RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel
zaak/reknr: 70127 / JE RK 09-771
beschikking van 4 november 2009 van de kinderrechter
in de zaak met betrekking tot de onder toezicht gestelde jeugdige
[jeugdige],
geboren te Goes op [geboortedatum],
de heer [vader], wonende te [adres sub 1],
en
mevrouw [moeder], wonende te [adres sub 2] (de met het gezag belaste ouders).
De jeugdige verblijft bij Stichting Arduin te Middelburg.
Op 23 oktober 2009 heeft mr. E. Sijnesael namen[pleegvader]leegmoeder] (hierna: de pleegmoeder) beroep ingesteld tegen een besluit van 22 oktober 2009 van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de WSS ) waarbij een verzoek af te zien van een wijziging van de verblijfplaats van de jeugdige, is afgewezen.
Het verzoek van de pleegmoeder strekt tot vernietiging van het besluit van de WSS tot wijziging van de verblijfplaats van de jeugdige en de machtiging tot uithuisplaatsing gedeeltelijk in te trekken en te beperken tot een machtiging waarbij de jeugdige uitsluitend bij de pleegmoeder kan verblijven.
Subsidiair is verzocht het besluit van de WSS tot wijziging van de verblijfplaats van de jeugdige te vernietigen en de machtiging tot uithuisplaatsing gedeeltelijk in te trekken en te wijzigen in een machtiging tot uithuisplaatsing bij een pleegouder en daarbij te bepalen dat deze machtiging slechts mag worden gebruikt ter effectuering van de plaatsing van de jeugdige bij de pleegmoeder.
Op 29 oktober 2009 heeft de kinderrechter de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de WSS, vertegenwoordigd door S. Kops, gezinsvoogd, en L. de Koster;
- Stichting Arduin, vertegenwoordigd door R. Murre en J. Wedekind, bijgestaan door mr. J.F. Dominicus;
- de pleegmoeder, bijgestaan door mr. Sijnesael;
- de pleegvader, [pleegvader].
Hoewel opgeroepen, zijn de vader en de moeder niet verschenen. Zij hebben hun standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
Ter terechtzitting is door mr. Sijnesael een pleitnotitie met aangehecht aanvullende informatie overgelegd. Door de WSS is een verweerschrift overgelegd en mr. Dominicus heeft aanvullende informatie en een pleitnotitie overgelegd.
De behandeling van de zaak is op 29 oktober 2009 aangehouden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen nadere stukken aan de kinderrechter te doen toekomen. Op 3 november 2009 zijn van de gezinsvoogd een aantal contactjournaals en van de Stichting Arduin nadere stukken ontvangen. Tevens is een brief van mr. Sijnesael ontvangen. Met instemming van partijen is bepaald dat geen nadere zitting nodig is.
Bij beslissing van 25 januari 2007 van de kinderrechter is de ondertoezichtstelling uitgesproken met ingang van 25 januari 2007 en tot 25 januari 2008 met benoeming van de Stichting Bureau Jeugdzorg Zeeland tot gezinsvoogdij-instelling.
Bij beslissing van 12 april 2007 van de kinderrechter is een machtiging tot spoeduithuisplaatsing verleend in een accommodatie van een zorgaanbieder voor de duur van drie maanden. Bij beslissing van 5 juli 2007 van de kinderrechter is de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van de jeugdige in een accommodatie van een zorgaanbieder verlengd met ingang van 12 juli 2007 en 25 januari 2008.
De WSS heeft de jeugdige geplaatst bij Stichting Arduin. In dat kader verblijft de jeugdige sinds 13 augustus 2007 bij de pleegouders. Hiertoe is tussen de pleegmoeder en Stichting Arduin op 9 augustus 2007 een overeenkomst gezinsverpleging gesloten, inhoudende dat de pleegmoeder voor Stichting Arduin als pleeggezin van de jeugdige optreedt. De pleegmoeder is als zorgmedewerker bij Stichting Arduin in dienst getreden. Door het Bureau Jeugdzorg Eindhoven is ook een kind in het pleeggezin geplaatst.
Bij beslissing van 22 januari 2009 van de kinderrechter is de ondertoezichtstelling laatstelijk verlengd met ingang van 25 januari 2009 en tot 25 januari 2010 met behoud van de Stichting Bureau Jeugdzorg Zeeland als gezinsvoogdij-instelling, feitelijk uit te voeren door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering.
Bij beslissing van 22 januari 2009 van de kinderrechter is de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van de jeugdige in een accommodatie van een zorgaanbieder (AWBZ-voorziening) verlengd met ingang van 25 januari 2009 en tot 25 januari 2010.
Bij brief van 11 september 2009 heeft het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) van het Bureau Jeugdzorg Zeeland de pleegouders, bij terugkeer van vakantie, geïnformeerd over het feit dat op 7 augustus 2009 anoniem zorgen zijn gemeld over de bij de pleegouders verblijvende twee pleegkinderen, waaronder de jeugdige.
Op 24 september 2009 heeft Stichting Arduin aan de pleegmoeder meegedeeld dat de jeugdige naar een ander pleeggezin van de Stichting Arduin zal worden overgeplaatst. De pleegmoeder is hier bij brief van 15 oktober 2009 tegen opgekomen en heeft verzocht er van af te zien de verblijfplaats van de jeugdige te wijzigen. De jeugdige is op 20 oktober 2009 in aanwezigheid van politie naar een ander pleeggezin overgeplaatst en de pleegmoeder is door Stichting Arduin geschorst. De WSS heeft bij brief van 22 oktober 2009 bevestigd akkoord te zijn met de interne overplaatsing binnen Stichting Arduin. Tegen die beslissing heeft de pleegmoeder beroep ingesteld.
Door en namens de pleegmoeder is gesteld dat de overplaatsing van de jeugdige onzorgvuldig is voorbereid en uitgevoerd. De pleegmoeder is niet in de gelegenheid gesteld om juridisch advies in te winnen en een eventuele procedure bij de rechtbank aanhangig te maken. Gevolg hiervan is dat de jeugdige niet is voorbereid op de overplaatsing, hetgeen niet in het belang van de jeugdige is. De jeugdige is een 7-jarige jongen met een matig verstandelijke beperking en heeft verscheidene problemen, waaronder moeite hebben met het vertrouwen van volwassenen en hechtingsproblematiek. Door de overplaatsing is de hechtingsontwikkeling opnieuw onderbroken, net als de continuïteit en zekerheid van de plaatsing. Een dergelijk trauma heeft negatieve gevolgen voor zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. Het doorbreken hiervan kan dan, zoals is bepaald in een uitspraak van 27 december 2006 van de rechtbank Groningen (LJN: AZ5742) slechts in zeer bijzondere omstandigheden plaatsvinden. Deze omstandigheden doen zich in dit geval niet voor nu de jeugdige opgroeit in een veilig pleeggezin. De overplaatsing was dan ook niet noodzakelijk en niet in het belang van de jeugdige. Voorts stelt pleegmoeder zich op het standpunt dat de WSS door overplaatsing van de jeugdige een ongeoorloofde inbreuk heeft gemaakt op het gezinsleven van pleegmoeder. Pleegmoeder en de jeugdige staan in een nauwe persoonlijke betrekking tot elkaar. Er is sprake van family-life, hetgeen door de overplaatsing thans op brute wijze wordt doorbroken. Er wordt dan ook gehandeld in strijd met het artikel 8 Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). Daarnaast had de WSS haar beslissing deugdelijker moeten motiveren; er wordt slechts gesteld dat er zorgen zijn maar deze zorgen worden niet nader onderbouwd. Nu bestuursrechtelijk onjuist is gehandeld, dient dit tot vernietiging van het besluit te leiden. De jeugdige dient bij de pleegmoeder teruggeplaatst te worden en de machtiging dient gewijzigd te worden in een machtiging tot uithuisplaatsing bij een pleegouder, zodat begeleiding kan worden geboden door de Stichting AZZ en niet langer door de Stichting Arduin.
De WSS heeft aangevoerd dat het besluit tot overplaatsing een besluit van de Stichting Arduin is, waar de WSS bij brief van 22 oktober 2009 mee heeft ingestemd. De interne overplaatsing is de verantwoordelijkheid van de Stichting Arduin. Aanleiding van de overplaatsing is de melding bij het AMK waaruit zou blijken dat er bij de pleegouders sprake is van psychiatrische problematiek en van een instabiele thuissituatie voor de jeugdige. Van hechting van de jeugdige aan zijn pleegouders is geen sprake, nu er bij de jeugdige sprake is van hechtingsproblematiek. Zijn ontwikkeling stagneert dan ook niet door de overplaatsing. De pleegmoeder is van het voornemen tot overplaatsing van de jeugdige op de hoogte gesteld. Hoewel de overplaatsing niet is verlopen zoals door alle partijen is gewenst, is er gezien de tegenwerking door de pleegmoeder voor gekozen om geen langdurig overplaatsingstraject in te zetten. De WSS heeft geen vertrouwen meer in de pleegmoeder en er is, na overleg met de ouders, besloten om de jeugdige niet bij de pleegmoeder terug te plaatsen. De jeugdige dient wel binnen Stichting Arduin geplaatst te blijven, nu zij de expertise en de middelen heeft om de ontwikkeling van de jeugdige nauwkeurig te volgen.
Door en namens Stichting Arduin is gesteld dat zij slechts de verantwoordelijkheid voor de zorgverlening aan een jeugdige kan nemen, wanneer er vertrouwen bestaat in degenen die feitelijk de zorg verlenen. Hiervoor is noodzakelijk dat de Stichting Arduin door de pleegmoeder wordt geïnformeerd over de jeugdige en de gezinssituatie. Dit is niet gebeurd. Aan de pleegmoeder zijn verschillende kansen geboden die zij, ondanks haar toezeggingen, niet heeft gegrepen. De pleegmoeder laat zich niet controleren en begeleiden bij de verzorging van de jeugdige, waardoor Stichting Arduin de verantwoordelijkheid voor de jeugdige niet meer op zich kan nemen wanneer de jeugdige nog langer bij de pleegmoeder verblijft. Na de melding van het AMK restte de Stichting Arduin dan ook niets anders dan in het belang van de jeugdige in te grijpen en de jeugdige over te plaatsen naar een ander pleeggezin.
De kinderrechter gaat van het volgende uit.
Op grond van de stukken is aannemelijk dat de relatie tussen de pleegmoeder en Stichting Arduin sinds november 2008 onder druk is komen te staan. Centraal hierbij is de opvatting van Stichting Arduin dat de pleegmoeder onvoldoende informatie verstrekte. Hierdoor bestond te weinig zicht op de ontwikkeling van de jeugdige en het gezin waarin hij opgroeide. De ouders hebben in dat verband bij herhaling verklaard dat ook zij te weinig informatie van de pleegmoeder over de jeugdige hebben gekregen.
Uit de stukken is voorts op te maken dat, naar aanleiding van signalen van de pleegmoeder in februari en maart van 2009 dat de interactie tussen de beide pleegkinderen voor haar in toenemende mate belastend werd, door Stichting Arduin actief is gezocht naar een ander pleeggezin. Dit had de instemming van de WSS. Op 12 mei 2009 is met de pleegmoeder afgesproken dat de jeugdige na afloop van het schooljaar (de laatste week van juli) in een ander pleeggezin zou worden geplaatst. Tijdens een gesprek van 10 juni 2009 is afgesproken dat voorlopig zou worden afgezien van een overplaatsing van de jeugdige aangezien op dat moment niet met zekerheid viel te zeggen dat overplaatsing beter voor hem zou zijn. Door Stichting Arduin zijn tijdens dat gesprek nadere voorwaarden gesteld aan de samenwerking met de pleegmoeder. Zo is aan de pleegmoeder nogmaals verzocht om openheid te geven over de gang van zaken in het gezin. Op 14 juli 2009 is door Stichting Arduin melding gemaakt van het feit dat vanuit de school van de jeugdige zorgen worden geuit over de gezinssituatie. Vervolgens is op 7 augustus 2009 een AMK-melding ontvangen. In de brief van 11 september 2009 over de melding wordt onder andere gerefereerd aan verbaal geweld door de pleegvader naar de pleegkinderen en de pleegmoeder. Ook zou de relatie tussen de pleegouders problematisch zijn.
De overplaatsing op 20 oktober 2009 zal voor de jeugdige, gelet op de weigering van de pleegmoeder om de jeugdige te laten gaan en de in verband daarmee ingeroepen politie-assistentie, een bijzonder traumatische ervaring zijn geweest.
Ter terechtzitting hebben de pleegouders meegedeeld dat zij hun relatie gaan beëindigen. Na verkoop van hun huis gaan de pleegouders uit elkaar. De WSS, Stichting Arduin en de ouders van de jeugdige hebben het vertrouwen in de pleegmoeder opgezegd.
De kinderrechter overweegt als volgt.
In het algemeen is het in het belang van een jeugdige die al langere tijd in een pleeggezin verblijft, dat de plaatsing vanuit het oogpunt van hechting, stabiliteit en emotionele veiligheid niet wordt doorbroken. Van dit uitgangspunt kan slechts in bijzondere omstandigheden worden afgeweken.
Naar het oordeel van de kinderrechter doen die bijzondere omstandigheden zich hier voor. Feit is dat de jeugdige sinds 20 oktober 2009 niet meer bij de pleegmoeder verblijft maar dat hij in een ander pleeggezin is geplaatst. Met dit feit en de wijze waarop de overplaatsing is gerealiseerd, moet de kinderrechter rekening houden en het is niet in het belang van de jeugdige dat hij op korte termijn weer met een wijziging in zijn verblijfplaats wordt geconfronteerd. Daarbij bestaan, gelet op het feit dat de pleegmoeder daar begin dit jaar zelf aandacht voor heeft gevraagd en zij nu een echtscheiding mee moet maken, zorgen over de belastbaarheid van de pleegmoeder. Voorts is van betekenis dat door de WSS, door Stichting Arduin en door de ouders het vertrouwen in de pleegmoeder is opgezegd. Aannemelijk is dan ook dat tussen partijen geen werkbare relatie meer tot stand zal kunnen komen. Met deze feiten en omstandigheden is het belang van de jeugdige niet gediend. Gelet op het voorgaande heeft de WSS, na afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid het besluit van 22 oktober 2009 kunnen nemen.
Aannemelijk is dat er tussen de pleegmoeder en de jeugdige sprake was van family-life in de zin van artikel 8 EVRM. Het recht op respect voor het familie- en gezinsleven is een sterk recht. Dit recht wordt in dit geval terecht ingeperkt nu daarvoor, gezien hetgeen hiervoor is overwogen, voldoende aanleiding bestond.
De conclusie is dat de gewenste terugplaatsing naar de pleegmoeder niet het meest in het belang van de jeugdige is. Het verzoek zal worden afgewezen.
Deze beslissing is gegeven te Middelburg door mr. G.H. Nomes, kinderrechter, in tegenwoordigheid van B.A. Rombouts als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 november 2009.