ECLI:NL:RBMID:2010:BM5071

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
8 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
194425
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van reiskostenvergoeding door hockeyspeler aan amateur sportvereniging

In deze zaak vordert eiser, een hockeyspeler, een reiskostenvergoeding van € 1.180,41 van gedaagde, een amateur sportvereniging. Eiser stelt dat hij in oktober 2008 lid is geworden van gedaagde en dat er afspraken zijn gemaakt over de vergoeding van reiskosten vanwege de afstand tussen zijn woonplaats en de hockeyvelden. Eiser verwijst naar e-mailcorrespondentie waarin de teammanager, de heer X, aangeeft dat er een template voor het indienen van reiskosten zal worden toegestuurd. Gedaagde betwist echter dat er afspraken zijn gemaakt over een reiskostenvergoeding en stelt dat de heer X niet bevoegd was om dergelijke afspraken te maken. Gedaagde biedt wel een coulancevergoeding van € 200,00 aan, maar stelt dat eiser deze al heeft verrekend met zijn contributie.

De kantonrechter overweegt dat het bestaan van de door eiser gestelde afspraak niet blijkt uit de overgelegde e-mailberichten. De bewijslast ligt bij eiser, maar hij kan niet aantonen dat er een afspraak is gemaakt over de reiskostenvergoeding. De kantonrechter wijst erop dat de heer X en de trainer, de heer Y, geen bestuursleden zijn en dus niet bevoegd zijn om de vereniging te binden zonder volmacht van het bestuur. Eiser heeft niet aangetoond dat er een volmacht was verleend. De kantonrechter concludeert dat eiser niet kan worden beschermd tegen onbevoegde vertegenwoordiging en dat hij zijn stellingen niet kan bewijzen.

Uiteindelijk wijst de kantonrechter de vordering van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde worden begroot op € 200,00. Dit vonnis is uitgesproken op 8 maart 2010 door mr. N.J.C. van Spronssen, kantonrechter, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Uitspraak
zaak/rolnr.: 194425 / 09-6465 blad 2
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector kanton
[Zaaknummer] [Rolnummer]
Locatie Middelburg
zaak/rolnr.: 194425 / 09-6465
vonnis van de kantonrechter d.d. 8 maart 2010
in de zaak van
[A],
wonende te [stad],
eisende partij,
verder te noemen: [eiser],
gemachtigde: E.P.C. Kaas LLM,
t e g e n :
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
[B],
gevestigd te [adres],
gedaagde partij,
verder te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. W.A. Lensink.
het verloop van de procedure
De procedure is als volgt verlopen:
- dagvaarding van 20 oktober 2009,
- conclusies van antwoord, repliek en dupliek.
de beoordeling van de zaak
[Eiser] is in oktober 2008 lid geworden van [gedaagde]. Hij heeft in het heren 1 team hockey gespeeld. De heer [X], teammanager van het heren 1 team bij [gedaagde], heeft op 8 december 2008 het volgende aan [eiser] gemaild: “Het lukte de penningmeester niet om van de week even rond de tafel te gaan zitten, maar… Ik krijg van de week een template toegestuurd voor het indienen van reiskosten, dus dit wordt geregeld.” Op 23 april 2009 heeft de penningmeester van [gedaagde] onder meer het volgende aan [eiser] gemaild: “Hierbij ook het onkosten formulier dat ik al 2 maal naar [een ander lid van het heren 1 team] had gestuurd met de vraag dat aan iedereen door te geven.”
[Eiser] vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld om aan [eiser] een bedrag van
€ 1.180,41 aan reiskosten te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure. [Eiser] heeft daartoe aangevoerd dat hij met [gedaagde] is overeengekomen dat hij reiskosten zou ontvangen vanwege de grote afstand tussen zijn [woonplaats] en de hockeyvelden van [gedaagde] in [stad]. Volgens [eiser] heeft hij de reiskostenvergoeding als voorwaarde gesteld voor zijn deelname aan het hockeyteam heren 1. [Eiser] stelt dat er betreffende de vergoeding van de reiskosten een toezegging is gedaan door de voorzitter en de penningmeester van [gedaagde], alsmede door de heer [X] en de trainer de heer [Y].
[Gedaagde] heeft de vordering bestreden. [Gedaagde] betwist dat zij met [eiser] afspraken heeft gemaakt over een reiskostenvergoeding. Volgens [gedaagde] is zij een amateur sportvereniging en worden in de regel aan individuele leden geen vergoedingen voldaan. Voorts stelt [gedaagde] dat de heer [X] niet bevoegd was om namens [gedaagde] afspraken te maken over een reiskostenvergoeding. Volgens [gedaagde] blijkt uit de inhoud van de overgelegde mailberichten niet dat een afspraak over reiskostenvergoeding van € 0,19 per kilometer is gemaakt. [Gedaagde] stelt wel afspraken over reiskosten te hebben gemaakt met vijf andere leden van het hockeyteam die allen uit [dezelfde provincie als eiser] kwamen. Ze kregen allen een onkostenvergoeding van maximaal € 200,00 per jaar. [Gedaagde] is uit coulance bereid ook aan [eiser] een vergoeding van € 200,00 toe te kennen. [Gedaagde] wijst voorts op de tekst van het door haar gehanteerde onkostenformulier waarop staat dat onkostendeclaraties alleen geaccepteerd worden als vooraf schriftelijk toestemming is gegeven door de penningmeester. [Gedaagde] stelt dat [eiser] de coulancevergoeding van € 200,00 met de door hem verschuldigde contributie over het seizoen 2008/2009 heeft verrekend, zodat [eiser] in feite al € 200,00 heeft ontvangen.
De kantonrechter overweegt als volgt. Het bestaan van de door [eiser] gestelde afspraak blijkt naar het oordeel van de kantonrechter niet uit de tekst van de overgelegde e-mailberichten. Uit het toesturen van een onkostenformulier door de penningmeester volgt niet dat er een afspraak is gemaakt over vergoeding van reiskosten en de hoogte daarvan. De bewijslast van het bestaan van een dergelijke afspraak rust in beginsel op degene die zich op de gevolgen daarvan beroept, dus op [eiser]. Indien echter zou komen vast te staan dat die afspraak gemaakt is met de trainer, de heer [Y] of de manager, de heer [X], komt de vraag aan de orde of er sprake is van onbevoegde vertegenwoordiging en of [eiser] daartegen beschermd is. Voor zowel de heer [Y] als de heer [X] geldt dat zij geen bestuursleden zijn en dus niet op grond daarvan de vereniging kunnen binden. Dat zou wel het geval kunnen zijn indien zij een volmacht hadden van het bestuur om met spelers een onkostenvergoeding overeen te komen. Volgens [gedaagde] hadden beide heren geen dergelijke volmacht. Tegen [eiser] kan, indien hij op grond van een verklaring of gedraging van [gedaagde] heeft aangenomen of redelijkerwijs mocht aannemen dat een toereikende volmacht was verleend, op de onjuistheid van deze veronderstelling geen beroep worden gedaan. Van een gedraging of verklaring van [gedaagde] dat een toereikende volmacht is verleend, is echter niets gesteld of gebleken. [Eiser] heeft slechts gesteld dat hij er redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat de heer [Y] en de heer [X] op grond van hun positie als trainer, respectievelijk teammanager bevoegd waren om uitspraken te doen. Hieruit volgt niet dat [gedaagde] zelf die schijn heeft gewekt. Indien er dus afspraken gemaakt zouden zijn met de heer [Y] of de heer [X] wordt [eiser] niet beschermd tegen de onbevoegde vertegenwoordiging en kan hij [gedaagde] niet op nakoming van eventueel gemaakte afspraken aanspreken. Op grond daarvan zal [eiser] niet in de gelegenheid worden gesteld zijn stellingen, dat hij met de heer [Y] of de heer [X] een afspraak heeft gemaakt over vergoeding van de reiskosten, te bewijzen.
[Eiser] heeft wel in de dagvaarding gesteld dat zowel de voorzitter als de penningmeester van [gedaagde] de reiskostenvergoeding heeft toegezegd, maar na betwisting daarvan door [gedaagde], heeft hij die stelling bij conclusie van repliek niet meer gehandhaafd. Bij die conclusie stelt hij juist dat hij die afspraken met de heer [Y] heeft gemaakt. De kantonrechter is daarom van oordeel dat [eiser] zijn stelling dat hij de afspraak over reiskostenvergoeding heeft gemaakt met de voorzitter en de penningmeester van [gedaagde] onvoldoende heeft gemotiveerd. [Eiser] zal dan ook niet worden toegelaten die stelling te bewijzen.
Nu het bestaan van de door [eiser] gestelde afspraken niet blijkt uit de overgelegde stukken en [eiser] niet zal worden toegelaten zijn stellingen dienaangaande te bewijzen, zal de vordering van [eiser] worden afgewezen. Aangezien [gedaagde] geen vordering in reconventie heeft ingesteld, behoeven de stellingen over het lidmaatschap van [eiser] en de contributieverplichtingen geen bespreking. [Eiser] dient als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te worden veroordeeld.
de beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, welke aan de zijde van [gedaagde] tot op heden worden begroot op € 200,00 wegens salaris van de gemachtigde van [gedaagde].
Dit vonnis is gewezen door mr. N.J.C. van Spronssen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 maart 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.