Volgens [eiser] zijn de problemen binnen het bestuur van Delta (SB en GD) terug te voeren op de bestuursstijl van [alg. direct.]. In strijd met het directiestatuut en het directiereglement hanteerde [alg. direct.] feitelijk niet het consensusmodel en bemoeide hij zich regelmatig met kwesties, die behoorden tot de verantwoordelijkheid van de respectievelijke divisiedirecteuren. Uit de profielschets, waarnaar Delta verwijst (zie r.o. 3.2), blijkt dat de nieuw aan te stellen Algemeen Directeur zich als een primus inter pares dient op te stellen, die de divisiedirecteuren ruimte en eigen verantwoordelijkheid laat. Met de profielschets is geen ander dan het reeds bestaande bestuursmodel beoogd. Door de solistische stijl van [alg. direct.] kwam de samenwerking binnen het SB en de GD al snel na diens aantreden in mei 2006 ernstig onder druk te staan. [eiser] heeft in persoonlijke gesprekken met [alg. direct.] gepoogd de onderlinge relatie te verbeteren. Zowel [eiser] als de divisiedirecteuren hebben regelmatig gesprekken gevoerd met de RvC ([voorzitter]), waarin zij hun zorgen hebben geuit. [eiser] stelt dat de bestuursproblemen niet (alleen maar) aan hem te wijten zijn en stelt dat hij steeds open stond voor een oplossing. Het belang van Delta heeft bij hem steeds voorop gestaan. De RvC leest in de brief van 13 juli 2007 zaken die er niet in staan en heeft vervolgens zonder [eiser] in de gelegenheid te stellen de verkeerde indruk weg te nemen, aangestuurd op een schorsing. De handelwijze van (de RvC van) Delta is onredelijk en aan haar verwijtbaar.
[eiser] stelt dat Delta hem zeven verwijten maakt, die alle onterecht zijn. Volgens [eiser] wordt hem verweten:
(1) dat hij geen gehoor heeft gegeven aan een opdracht van de RvC.
[eiser] betwist dit. Hij heeft zich niet onttrokken aan een opdracht van de RvC tot het leveren van input bij het formuleren van een opdracht aan een externe adviseur. Uit de notitie van [voorzitter] aan de GD op 3 juli 2007 (zie r.o. 2.6) blijkt dat geen opdracht is verstrekt, maar een aanbod is gedaan. Hierop is hij niet ingegaan, omdat hij van mening was dat de onafhankelijkheid van de externe adviseur het meest gewaarborgd was, als de leden van het SB, waaraan die adviseur zou worden toegevoegd, zich afzijdig zouden houden van diens aanstelling. Hij heeft steeds benadrukt loyaal te zullen samenwerken met de adviseur.
(2) dat hij zich met de brief van 13 juli 2007 heeft gekeerd tegen het besluit van de RvC tot het aanstellen van een extern adviseur.
[eiser] stelt dat dit niet in de brief van 13 juli 2007 staat. In de brief wordt aangedrongen op snelheid. [voorzitter] was het daarmee eens. Expliciet staat in de brief de bereidheid van hem en de overige leden van de GD om mee te werken aan een door de RvC te geven opdracht aan een extern adviseur.
(3) dat hij het besluit van de RvC onuitvoerbaar heeft gemaakt, in het bijzonder door ondertekening van de brief van 13 juli 2007.
Dit betwist [eiser]. Op 13 augustus 2007 heeft [voorzitter] aan hem medegedeeld dat een extern adviseur was gevonden. Op 17 augustus 2007 meldde [voorzitter] hem, dat die adviseur onder meer zou nagaan, hoe de samenwerking tussen hem en [alg. direct.] zou kunnen worden verbeterd. De adviseur is gestart en heeft in september 2007 aanbevelingen gedaan. De brief van 13 juli 2007 heeft dus aan uitvoering van het besluit van de RvC niet in de weg gestaan.
(4) dat hij zich door ondertekening van de brief van 13 juli 2007 buiten de orde van de onderneming heeft gesteld.
[eiser] betwist dit en stelt dat hij zich altijd heeft laten leiden door de belangen van Delta, ook met de brief van 13 juli 2007.
(5) dat hij een aantal divisiedirecteuren als medeondertekenaars van de brief van 13 juli 2007 in de zaak heeft betrokken, waardoor het besluit van de RvC te meer onuitvoerbaar zou worden.
[eiser] stelt dat de divisiedirecteuren als lid van de GD al in de kwestie waren betrokken. Niet alleen hij, maar ook zij ervoeren een vertrouwensbreuk met [alg. direct.], hetgeen de RvC al langere tijd bekend was. Dit was de reden voor de vergadering van 3 juli 2007 tussen de RvC en de GD. In reactie op de harde bewoordingen van [voorzitter] toen – de voltallige GD werd het verwijt gemaakt niet (primair) het ondernemingsbelang te dienen - en in zijn notitie (zie r.o. 2.6), is de brief van 13 juli 2007 geschreven. De ondertekenaars verzetten zich niet tegen de benoeming van een adviseur en het daartoe strekkende besluit van de RvC is ook uitgevoerd. Het feit dat [eiser] met [alg. direct.] het SB vormde en leiding gaf aan de lagen daaronder, betekende niet dat hij zijn ongerustheid niet mocht uiten in een interne brief, waarvan de inhoud bovendien al aan alle betrokkenen bekend was.
(6) dat hij desverzocht heeft nagelaten afstand te nemen van de brief van 13 juli 2007.
[eiser] stelt dat hij zowel in de brief van 13 juli 2007 als in gesprekken met [voorzitter] steeds heeft laten weten zich te conformeren aan het besluit van de RvC. In de brief staan slechts feiten, waarvan hij geen afstand kon nemen. De brief bevat geen informatie die niet al mondeling aan de RvC was gegeven. De eis dat hij zich van de brief zou distantiëren is in strijd met de redelijkheid en billijkheid. De RvC heeft conclusies uit de brief getrokken, die niet door de inhoud van de brief worden gerechtvaardigd.
(7) dat de handelwijze van [eiser] heeft geleid tot een ernstige vertrouwensbreuk tussen hem en [alg. direct.] en tussen hem en de RvC.
[eiser] ontkent dat het zich niet distantiëren van de brief van 13 juli 2007 tot een vertrouwensbreuk heeft geleid. De vertrouwensbreuk tussen GD-leden en [alg. direct.] bestond reeds en was al bekend. De brief signaleerde slechts en gaat overigens niet tegen beslissingen van de RvC in. Uit de brief van 18 september 2007 van [voorzitter] aan de aandeelhouders blijkt dat Delta geen verwijt maakt aan [eiser] van de problemen in het bestuur. [voorzitter] schrijft: “Met betrekking tot de uiteenzetting van de heer [eiser] in de brief van zijn advocaat merkt de RvC op dat de daarin geschetste problematiek bij DELTA in het geheel geen rol speelt bij het ontslagvoornemen van de RvC. Immers, niet de bestuursproblematiek binnen DELTA maar de actieve dwarsboming door [eiser] van de beoogde oplossing daarvan liggen ten grondslag aan het ontslagvoornemen.”