ECLI:NL:RBMID:2010:BM4224

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
10 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
66299 / HA ZA 09-48
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij aanvaring tussen duwboot en schip

Op 28 februari 2006 vond er een aanvaring plaats tussen de duwboot [naam boot 1] en het schip [boot gedaagde] nabij de draaibrug te Sas van Gent. Eiseres, de onderlinge waarborgmaatschappij SCHEPEN ONDERLINGE NEDERLAND U.A., vorderde betaling van EUR 24.113,34 aan schadevergoeding en EUR 1.158,00 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De rechtbank Middelburg oordeelde dat de gedaagde, eigenaar van het schip, aansprakelijk was voor de schade. De aanvaring vond plaats in het kanaal van Gent naar Terneuzen, waar de duwboot verplicht was de middelste doorvaart te nemen. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde onvoldoende stuurboord had gehouden en dat zij de oostelijke doorgang had kunnen nemen. De gedaagde had geen onderbouwing gegeven voor haar stelling dat zij de juiste doorvaart had gekozen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde meer rekening had moeten houden met de duwboot, die beperkt manoeuvreerbaar was. De rechtbank hield de verdere beslissing aan en verwees de zaak naar de rol voor het nemen van een akte aan de zijde van eiseres.

Uitspraak

Uitspraak
2
66299 / HA ZA 09-48
10 maart 2010
vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
66299 / HA ZA 09-4831 maart 2010
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 66299 / HA ZA 09-48
Vonnis van 10 maart 2010
in de zaak van
de onderlinge waarborgmaatschappij met uitgesloten aansprakelijkheid
SCHEPEN ONDERLINGE NEDERLAND U.A.,
gevestigd te Groningen,
eiseres,
advocaat mr. T. Roos, te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te Sint Niklaas,
gedaagde,
advocaat mr. J. van Noort, te Rotterdam.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 12 augustus 2009
het proces-verbaal van comparitie van 27 november 2009, tijdens welke comparitie ook is gepleit.
De feiten
Op 28 februari 2006 omstreeks 01.00 uur heeft zich op het Kanaal van Gent naar Terneuzen, vlak bij de draaibrug bij Sas van Gent, een aanvaring voorgedaan tussen de duweenheid bestaande uit de duwboot [naam boot 1] met de bakken [naam boot 2] en [naam boot 3] enerzijds en het m.s. [boot gedaagde] anderzijds. De bakboordboeg van de [boot gedaagde] en de bakboordboeg van de [naam boot 3] zijn daarbij tegen elkaar gekomen.
De afmetingen van de [naam boot 2] zijn: L 89,68 m. B 11,36 m., van de [naam boot 3]: L 76,45 m., B 11,39 m. en van de [naam boot 1] L. 22,61 m., B. 6,28 m. De totale lengte van de duweenheid bedroeg 189 meter en de diepgang was 4.5 m.
De afmetingen van de [boot gedaagde] zijn: L 69,99 m., B. 9,48 m., D 2.63 m., T 1109,996.
De [naam boot 1] beschikt over een GPS-antenne die naast de stuurhut staat aan stuurboordzijde op een afstand van 4,50 meter vanaf de kop van de duwboot.
Eiseres is casco- en aansprakelijkheidsverzekeraar van de aan haar verzekerde Rederij De Jong B.V. in eigendom toebehorende duwboot [naam boot 1]. Gedaagde is eigenaresse van het Belgische m.s. [boot gedaagde]
In de nacht van 27 op 28 februari 2006 voer de duweenheid met twee geladen bakken in zuidelijke richting naar Gent, door het kanaal van Gent naar Terneuzen. Bij nadering van de draaibrug te Sas van Gent werd zowel visueel als op radar waargenomen dat aan de andere kant van de draaibrug een schip in noordelijke richting voer; dit bleek later de [boot gedaagde] te zijn. De draaibrug bestaat uit drie doorvaartopeningen: een westelijke (breedte 27 m., beweegbaar), een middelste (breedte 60 m, beweegbaar) en een oostelijke (breedte 20 m., vast). De duweenheid was door haar lengte verplicht de middelste doorvaart te nemen.
Aan het roer van de duweenheid stond [schipper 1]. De duweenheid voer ongeveer 10,5 km/u.
[schipper 1] heeft geprobeerd via de marifoon kanaal 11, contact te krijgen met de [boot gedaagde]. Toen dat niet lukte heeft hij een zoeklicht gericht op de stuurhut van de tegenligger. Omdat een reactie uitbleef, heeft [schipper 1] volle kracht achteruit geslagen en algemeen alarm gegeven. De aanvaring volgde vlak na 01.00 uur. Eén duwbak en de [boot gedaagde] hebben daarbij schade opgelopen.
De schipper van de [boot gedaagde] was [schipper 2], de [stuurman 1]. De [boot gedaagde] heeft met een snelheid van ongeveer 16 km/u gevaren. De radar stond bij en zij was uitgerust met een marifoon.
Het zicht was goed, licht bewolkt met een zuid-westen wind van 4 Bft.
De kantonrechter te Terneuzen heeft [stuurman 1] bij vonnis van 20 februari 2007 veroordeeld voor overtreding van art. 9 lid 1 SRKGT. Hij is schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel. Maes is in die procedure verschenen.
Het geschil
Eiseres vordert samengevat - veroordeling van gedaagde tot betaling van EUR 24.113,34 in hoofdsom en EUR 1.158,00 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf respectievelijk 28 februari 2006 en 28 november 2008 en te vermeerderen met de proceskosten.
Ter onderbouwing van haar vordering stelt eiseres het volgende.
De aanvaring heeft plaatsgevonden aan de noordelijke kant van de draaibrug. Aan de hand van de coördinaten van de GPS-antenne kan de positie van de duweenheid worden vastgesteld. Aldus blijkt dat de [boot gedaagde] schuld heeft aan de aanvaring, omdat zij niet voldoende de stuurboordzijde van haar vaarwater heeft gehouden; zij had de moeilijker manoeuvreerbare duweenheid meer ruimte moeten geven. Overigens had de [boot gedaagde] ook de oostelijke doorvaart kunnen en moeten nemen. Zij was daarvoor, met twee lagen containers, niet te hoog geladen. Verder heeft zij onvoldoende uitkijk gehouden, de marifoon ondoelmatig gebruikt, met te hoge snelheid gevaren en geen maatregelen ter voorkoming van de aanvaring genomen.
Zo heeft de schipper van de [boot gedaagde] verklaard dat hij de duweenheid niet had gezien en dat hij de marifoon na gebruik zachter zet waardoor hij waarschijnlijk de marifoon niet gehoord heeft voor de aanvaring.
Ook is de stuurman van de [boot gedaagde] door de kantonrechter veroordeeld voor overtreding van art. 9 lid 1 SRKGT. (Scheepvaartreglement voor het kanaal van Gent naar Terneuzen). Dat artikel luidt: “Een schip dat in het kanaal varende is en de richting ervan volgt, moet de oever van het kanaal aan zijn stuurboordzijde houden, zo dicht als veilig en uitvoerbaar is”. Dit vonnis is onherroepelijk.
Gedaagde voert verweer. Zij stelt dat de [boot gedaagde] met ongeveer 16 km/u van Gent naar Terneuzen voer. Vanwege de hoogte van haar lading (drie lagen containers) moest zij de middendoorvaart van de brug nemen. Om daar uit te komen heeft zij middenvaarwater gevaren, wat gelet op de breedte van het vaarwater en de positie van de doorvaart, verantwoord is. Zij heeft het midden van de vaarroute en van de centrale doorvaart niet overschreden. Volgens haar heeft de duweenheid het midden van het vaarwater en het midden van de vaarroute wel overschreden. Zij onderbouwt dit met behulp van de GPS-gegevens afkomstig van de [naam boot 1]. Daaruit valt de snelheid en de koers van de [naam boot 1] af te lezen, rekening houdend met de positie van die antenne op het schip.
Gedaagde stelt verder dat de aanvaring niet ten noorden van de brug maar deels onder de brug heeft plaatsgevonden. Verder wijst zij erop dat de [boot gedaagde] niet verplicht was een marifoon aan boord te hebben en dat het schijnen met de lamp een verblindend effect had.
Tot slot stelt zij dat als zij een fout heeft gemaakt, deze in het niet valt bij de fout van eiseres.
Ten aanzien van het vonnis van de kantonrechter heeft gedaagde gesteld dat [stuurman 1] zonder deskundige bijstand is voor de rechter is verschenen.
De schadecijfers heeft zij deels betwist.
De beoordeling
Beide partijen hebben bewijs aangeboden van hun stellingen met betrekking tot de toedracht. Voorafgaande aan de procedure zijn de betrokkenen bij de aanvaring gehoord. Van die verhoren is door de politie steeds proces-verbaal opgemaakt. Deze processen-verbaal zijn overgelegd. Partijen hebben niet aangegeven wat de getuigen meer of anders zouden kunnen verklaren dan al opgenomen in de processen-verbaal. De rechtbank gaat aan dit bewijsaanbod dan ook voorbij.
[stuurman 1] is voor de wijze van varen in de nacht van 28 februari 2006, door de kantonrechter onherroepelijk veroordeeld voor overtreding van art. 9 lid 1 SRKGT. Daarmee staat vast dat hij onvoldoende stuurboord heeft gehouden met de [boot gedaagde]. Omdat niet bekend is wat hem feitelijk ten laste is gelegd, is deze veroordeling op zich niet beslissend voor de beoordeling van dit geschil. Hooguit kan daaruit worden afgeleid dat hij meer stuurboord had kunnen varen dan hij deed.
Gedaagde heeft de stelling van eiseres dat de [boot gedaagde] de oostelijke doorvaart had kunnen en dus moeten nemen betwist, maar zij heeft geen onderbouwing hiervan gegeven door ladinggegevens over te leggen. Dit had wel op haar weg gelegen, omdat zij over die gegevens beschikt. Er dient dus vanuit te worden gegaan dat de stelling van eiseres op dit punt juist is.
[stuurman 1] heeft ten overstaan van de politie verklaard dat hij met de [boot gedaagde] in het midden van de draaibrug te Sas van Gent aan de stuurboordzijde van het vaarwater voer. Het geluid van de marifoon stond zachtjes aan. De radar werkte naar behoren. Nadat hij de brug gepasseerd was hoorde hij iets over de marifoon. Direct daarna scheen er een fel licht in zijn gezicht. Hij gaf direct stuurboord roer, maar dat was te laat. Hij had het tegemoetkomende schip – de [naam boot 1] - niet eerder gezien.
Partijen verwijzen ter onderbouwing van hun stellingen beiden naar het digitale logboek en de plotkaart van de [naam boot 1]. Op basis van die gegevens stelt de rechtbank vast dat de kop van de [naam boot 1] zich op het moment van de aanvaring, op ongeveer 123 meter van de brug heeft bevonden. Dat komt ook overeen met de verklaring van [stuurman 1] dat hij de brug gepasseerd was toen hij de marifoon hoorde, als rekening gehouden wordt met de lengte van de [boot gedaagde] van 70 meter en met haar snelheid van ongeveer 16 km/u.
Op de overgelegde kaart van het kanaal is te zien dat op die plaats van de aanvaring voor de [boot gedaagde] de ruimte aan stuurboord groter is, omdat daar de oostelijke en de middelste baan niet meer gescheiden zijn.
De wijze van varen van de [naam boot 1] en haar positie in het kanaal ten tijde van de aanvaring kunnen ook met behulp van het digitale logboek en de plotkaart gereconstrueerd worden. Volgens die plotkaart bevond de GPS-antenne zich op een afstand van 77 meter uit de oostelijke oever. Gelet op de overige gegevens over de positie van die antenne, kan geconcludeerd worden dat de bakboordzijde van de duwbakken van de [naam boot 1] zich op 70 meter uit de oostelijke oever bevonden. Dit betekent dat als de [naam boot 1] met onveranderde koers zou zijn doorgevaren, de stuurboord kant van de bakken 10 meter over het midden van het zestig meter brede vaarwater onder de brug zou zijn gekomen. Dat midden van het vaarwater ligt op 80 meter uit de oostelijke oever. De totale breedte van het vaarwater onder de brug is 60 meter en door middel van lichten verdeeld in twee maal dertig meter.
De [naam boot 1] zou ongeveer 20 meter over hebben gelaten voor de 9,48 meter brede [boot gedaagde], om na het passeren van de brug, veilig door te kunnen varen. Dezelfde afstanden gelden voor de plaats waar de aanvaring heeft plaatsgevonden, met dien verstande dat daar de ruimte voor de [boot gedaagde] aan stuurboordzijde groter werd.
De [naam boot 1] voer met beperkte snelheid over het kanaal. Met haar lengte van 189 meter en diepgang van 4,50 meter was zij als duweenheid beperkt manoeuvreerbaar en diende zij ruime afstand tot het remmingwerk van de brug te houden.
De [naam boot 1] heeft de [boot gedaagde] tijdig op de radar waargenomen en ook via de marifoon geprobeerd in contact te komen.
Op grond van bovenstaande overwegingen oordeelt de rechtbank dat de [boot gedaagde] schuld heeft aan de aanvaring. Zij heeft onvoldoende stuurboord gehouden. Zij had de oostelijke doorgang kunnen nemen, althans toen zij de middendoorgang nam, meer stuurboord moeten houden en eenmaal onder de brug door weer meer stuurboord moeten geven.
De [stuurman 1] heeft, hoewel hij wel over een marifoon beschikte, deze niet gebruikt waardoor een waarschuwing hem niet heeft kunnen bereiken. Hij was verrast door de aanwezigheid van de [naam boot 1]. Dat kan alleen bij onvoldoende oplettendheid. Als dat anders was geweest, had hij de [naam boot 1] meer ruimte kunnen geven. De [boot gedaagde] is korter, smaller en alleen daardoor al beter manoeuvreerbaar.
De [naam boot 1] heeft geen medeschuld. Zij voer met gematigde snelheid over het kanaal. Zij heeft de [boot gedaagde] wel tijdig op de radar waargenomen en ook geprobeerd met haar in contact te komen.
De [naam boot 1] heeft weliswaar het midden van het vaarwater in de toegang tot de brug overschreden en zou dat ook onder de brug hebben gedaan, maar zij liet daarbij voldoende ruimte voor de [boot gedaagde] om op dezelfde tijd onder de brug door te varen. Die ruimte was ongeveer 20 meter voor de 9.45 meter brede [boot gedaagde]. Van de twee schepen zou de [boot gedaagde] meer rekening hebben moeten houden met de [naam boot 1] dan andersom, vanwege de manoeuvreerbaarheid van de schepen.
Gedaagde zal als eigenaar van de [boot gedaagde] de schade van eiseres moeten voldoen. Tijdens de comparitie is met de advocaten afgesproken dat zij nog de gelegenheid krijgen zich over de schade nader uit te laten. De rechtbank zal de zaak dan ook naar de rol verwijzen zodat partijen, eiseres in de eerste plaats, zich over die schade kunnen uitlaten.
De beslissing
De rechtbank:
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 31 maart 2010 voor het nemen van een akte aan de zijde van eiseres;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2010.