zaak/rolnr.: 187900 / 09-1342 blad 2
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector kanton
187900 09-1342
Locatie [adres]
zaak/rolnr.: 187900 / 09-1342
vonnis van de kantonrechter d.d. 11 november 2009
de besloten vennootschap
[X],
gevestigd te [adres],
eisende partij,
verder te noemen: [partij X],
gemachtigde: J. van der Kwaak,
[Y],
wonende te [adres],
handelende onder de naam
[bedrijf Y],
gedaagde partij,
verder te noemen: [partij Y],
gemachtigde: mr. J.K. Bekhof.
het verloop van de procedure
De procedure is als volgt verlopen:
- dagvaarding van 16 juni 2009,
- conclusies van antwoord, repliek en dupliek.
de beoordeling van de zaak
1. Partijen sloten met elkaar op 18 september 2008 twee schriftelijke zogeheten reclame-overeenkomsten. Volgens de overeenkomsten verhuurde [partij X] aan [partij Y] reclamepaneelruimten in het ziekenhuis te [adres] van het mediatype diawand voor € 550,-- en van het mediatype rolstoel voor € 1.100,--, in beide gevallen exclusief BTW per jaar. De overeenkomsten werden volgens de overeengekomen voorwaarden aangegaan voor een periode van vijf jaar. Op 15 oktober 2008 en 9 december 2008 bracht [partij X] aan [partij Y] in totaal € 2.231,26 in rekening. Dit bedrag bleef onbetaald.
2. [Partij X] vordert de veroordeling van [partij Y] tot betaling van dit bedrag met een contractuele rente van 1% per maand vanaf 1 januari 2009, € 300,-- als vergoeding van buitengerechtelijke kosten en de proceskosten. [Partij Y] voert verweer.
3. In de eerste plaats stelt [partij Y], in afwijking van de schriftelijke overeenkomsten, met de vertegenwoordiger van [partij X] een duur van een jaar te zijn overeengekomen met de mogelijkheid van tussentijdse opzegging indien zij de bedrijfsvoering van haar schoonheidssalon zou overdragen aan een derde. Begin december 2008 bereikte [partij Y] met een derde overeenstemming over de overdracht van haar bedrijfsactiviteiten. Bij brief van 2 november 2008 stelde zij [partij X] in kennis van de vervulling van de overeengekomen voorwaarde voor tussentijdse beëindiging en deed zij daarop een beroep. Voor zover vereist, is de overeenkomst nog bij brief van 2 februari 2009 door opzegging beëindigd. De uitvoering van de overeenkomst met de derde leidde tot een daadwerkelijke bedrijfsoverdracht per 1 februari 2009.
4. [Partij X] bestrijdt dat een afwijking is overeengekomen van de schriftelijke overeenkomsten.
5. De kantonrechter overweegt dat volgens de stelling van [partij Y] de overeenkomsten zijn aangegaan voor de duur van een jaar met de mogelijkheid van tussentijdse opzegging bij overdracht van de bedrijfsvoering. Van een overeenkomst met een ontbindende voorwaarde van bedrijfsoverdracht is niet gebleken. Het enkele feit van overdracht van de bedrijfsvoering deed de overeenkomst niet eindigen. De brief van 2 november 2008 van [partij Y] aan [partij X] bevat de mededeling van beëindiging en verkoop van het bedrijf per 1 december maar niet een opzegging van de overeenkomst op die grond. Ook de brief beëindigde dus niet de overeenkomst voortijdig.
6. De brief van [partij Y]s gemachtigde van 2 februari 2009 houdt in dat [partij Y] het bedrijf per 1 december 2009 heeft verhuurd en dus geen behoefte meer heeft aan de overeenkomst. Zij wil daarom de overeenkomst met onmiddellijke ingang beëindigen. Een redelijke uitleg van de volgens [partij Y] overeengekomen mogelijkheid van tussentijdse opzegging wegens bedrijfsoverdracht brengt met zich mee dat de overeenkomst op die grond kan worden opgezegd per de dag van de bedrijfsbeëindiging. Dit betekent dat indien de mogelijkheid van tussentijdse opzegging is overeengekomen, de opzegging bij de brief van 2 februari 2009 effect zou hebben per 1 december 2009. Volgens [partij Y] is in de brief per abuis de datum van 1 december 2009 in plaats van 1 december 2008 genoemd als datum van verhuur van haar bedrijf aan een derde. De kantonrechter oordeelt dat [partij Y] zich niet kan beroepen op dit abuis. [Partij X] mocht de brief van 2 februari 2009 redelijkerwijs opvatten als opzegging per niet eerder dan 1 december 2009. Daarbij komt dat de gemachtigde van [partij Y] bij brief van 4 februari 2009 nog eens schreef over de overdracht van het bedrijf per 1 december 2009 (dus niet: 1 december 2008). Indien de mogelijkheid van tussentijdse opzegging is overeengekomen, is de overeenkomst daardoor niet geëindigd voor 1 december 2009.
7. [Partij Y] doet een beroep op de beschermende bepalingen van de Colportagewet. Zij is een kleine zelfstandige ondernemer zonder personeel, althans volgens de dupliek met slechts een personeelslid. Zij is nauwelijks van een particulier te onderscheiden. De Colportagewet dient ter bescherming tegen agressieve verkoopmethoden als gebruikt door [partij X]. [Partij Y] ontving geen exemplaar van de reclameovereenkomsten en in de overeenkomsten is niet de mogelijkheid van ontbinding vermeld. De overeenkomsten zijn daarom nietig op grond van artikel 24 Colportagewet.
8. [Partij X] betwist dat de Colportagewet toepasselijk is. [Partij Y] sloot de overeenkomst niet als particulier. De Colportagewet komt geen reflexwerking toe.
9. Artikel 24 Colportagewet vereist onder meer voor een overeenkomst in de zin van die wet een door of namens partijen ondertekende akte waarvan door ieder van partijen een exemplaar is ontvangen. Ook moet in de akte de mogelijkheid van ontbinding als bedoeld in artikel 25 Colportagewet zijn vermeld. Deze eisen zijn gesteld op straffe van nietigheid van de overeenkomst. Aldus bindt de Colportagewet de ondernemer aan de vormvereisten die in acht moeten worden genomen. Deze wet is niet toepasselijk op de tussen partijen gesloten overeenkomsten omdat [partij Y] die niet aanging als particulier. Reflexwerking kan niet worden aangenomen omdat het niet aanvaardbaar is dat voor de met een ondernemer via colportage tot stand gebrachte overeenkomst desondanks de genoemde vormvereisten op straffe van nietigheid worden gesteld. Een andere opvatting brengt rechtsonzekerheid met zich mee omdat dan te zeer onduidelijk blijft in welke gevallen de bedoelde vormvereisten in acht moeten worden genomen hoewel de Colportagewet niet toepasselijk is. Het beroep op reflexwerking van die wet gaat daarom niet op.
10. Ook stelt [partij Y] dat het beding in de algemene voorwaarden van [partij X] dat de duur van de overeenkomst bepaalt op vijf jaar onredelijk bezwarend is. Zij doet daarbij als kleine zelfstandige een beroep op de reflexwerking van artikel 6: 237 aanhef en onder k BW. Volgens dit artikel wordt vermoed onredelijk bezwarend te zijn het beding in algemene voorwaarden dat voor een duur overeenkomst een duur bepaalt van de meer dan één jaar, tenzij de consument de bevoegdheid heeft de overeenkomst telkens na één jaar op te zeggen. Bij mail van 17 oktober 2008 zegde [partij Y] de overeenkomst op zodat deze is geëindigd per 17 november 2008 dan wel per 18 september 2009.
11. [Partij X] voert aan dat beide partijen van nagenoeg gelijke grootte zijn. Uit de gedragingen van [partij Y] tot het verkopen, het verhuren en het in- en uitschrijven van haar onderneming in het Handelsregister blijkt dat zij bedrijfsmatig bezig is. Aan het consumentenrecht komt geen reflexwerking toe.
12. [Partij Y] sloot de overeenkomsten met [partij X] in de uitoefening van haar beroep of bedrijf. Artikel 6: 237 BW is dus niet rechtstreeks toepasselijk op die overeenkomsten. Wel is een beding in de overeengekomen algemene voorwaarden vernietigbaar indien het onredelijk bezwarend is voor [partij Y], gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden zijn tot stand gekomen, de wederzijdse kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval. Niet in geschil is dat de bepaling in de overeenkomsten dat deze worden aangegaan voor de duur van vijf jaar zonder de mogelijkheid van tussentijdse opzegging een algemene voorwaarde is in de zin van artikel 6: 231 aanhef en onder a BW. [Partij X] betwist niet dat bij het bezoek van haar vertegenwoordiger aan [partij Y], toen de overeenkomsten tot stand kwamen, [partij Y] had verklaard voornemens te zijn haar bedrijfsactiviteiten over te dragen aan een derde. De kantonrechter moet er dan ook van uitgaan dat [partij X] bij het sluiten van de overeenkomsten bekend was met de voorgenomen overdracht van bedrijfsactiviteiten. De aard van de overeenkomsten kwam erop neer dat in het ziekenhuis reclame werd gemaakt voor de schoonheidssalon van [partij Y]. Niet valt in te zien dat [partij Y] na overdracht van haar bedrijf enig belang zou hebben bij het voortduren van de overeenkomsten met [partij X] of bij het voortduren van de reclame voor haar schoonheidssalon. Ook staat vast dat [partij Y] een kleine zelfstandige is. Gelet op een en ander acht de kantonrechter het beding dat voorziet in een duur van de overeenkomsten van vijf jaar zonder de mogelijkheid van tussentijdse opzegging onredelijk bezwarend. Het beroep op de vernietigbaarheid van dat beding is daarom gegrond.
13. De mail van [partij Y] van 17 oktober 2008 houdt niet een opzegging in van de overeenkomsten per 17 november 2008 dan wel 18 september 2009. De brief van [partij Y]s gemachtigde aan [partij X], verzonden op 4 februari 2009, bevat een beroep op de vernietigbaarheid van het beding in de algemene voorwaarden dat de duur van de overeenkomsten stelt op vijf jaar. In die brief werden de overeenkomsten opgezegd met inachtneming van een termijn van minimaal drie maanden en maximaal tegen 18 september 2009. Afgezien van de betwisting door [partij X] van de vernietigbaarheid van het beding, is niet gesteld of gebleken dat de opzegging van de overeenkomsten met een termijn van minimaal drie maanden niet het beoogde rechtsgevolg heeft. Dit betekent dat de overeenkomsten eindigden op 5 mei 2009.
14. Voor de beoordeling van de vordering kan verder onderzoek naar de vraag of tussen partijen is overeengekomen dat de overeenkomsten tussentijds konden worden opgezegd wegens bedrijfsbeëindiging achterwege blijven. Als die vraag bevestigend zou worden beantwoord, leidt dat niet tot een einde van de overeenkomsten voor 5 mei 2009. Verwezen wordt naar overweging 6.
15. [Partij Y] is over de periode van 18 september 2009 tot en met 5 mei 2009 verschuldigd het evenredige gedeelte van de overeengekomen prijs. Dit gedeelte beloopt voor beide overeenkomsten samen € 1.233,10 inclusief BTW. Dit bedrag is toewijsbaar met de contractuele rente daarover vanaf 1 januari 2009.
16. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is niet toewijsbaar. De verrichtingen om de vordering buiten rechte te incasseren waren gericht op incasso van een aanzienlijk te hoog bedrag zodat het niet redelijk is de kosten daarvan voor rekening van [partij Y] te laten komen.
17. Nu partijen over en weer op enige punten in het ongelijk worden gesteld, zullen tussen hen de proceskosten worden verdeeld, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
veroordeelt [partij Y] om tegen bewijs van kwijting aan [partij X] te betalen een bedrag van € 1.233,10 vermeerderd met een rente van 1% per maand over dit bedrag vanaf 1 januari 2009 tot de dag der voldoening;
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten moet dragen;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Kool, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 november 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.