ECLI:NL:RBMID:2010:BL7388

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
28 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/706523-09 (P)
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Spronssen
  • A. van Boven-Hartogh
  • P. Peeters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door alcoholgebruik door beginnend bestuurder

Op 28 januari 2010 heeft de Rechtbank Middelburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een beginnend bestuurder die onder invloed van alcohol een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, geboren in 1988, bestuurde op 23 augustus 2009 een auto op de N61 te IJzendijke, waar hij door een stuurfout en alcoholgebruik een ongeval veroorzaakte waarbij zijn passagier, [slachtoffer], om het leven kwam. De verdachte had een alcoholpromillage van 1,01, terwijl het voor beginnende bestuurders verboden is om met een alcoholgehalte boven de 0,2 milligram per milliliter bloed te rijden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend had gehandeld, wat leidde tot het fatale ongeval. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de gevolgen voor de nabestaanden en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en psychische klachten als gevolg van het delict. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie jaar, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs al was ingevorderd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere ten laste gelegde feiten, maar verklaarde hem wel strafbaar voor het veroorzaken van het dodelijke ongeval.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
parketnummer: 12/706523-09 (P)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 januari 2010
in de strafzaak tegen de ter terechtzitting verschenen verdachte
[verdachte]
geboren op [1988]
wonende te [adres]
raadsvrouwe mr. Van de Wijnckel, advocaat te Terneuzen
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 januari 2010, waarbij de officier van justitie, mr. Bethlehem, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 augustus 2009 te IJzendijke, gemeente Sluis, als
verkeersdeelnemer), namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede
rijdende over de weg, de N61, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn
schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk
geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, - na het
gebruik van alcoholhoudende drank - met zijn voertuig zodanig rechts op zijn,
verdachtes, weghelft te rijden/komen en/of (gedeeltelijk) naast de weg te
komen dat hij in aanrijding, althans in botsing, is gekomen met één of meer
voor hem, verdachte, rechts van de weg (in de berm) staande (berm)paaltje(s)
en/of (vervolgens) in aanrijding, althans in botsing, te komen met een in
(diezelfde) berm staand verkeersbord en/of uiteindelijk in de berm/op het
talud/in de sloot tot stilstand te komen, waardoor een ander (de bijrijder in
de door verdachte bestuurde personenauto) (genaamd [slachtoffer]) werd gedood,
zulks terwijl hij, verdachte, dat motorrijtuig toen bestuurde, terwijl het alcoholgehalte van zijn bloed, bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1.01. in elk geval hoger dan 0.2 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en er sedert de datum dat aan hem, verdachte, voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van dat rijbewijs op of na 30 maart 2002 had plaatsgevonden;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
art 8 lid 1 Wegenverkeerswet 1994
art 8 lid 2 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994
art 8 lid 2 ahf/ond b Wegenverkeerswet 1994
en voor zover terzake het onder 1 telastgelegde een veroordeling niet mocht
kunnen volgen, terzake dat
1)
hij op of omstreeks 23 augustus 2009 te IJzendijke, gemeente Sluis, als
bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de
N61, met zijn voertuig zodanig rechts op zijn, verdachtes, weghelft is
gekomen/heeft gereden en/of (gedeeltelijk) naast de weg is gekomen dat hij in
aanrijding, althans in botsing, is gekomen met één of meer voor hem,
verdachte, rechts van de weg (in de berm) staande (berm)paaltje(s) en/of
(vervolgens) in aanrijding, althans in botsing, is gekomen met een in
(diezelfde) berm staand verkeersbord en/of uiteindelijk in de berm/op het
talud/in de sloot tot stilstand is gekomen, door welke gedraging(en) van
verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt,
en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994;
en/of
2)
hij op of omstreeks 23 augustus 2009 te IJzendijke, gemeente Sluis, als
bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na
zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van
verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid,
aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1.01 milligram, in elk geval
hoger dan 0,2 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden;
art 8 lid 2 ahf/ond b Wegenverkeerswet 1994
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Vaststaande feiten
Op 23 augustus 2009 heeft op de N61 te IJzendijke in de gemeente Sluis een eenzijdig ongeval plaatsgevonden . De bestuurder van de betrokken personenauto reed vanuit Terneuzen richting Breskens .Op de plaats waar het ongeval heeft plaatsgevonden maakte de weg een bocht naar links . De weg was droog. De auto was - voorafgaand aan het ongeval - in rijtechnisch goede staat . Aan de rechterzijde van de weg is de auto de berm in gereden waarbij bermpaaltjes zijn geraakt en een verkeersbord omver is gereden. De auto is tegen de talud van de naast de berm gelegen sloot gebotst. Het voertuig is daarbij gelanceerd waarbij de passagier uit de auto is geslingerd . Als gevolg van het ongeval is de passagier komen te overlijden .
De personenauto werd bestuurd door verdachte en zijn passagier was [slachtoffer] . Verdachte was onder invloed van alcohol, te weten 1,01 milligram alcohol per milliliter bloed . Verdachte zegt zich niets te kunnen herinneren van het ongeval, noch van de rit van Breskens naar IJzendijke . Het rijbewijs van verdachte was voor het eerst afgegeven op 8 juli 2007 . Verdachte is beginnend bestuurder .
4.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan. Naar haar mening heeft verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend gehandeld. Als combinatie van factoren heeft zij daartoe aangevoerd dat verdachte een stuurfout heeft gemaakt, dan wel de controle over zijn auto heeft verloren en het feit dat hij onder invloed van alcohol zijn auto heeft bestuurd.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte is van mening dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Naar haar mening dient wel rekening gehouden te worden met het feit dat [slachtoffer] ten tijde van het ongeval geen autogordel heeft gedragen en dat daardoor de gevolgen mogelijk zijn verergerd.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
Blijkens de wetsgeschiedenis en de rechtspraak is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 niet reeds sprake bij iedere verkeersfout of ieder vorm van onachtzaamheid. Het moet gaan om ten minste een aanmerkelijke onvoorzichtigheid die verdachte moet kunnen worden verweten. Bij de beoordeling daarvan komt het aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
In dit geval bestaat de kern van de door verdachte gemaakte verkeersfout hierin dat hij als bestuurder van een auto een stuurfout heeft gemaakt en daardoor met zijn auto aan de rechterzijde van de weg is geraakt. Daarbij komt dat hij onder invloed verkeerde van alcohol. Verdachte was ‘beginnend bestuurder’ in de zin van artikel 8, derde lid van de Wegenverkeerswet 1994. Voor deze bestuurders geldt dat het hen verboden is een motorrijtuig te besturen na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van hun bloed bij onderzoek hoger blijkt te zijn dan 0,2 milligram per milliliter bloed. Bij verdachte bedroeg zijn alcoholpromillage 1,01, terwijl eerst drie uur nadat het ongeval heeft plaatsgevonden bij hem bloed is afgenomen. De rechtbank gaat ervan uit dat ten tijde van het ongeval het promillage hoger is geweest. Bij het bepalen van de mate van schuld heeft de rechtbank in het bijzonder in aanmerking genomen de omstandigheid dat de auto is gelanceerd en de passagier uit de auto is geslingerd. Hoewel niet vastgesteld kan worden met welke snelheid verdachte heeft gereden en of hij geremd heeft , is de rechtbank van oordeel dat verdachte de situatie ter plekke kennelijk niet goed heeft ingeschat. Verdachte is, hoewel hij de weg kende en er geen technische mankementen aan zijn auto waren, in een flauwe bocht van de weg geraakt.
Gelet op de inhoud van de hierboven genoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de onderhavige overtreding van dien aard en ernst is en onder zodanige omstandigheden is begaan, dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en dat het aan zijn schuld te wijten is dat er een ongeval heeft plaats gevonden waarbij [slachtoffer] om het leven is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank doet de omstandigheid dat [slachtoffer] geen gordel heeft gedragen niet af aan de (mate van) schuld van verdachte aan het ongeval en daarmee het overlijden van die [slachtoffer].
4.5 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 23 augustus 2009 te IJzendijke, gemeente Sluis, als
verkeersdeelnemer), namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede
rijdende over de weg, de N61, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn
schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer, onvoorzichtig en onoplettend, - na het
gebruik van alcoholhoudende drank - met zijn voertuig zodanig rechts op zijn,
verdachtes, weghelft te rijden/komen en (gedeeltelijk) naast de weg te
komen dat hij in aanrijding, is gekomen met
voor hem, verdachte, rechts van de weg in de berm staande bermpaaltjes
en vervolgens in aanrijding, te komen met een in
diezelfde berm staand verkeersbord en uiteindelijk in de berm/op het
talud/in de sloot tot stilstand te komen, waardoor een ander (de bijrijder in
de door verdachte bestuurde personenauto genaamd [slachtoffer]) werd gedood,
zulks terwijl hij, verdachte, dat motorrijtuig toen bestuurde, terwijl het alcoholgehalte van zijn bloed, bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1.01. milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en er sedert de datum dat aan hem, verdachte, voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van dat rijbewijs na 30 maart 2002 had plaatsgevonden;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen zij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van achttien maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid van drie jaar, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs is ingevorderd.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe van verdachte heeft aangevoerd dat bij de strafbepaling rekening dient te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Indien de rechtbank van oordeel is dat een gevangenisstraf moet volgen, pleit zij voor het opleggen van Electronische Controle zoals in het reclasseringsrapport is weergegeven. Indien de rechtbank overweegt een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, pleit zij ervoor die geheel voorwaardelijk op te leggen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft onder invloed van alcohol een ongeval veroorzaakt, waarbij de passagier in zijn auto is overleden. Verdachte was ‘beginnend bestuurder’ in de zin van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank acht dit een ernstig feit. Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank in ernstige mate rekening gehouden met de gevolgen van het ongeval, te weten het overlijden van [slachtoffer]. Aan de nabestaanden van [slachtoffer] heeft verdachte onherstelbaar leed berokkend. Ook heeft de rechtbank in ogenschouw genomen het alcoholpromillage dat in het bloed van verdachte is vastgesteld. In verband hiermee heeft zij voorts overwogen dat verdachte een gewaarschuwd mens was. Uit zijn strafblad blijkt immers dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is geweest voor het rijden onder invloed van alcohol.
De eis van de officier van justitie is in het licht van hetgeen voor soortgelijke feiten wordt opgelegd alleszins te begrijpen. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf lager dient te zijn dan door de officier van justitie is gevorderd. Zij heeft hierbij in het bijzonder rekening gehouden met de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank bij het bepalen van de op te leggen straf zijn jonge leeftijd meegewogen en het feit dat hij een goede vriend is kwijt geraakt als gevolg van het door hem veroorzaakte ongeval. Dit zal hij zijn hele leven met zich mee moeten dragen. Uit het reclasseringsrapport d.d. 11 januari 2010 blijkt dat verdachte psychische klachten ervaart als gevolg van het delict en dat hij daarvoor onder behandeling is bij een psychiater.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat uit oogpunt van normhandhaving tevens een ontzegging van de rijbevoegdheid dient te volgen. Zij acht een ontzegging voor de duur van drie jaren met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd en ingehouden is geweest op zijn plaats.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de de artikelen 6, 8, 175, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl degene die schuldig is aan dit feit, verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8, derde lid van deze wet;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van twaalf maanden;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van zesendertig maanden;
- bepaalt dat de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt gebracht op de rijontzegging;
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Spronssen, voorzitter, mr. Van Boven-Hartogh en
mr. Peeters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Paulus, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 28 januari 2010.
Mr. Peeters is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.