ECLI:NL:RBMID:2010:BL9796

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
25 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 08/1137
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van de minister van Justitie inzake naturalisatie en sanctie op basis van de Wet Bodembescherming

In deze zaak heeft eiser, geboren te Baku (Sovjetunie), beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Justitie, waarbij zijn verzoek om naturalisatie werd afgewezen. Dit verzoek was afgewezen op basis van een transactie die eiser had aanvaard wegens een overtreding van artikel 13 van de Wet Bodembescherming. Eiser had op 22 juni 2007 een transactievoorstel van € 550,- geaccepteerd na een incident op 6 mei 2007, waarbij hij met zijn voertuig olie had gelekt op de straat. Eiser betwistte dat hij een misdrijf had begaan en voerde aan dat de afwijzing van zijn verzoek om naturalisatie onterecht was, omdat er geen sprake was van opzet of een misdrijf.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser overwogen en vastgesteld dat de stukken in het dossier niet duidelijk maken of er sprake was van een overtreding of een misdrijf. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat eiser opzettelijk had gehandeld, en dat de opgelegde sanctie niet voldeed aan de vereisten voor een misdrijf. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit van de minister van Justitie.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen, waarbij rekening moet worden gehouden met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 644,-. Eiser heeft recht op vergoeding van het door hem betaalde griffierecht van € 145,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
AWB nummer: 08/1137
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[Naam],
wonende te [Woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. P.R. Klaver,
tegen
de minister van Justitie,
verweerder.
I. Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar van verweerder van
13 oktober 2008 (hierna: het bestreden besluit).
Op 12 februari 2010 is het beroep behandeld ter zitting. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M.S. Yap, advocaat te Bergen op Zoom. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.W. van den Berg. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
II. Overwegingen
1. Eiser, geboren te Baku (Sovjetunie), heeft op 19 maart 2007 een verzoek om naturalisatie (hierna: het verzoek) ingediend. Dit verzoek is bij besluit van 12 november 2007 afgewezen.
2. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Eiser voert het volgende aan. Het verzoek is afgewezen omdat eiser een misdrijf zou hebben begaan. Eiser is op 22 juni 2007 ingegaan op een transactievoorstel tot betaling van EUR 550,- wegens overtreding van artikel 13 van de Wet Bodembescherming. De transactie zag op een ongeluk(je) dat eiser had op 6 mei 2007, waarbij eiser met zijn voertuig ‘s nachts op de stoep is gereden en het voertuig olie is gaan lekken. Eiser is uitgestapt maar zag niets en is doorgereden. Wanneer hij de olie had gezien, had hij het opgeruimd. Eiser heeft niet verklaard dat hij olie in een put heeft gegooid. Er is dan ook geen sprake van een misdrijf maar van een overtreding, zodat het verzoek van eiser niet om die reden had mogen worden afgewezen. Subsidiair doet eiser een beroep op de hardheidsclausule: tegenwerping van deze overtreding leidt tot onbillijkheid van overwegende aard. Ten slotte is sprake van bijzondere omstandigheden (werk- en familieomstandigheden).
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (RWN) wordt een verzoek om naturalisatie afgewezen, indien ernstige vermoedens bestaan dat verzoeker gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk. Daarvan is blijkens de Handleiding voor de toepassing van de RWN (hierna: de Handleiding) onder meer sprake indien in de periode van vier jaar direct voorafgaande aan het verzoek of de beslissing daarop een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer is gelegd. Met sanctie wordt onder meer bedoeld een strafbeschikking of transactie van € 453,78 of meer.
Ingevolge artikel 13 van de Wet Bodembescherming is ieder die op of in de bodem handelingen verricht als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11 en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kan worden verontreinigd of aangetast, verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde die verontreiniging of aantasting te voorkomen, dan wel indien die verontreiniging of aantasting zich voordoet, de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de verontreiniging of aantasting het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.
Ingevolge artikel 1a, onder 1°, van de Wet op de Economische Delicten (hierna: WED) zijn economische delicten onder meer overtredingen van voorschriften, gesteld bij of krachtens de Wet bodembescherming, de artikelen 6 tot en met 13, 38 en 94.
Ingevolge artikel 2 van de WED zijn de economische delicten, bedoeld in artikel 1, onder 1° en 2°, en artikel 1a, onder 1° en 2°, misdrijven, voor zover zij opzettelijk zijn begaan; voor zover deze economische delicten geen misdrijven zijn, zijn zij overtredingen.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser een transactie is opgelegd van € 550,- wegens overtreding van artikel 13 van de Wet Bodembescherming. In geschil is of voldaan is aan het vereiste dat een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer gelegd. Voor het antwoord op die vraag is - ingevolge artikel 2 van de WED - bepalend of de overtreding van artikel 13 van de Wet Bodembescherming al dan niet opzettelijk is begaan.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van opzet en baseert dat standpunt op de volgende stukken:
- een brief van eiser aan mr. P.R. Klaver, zijn toenmalige gemachtigde, van 27 november 2007, waarin onder meer is vermeld: “Op 6 mei jongstleden merkte ik dat mijn auto kapot was. De carterpan bleek gescheurd te zijn. Daardoor was er olie op de straat gelekt.”
- een (niet ondertekende) mutatie van de politie van 6 mei 2007: “Via gsm nr telefonisch contact gehad met tenaamgestelde. Gaf aan vannacht een ongelukje gehad te hebben met een stoepje. Hierdoor was de auto olie gaan lekken. Zou vervolgens op de plaats van het ongeluk de olie in een put hebben laten lopen, zo verklaarde hij.”
- een kennisgeving van bekeuring van politie Zuid-Holland-Zuid, waarop is vermeld: “als particulier geen handelingen nemen ter voorkoming van verontreiniging.”
- een telefoonnotitie van een gesprek tussen de Immigratie- en naturalisatiedienst (IND) en het functioneel parket Rotterdam van 2 juli 2008, waaruit blijkt dat dhr. De Rijcke van het functioneel parket heeft verklaard dat de hoogte van de boete neigt naar opzet.
7. De rechtbank stelt vast dat uit de gegevens in het dossier betreffende de transactie niet valt op te maken of sprake is geweest van een overtreding of een misdrijf. De stukken laten de mogelijkheid open voor het oordeel dat sprake is van een overtreding. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gesteld dat eiser ter zake van een misdrijf een sanctie is opgelegd. Gelet hierop zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd wegens strijd met de wet.
8. De mogelijkheid het geschil finaal te beslechten is ter zitting met partijen besproken. In dat kader is namens verweerder naar voren gebracht dat bij het nemen van een beslissing op het verzoek om naturalisatie diverse aspecten een rol spelen, zodat bij gegrondverklaring van het beroep niet slechts nog één mogelijke beslissing resteert. Daarom zal de rechtbank niet overgaan tot finale geschilbeslechting maar verweerder opdragen opnieuw op bezwaar te beslissen.
9. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,-, uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en twee proceshandelingen.
III. Uitspraak
De rechtbank Middelburg
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder met inachtneming van het gestelde in deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar neemt;
bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 145,- (honderdvijfenveertig euro) vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiser begroot op
€ 644,- (zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door verweerder aan eiser.
Aldus gedaan door mr. I. Dijkman, in tegenwoordigheid van W.J. Steenbergen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2010.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: 25 maart 2010.