ECLI:NL:RBMID:2010:BM0831

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
18 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
197276
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens seksuele intimidatie en grensoverschrijdend gedrag

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Middelburg op 18 januari 2010 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [verweerder] met [verzoekster]. [Verweerder], werkzaam als activiteitenbegeleider bij [verzoekster], werd beschuldigd van seksuele intimidatie door een stagiaire en een cliënte, [cliënte B]. De klachten omvatten ongewenste aanrakingen en opmerkingen die als seksueel van aard werden ervaren. Na een melding van seksuele intimidatie door een stagiaire in oktober 2009, heeft [verzoekster] een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot een sanctie voor [verweerder] en uiteindelijk tot ontslag op staande voet op 2 december 2009, na een gesprek waarin hij de beschuldigingen zou hebben erkend.

[Verzoekster] verzocht de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van dringende redenen en een onwerkbare situatie. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet houdbaar was, omdat de feiten die aan het ontslag ten grondslag lagen niet voldoende dringende redenen voor ontbinding opleverden. De kantonrechter benadrukte dat [verweerder] recht had om de beschuldigingen te betwisten en dat de vorderingen tot rectificatie niet konden leiden tot een onwerkbare situatie. De rechter concludeerde dat [verzoekster] niet zorgvuldig had gehandeld door de beschuldigingen zonder meer te aanvaarden en geen adequaat onderzoek in te stellen.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen en [verzoekster] veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige behandeling van klachten over grensoverschrijdend gedrag en de verantwoordelijkheden van werkgevers in dergelijke situaties.

Uitspraak

Uitspraak
zaak/repnr.: 10-3 blad 2
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector kanton
127190 05-1829
Locatie Middelburg
zaak/repnr.: 197276/10-3
beschikking van de kantonrechter d.d. 18 januari 2010
in de zaak van:
de stichting
[Stichting X],
gevestigd te [adres],
verzoekende partij,
verder te noemen: [verzoekster],
gemachtigde: mr. J.B. de Meester,
t e g e n :
[Y],
wonende te [adres],
verwerende partij,
verder te noemen: [verweerder],
gemachtigde: mr. I.B. Blaauw-Jansse.
het verloop van de procedure
De procedure is als volgt verlopen:
- verzoekschrift, ingediend op 31 december 2009,
- verweerschrift,
- brieven mr. De Meester d.d. 4 en 7 januari 2010,
- mondelinge behandeling d.d. 7 januari 2010.
De beoordeling van de zaak
1. Bij de mondelinge behandeling is tevens behandeld de door [verweerder] gevraagde voorlopige voorzieningen.
2. [Verweerder], geboren [in] 1955, is op 4 november 1996 bij [verzoekster] (voorheen de Stichting [Z]) in dienst getreden. Zijn functie is (activiteiten)begeleider en het laatst genoten salaris bedraagt € 2.397,00 bruto per maand exclusief vakantiegeld.
3. [Verzoekster] is een instelling die zich toelegt op het verzorgen van huisvesting, dagopvang en dagbesteding van mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap. De werkzaamheden van [verweerder] werden verricht in de door [verzoekster] geëxploiteerde instelling: “[Q]” te [adres].
4. Voor de medewerkers binnen [verzoekster] zijn van kracht richtlijnen ten aanzien van houding en bejegening en een gedragscode inzake seksuele toenadering van cliënte door medewerkers van [verzoekster]. Uitgangspunt van de richtlijnen is respectvolle bejegening. In de richtlijnen wordt onder meer vermeld dat de medewerkers de privacy van de cliënten moeten respecteren. In de gedragscode is onder meer opgenomen dat elke medewerker van [verzoekster] zich er van zal onthouden de cliënt te bejegenen op een manier die de cliënt in zijn waardigheid aantast. Het is de medewerkers verboden de cliënt op zodanige wijze aan te raken dat de cliënt deze aanraking naar redelijke verwachtingen als seksueel of erotisch van aard zal ervaren. Dit is doorgaans het geval bij onder meer het aanraken van billen. [Verzoekster] meldt dat overtreding van de gedragscode ontslag tot gevolg kan hebben.
5. [Verweerder] is als medewerker van [verzoekster] ook belast geweest met het begeleiden dan wel opleiden van stagiaires van scholen. In 2008 heeft een stagiaire op de eerste dag van haar stage geklaagd over handtastelijkheden door [verweerder]. [Verzoekster] heeft, mede omdat de betrokken stagiaire niet bereid was haar blijkbaar op school geuite klacht jegens [verweerder] mondeling toe te lichten, geen klachtenprocedure gestart. Tussen [verweerder] en zijn direct leidinggevende [A] is de zaak besproken en daarbij is het gebleven.
6. In het weekend van 10 en 11 oktober 2009 is er van een stagiair die door [verweerder] werd begeleid bij [verzoekster] een melding binnengekomen met betrekking tot vermeende seksuele intimidatie door [verweerder] tijdens zijn werkzaamheden voor en binnen [verzoekster]. [Verzoekster] heeft overeenkomstig de geldende procedure een casusteam opgericht om de zaak te onderzoeken. Alle betrokkenen zijn gehoord en de genoemde richtlijnen en gedragscode waren leidraad bij het onderzoek. Het casusteam heeft vastgesteld dat:
-er geen sprake is geweest van seksuele intimidatie door [verweerder],
-[verweerder] onvoldoende besef heeft van zijn rol als stagebegeleider en de afhankelijkheidsrelatie die nieuwe stagiaires binnen [verzoekster] hebben.
-er sprake is geweest van grensoverschrijdend gedrag in de houding en bejegening als medewerker van [verzoekster],
-[verweerder] onvoldoende zicht heeft op het effect wat zijn gedrag en taalgebruik als medewerker bij de begeleiding van stagiaires te weeg brengt.
Naar aanleiding van die vaststellingen heeft de sectormanager in overleg met de unitmanager de volgende maatregelen genomen:
-[verweerder] mag twee jaar geen stagiaires meer begeleiden,
-de genoemde constateringen zullen onderwerp van gesprek zijn binnen functioneringsgesprekken. Er worden door [verweerder] leerdoelen en acties aan gekoppeld,
-als er voor de derde keer een klacht binnenkomt over [verweerder] ter zake van grensoverschrijdend gedrag, dan zal dit consequenties hebben voor het dienstverband.
De klacht van de stagiaire uit 2008 is als eerste klacht beschouwd. De maatregelen zijn aan [verweerder] kenbaar gemaakt bij brief van 14 oktober 2009. [Verweerder] heeft bij de mondelinge behandeling nog verklaard dat de klacht van de stagiair waarschijnlijk is ingegeven door rancune, omdat de betrokken stagiair kort daarvoor een negatief stagegesprek heeft gehad met [verweerder], maar de kantonrechter laat dat buiten beschouwing. [Verweerder] heeft een sanctie gekregen en niet gesteld of gebleken is dat [verzoekster] het voorgeschreven onderzoek niet degelijk heeft uitgevoerd. Niet gesteld of gebleken is dat [verweerder] de sanctie niet heeft aanvaard. Bij de beoordeling moet er dus van worden uitgegaan dat [verweerder] in deze kwestie verwijtbaar heeft gehandeld en met name onvoldoende inzicht in de verhoudingen binnen [verzoekster] heeft gehad.
6. Tot de cliënten die door [verweerder] begeleid worden, behoorde ook [cliënte B], die lichamelijk gehandicapt is. Zij is in ieder geval tot eind juli 2009 begeleid door [verweerder]. Nadien is zij actief gebleven in hetzelfde gebouw waar ook [verweerder] werkzaam was. Op 30 november 2008 heeft er binnen [verzoekster] een gesprek plaatsgevonden, waarbij aanwezig waren [cliënte B], haar vader, [C], de persoonlijk begeleider van [cliënte B] bij de woontraining en [A], unitmanager en direct leidinggevende van [verweerder]. Het gesprek vond plaats naar aanleiding van een door [cliënte B] ingediende klacht tegen [verweerder] over seksuele intimidatie/ongewenste intimiteiten. [Cliënte B] heeft de klachten over [verweerder] eerst kenbaar gemaakt bij [C -persoonlijk begeleider cliënte B-], waarna [verzoekster] is benaderd.
Blijkens het door [verzoekster] opgemaakte gespreksverslag, de kantonrechter constateert dat er geen schriftelijke klacht is van [cliënte B] en dat zij geen aangifte heeft gedaan, heeft [cliënte B] aangegeven dat:
-[verweerder] haar ruim een jaar lichamelijk aanraakt,
-[verweerder] haar diverse malen na de vakantieperiode begroet met een zoen op haar mond,
-[verweerder] [cliënte B] knuffelt wanneer hij haar ziet en daarbij aangeeft het fijn te vinden haar weer te zien,
-[verweerder] haar geregeld aanraakt bij haar billen; dit gebeurde meerdere malen,
-[verweerder] een opmerking heeft gemaakt dat zij een mooi kontje heeft in haar nieuwe broek,
-[verweerder] geregeld achter haar komt staan, terwijl zij aan de tafel zit; hij legt zijn handen dan bij haar in de zij. [Cliënte B] schrikt hiervan, het komt onverwacht,
-toen [cliënte B] een korte rok aan had [verweerder] haar in de bil kneep,
-[verweerder] geregeld met zijn neus in de nek van [cliënte B] ging hangen als zij parfum op had; hij zei dan dat ze een lekker geurtje op had.
[Cliënte B] heeft verder aangegeven dat het ongewenste gedrag van [verweerder] geleidelijk aan is ontstaan; hij werd steeds vrijer en de intimiteiten namen toe. [Cliënte B] heeft aangegeven het niet te willen. Zij heeft nu al een paar maanden onrustige dromen en wordt misselijk als ze in dezelfde ruimte is als [verweerder]. Ze is bang om hem te zien en is hem gaan negeren.
7. [Verzoekster] heeft [verweerder] op 1 december 2009 uitgenodigd voor een gesprek met (de leiding van) [verzoekster] op 2 december 2009. Het gespreksonderwerp en doel van het gesprek zijn daarbij niet aan [verweerder] medegedeeld. Tijdens of na het gesprek op 2 december 2009 is [verweerder] door [verzoekster] verwezen naar de raadsman van [verzoekster]. Dezelfde dag heeft die raadsman op zijn kantoor een gesprek gehad met [verweerder]. Nadat [verweerder] niet onmiddellijk instemde met een minnelijke regeling is hem ontslag op staande voet aangezegd. Dit ontslag is bevestigd bij brief van de raadsman van [verzoekster] aan [verweerder] van 2 december 2009. In de brief wordt verwezen naar eerdere incidenten en naar de klacht van [cliënte B]. Volgens de brief heeft [verweerder] in het gesprek op 2 december met [verzoekster] de door [cliënte B] gestelde feiten erkend. Het gedrag van [verweerder] wordt in de brief, mede gegeven zijn functie, zeer ongepast en onaanvaardbaar genoemd. Het handelen van [verweerder] wordt samengevat met het begrip seksuele intimidatie. Van [verzoekster] kan niet verlangd worden het dienstverband met [verweerder] nog te continueren en er wordt per direct ontslag aangezegd. [Verzoekster] heeft het ontslag van [verweerder] binnen haar onderneming gecommuniceerd. De raadsman van [verweerder] heeft de nietigheid van het ontslag ingeroepen
8. In deze procedure verzoekt [verzoekster] de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, voorzover deze nog bestaat, op grond van de dringende redenen die ook aan het ontslag op staande voet ten grondslag liggen. Verder is er volgens [verzoekster] in ieder geval een verandering van omstandigheden die leidt tot een onwerkbare situatie. De in het kort geding mede gevorderde rectificatie zal [verzoekster] nimmer verstrekken. Als er aan de zijde van [verzoekster] al een misvatting is ontstaan, dan is dat veroorzaakt door de handelswijze van [verweerder]. [Verweerder] heeft door zijn gedrag een vervelende situatie doen ontstaan. Een excuus van zijn kant zou aangewezen zijn, maar hij ontkent botweg iedere onjuistheid van zijn handelen. De arbeidsverhouding moet eindigen. Ook als achteraf blijkt dat het ontslag op staande voet geen stand houdt wil [verzoekster] [verweerder] niet in dienst houden. De vorderingen tot wedertewerkstelling en rectificatie benadrukt dat er sprake is van een onwerkbare verhouding tussen partijen. [Verweerder] heeft het verzoek bestreden.
9. De kantonrechter overweegt als volgt. Het oordeel over de vraag of het complex van feiten in de kwestie tussen [cliënte B] en [verweerder] een voldoende dringende reden voor ontslag op staande oplevert is voorbehouden aan de rechter die in de bodemprocedure over de nietigheid van het ontslag zal oordelen. De kantonrechter dient het voorwaardelijke verzoek dan ook te beoordelen vanuit de aanname, dat het gegeven ontslag op staande voet geen stand zal houden. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de gronden die tot het ontslag op staande voet hebben geleid is dan ook niet toewijsbaar.
10. [Verzoekster] heeft ook gesteld dat er sprake is van een onwerkbare situatie tussen partijen. Zij grondt dit voornamelijk op de in haar ogen botte ontkenning van [verweerder] van de beschuldigingen van [cliënte B] en de door hem ingestelde vorderingen. Deze grond kan echter de verzochte ontbinding van de arbeidsrelatie niet dragen. Een werknemer die zich ten onrechte beschuldigd vindt, heeft het recht die beschuldigingen gemotiveerd te betwisten, zoals ook [verweerder] heeft gedaan. Dat hij daarna ook vorderingen instelt om zijn baan te kunnen behouden, kan [verweerder] ook niet worden verweten. De vordering tot rectificatie, die overigens in het kort geding vonnis dat heden wordt gewezen niet wordt toegewezen, is misschien wat vergaand maar moet ook bezien worden in de context van het geheel. [Verzoekster] heeft direct na het ontslag van [verweerder] dit kenbaar gemaakt binnen haar organisatie en dit heeft natuurlijk de naam van [verweerder] geen goed gedaan. [Verzoekster] moet als goed werkgever er begrip voor hebben dat [verweerder] zich wil rehabiliteren en moet die rectificatie niet aangrijpen om te stellen dat zij daardoor zo geschokt is dat zij niet verder kan met [verweerder]. Van een zorgvuldige professionele onderneming zoals [verzoekster] zich graag profileert mag een ruimer begrip worden verwacht. Behalve ook voor haar cliënten moet [verzoekster] ook oog hebben voor haar werknemers. Dat oog heeft [verzoekster] niet gehad na de verklaring van [cliënte B]. In plaats van zoals het een goed werkgever betaamd een zorgvuldig onderzoek in te stellen naar de juistheid van de verklaringen, heeft [verzoekster] de juistheid van de beschuldigingen voetstoots aangenomen en na een gesprek met [verweerder] waarbij een overvaltechniek is gebruikt [verweerder] ontslagen. Het is [verweerder] die zich met recht gekrenkt kan voelen over het optreden van [verzoekster], maar desondanks wenst hij terug te keren naar zijn werkplek waar hij volgens hem altijd met plezier heeft gewerkt. De kantonrechter is verder ook niet gebleken van een verstoorde verhouding op de werkvloer. De door [verweerder] in het geding gebrachte sympathiebetuigingen doen juist anders vermoeden.
11. [Verzoekster] heeft bij de mondelinge behandeling ook verklaard dat er wederom sprake is geweest van grensoverschrijdend gedrag van [verweerder] en nu voor de derde keer. Volgens [verzoekster] heeft [verweerder] niets geleerd van de sanctie opgelegd bij brief van 14 oktober 2009. Dat verwijt is niet terecht. De beschuldigingen van [cliënte B] dateren uit een periode gelegen vóór 14 oktober 2009. Niet gesteld of gebleken is dat er na 14 oktober 2009 wederom klachten over [verweerder] zijn ontvangen door [verzoekster]. [Verweerder] heeft ook verklaard zich na 14 oktober 2009 terughoudender op te stellen.
12. [Verweerder] heeft het merendeel van de door [cliënte B] gerapporteerde klachten betwist. Hij betwist niet [cliënte B] bij terugkeer van vakantie te hebben gekust, maar niet op de mond. Hij heeft ook toegegeven [cliënte B] te hebben gecomplimenteerd met haar nieuwe spijkerbroek, maar dat moet worden bezien vanuit de context van het geheel. [Cliënte B] heeft een volledige buikstoma, waardoor zij moeilijk goed passende broeken kan vinden. Toen [cliënte B] haar nieuwe broek toonde heeft [verweerder] haar bemoedigend toegesproken en zei dat ze er goed uitzag. Als hij al gezegd heeft dat [cliënte B] “een mooi kontje had” moet dat wel vanuit het juiste perspectief worden bezien. Verder geeft [verweerder] aan altijd joviaal te zijn en vanuit dat joviale karakter wel eens zijn hand op een schouder legt. Voor het overige heeft [verweerder] de verwijten pertinent en hardnekkig ontkend. [Verweerder] heeft bij de bestrijding van de gemaakte verwijten ook gerefereerd aan de vriendschappelijke band die hij met [cliënte B] onderhouden heeft tot juli 2009. De kantonrechter acht dit echter geen alibi c.q. verontschuldiging voor eventueel onjuist gedrag van [verweerder] richting [cliënte B]. Vooral in het oog moet namelijk worden gehouden het afhankelijke gedrag van een cliënt van [verzoekster].
13. Met [verzoekster] is de kantonrechter van oordeel dat het zoenen van een cliënt een gedrag is dat niet past bij een medewerker van [verzoekster], gelet op de afhankelijk van de cliënten. Hiermee heeft [verweerder] de regels binnen [verzoekster] overtreden en zijn er grenzen overschreden. De kantonrechter acht dat niet het geval bij de gemaakte opmerkingen over de nieuwe broek en de gelegde gewone hand op de schouder. Het zoenen van [cliënte B] brengt echter niet met zich dat de arbeidsovereenkomst moet eindigen. Het gedrag van [verweerder] richting [cliënte B] en het gedrag dat aanleiding heeft gegeven tot de klacht van de stagiair in oktober 2009 kan voor een groot deel verklaard worden uit de persoonlijkheid en het karakter van [verweerder]. Hij heeft een joviaal karakter en toont dat ook, maar dat werkt tegen hem. Hij verliest door zijn jovialiteit het zicht op de verhoudingen binnen [verzoekster]. [Verweerder] is daar echter al op aangesproken door [verzoekster] en wel bij de brief van 14 oktober 2009. De kwestie van [cliënte B] dateert van vóór die brief en als op 14 oktober 2009 het bij wijze van begroeten na een vakantie zoenen van [cliënte B] bekend was geweest op 14 oktober 2009, had dat naar het oordeel van de kantonrechter niet tot een andere beslissing geleid dan die op 14 oktober 2009. [Verweerder] is op 14 oktober 2009 ook medegedeeld dat verder grensoverschrijdend gedrag niet zal worden getolereerd en als het ware is toen zijn “proeftijd” ingegaan. Gebleken is dat [verweerder] zich aan de brief van 14 oktober 2009 heeft gehouden en het is dan ook niet juist om thans de arbeidsovereenkomst te ontbinden voor een lichte overtreding, die vóór 14 oktober 2009 is begaan.
14. De kantonrechter zal dan ook het verzoek afwijzen, nu [verzoekster] zich ten onrechte op het standpunt stelt dat er niet verder gegaan kan worden met [verweerder]. De mogelijkheid die [verzoekster] [verweerder] op 14 oktober 2009 is geboden, moet zij naleven. Dat mag van een goed werkgever worden verwacht. Zij moet haar organisatie weer open stellen voor [verweerder] en hem ruimte bieden zijn werkzaamheden weer te kunnen oppakken.
15. [Verzoekster] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden verwezen.
De beslissing
De kantonrechter:
wijst het verzoek af;
veroordeelt [verzoekster] in de kosten van het geding, welke aan de zijde van [verweerder] tot op heden worden begroot op € 400,00 wegens salaris van de gemachtigde van [verweerder].
Deze beschikking is gegeven door mr. N.J.C. van Spronssen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 januari 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.