2
66176 / HA ZA 09-29
18 november 2009
vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
62454 / HA ZA 08-18317 december 2008
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 66176 / HA ZA 09-29
Vonnis van 18 november 2009
1. [eiser sub. 1],
2. [eiser sub. 2], in deze procedure vertegenwoordigd door zijn wettelijk vertegenwoordiger [eiser sub. 1],
3. [eiser sub. 3], in deze procedure vertegenwoordigd door zijn wettelijk vertegenwoordiger [eiser sub. 1],
4. [eiser sub. 4],
5. [eiser sub. 5],
allen wonende te Vlissingen,
eisers,
advocaat mr. R.T.K. Davidse te Middelburg,
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN JUSTITIE),
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. C.M. Bitter te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eisers] en de Staat genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding
de conclusie van antwoord
de conclusie van repliek
akte overleggen producties van de zijde van [eisers]
de conclusie van dupliek
antwoord-akte uitlaten producties van de zijde van [eisers]
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
[eiser sub. 1] is de vader van de thuiswonende zonen [eiser sub. 2], [eiser sub. 3], [eiser sub. 4] en [eiser sub. 5].
2.2. In de tweede helft van 2006 heeft de Criminele Inlichtingen Eenheid (hierna: CIE) van de regiopolitie Zeeland bericht aan de recherche dat in de periode juli 2006 tot medio augustus 2006 informatie was binnen gekomen dat enkele zoons van [eiser sub. 1] zich bezig zouden houden met de verkoop van heroïne en cocaïne.
2.3. In de periode 14 december tot en met 18 december 2006 zijn bij de regiopolitie Zeeland meerdere anonieme tips – via het meldpunt Meld Misdaad Anoniem – binnengekomen dat [eiser sub. 1] zou handelen in verdovende middelen en/of wapens en munitie.
2.4. Op 19 december 2006 heeft de officier van justitie te Middelburg mondeling gevorderd dat de rechter-commissaris te Middelburg de woning van [eiser sub. 1] (hierna: de woning) zal doorzoeken ter inbeslagneming (artikel 110 Wetboek van Strafvordering). De rechter-commissaris heeft voornoemde vordering op 19 december 2006 mondeling toegewezen. Zowel de vordering als de beschikking is op 21 december 2006 op schrift gesteld.
Op woensdag 20 december 2006 om 06.05 uur is het Interregionaal Arrestatieteam Zuid Nederland de woning binnengetreden, zonder toestemming van [eiser sub. 1], via zowel de voor- als de achterdeur. Bij dit binnentreden is schade aan de woning ontstaan.
2.6. Bij de doorzoeking zijn wiet, op drugs gelijkende stoffen en een namaak vuurwapen aangetroffen.
2.7. [eiser sub. 1] is bij de doorzoeking aangehouden en vervolgens voorgeleid op verdenking van het in bezit hebben van een vuurwapen en het voorhanden hebben van (hard) drugs. Later die dag is hij door de politie heengezonden.
2.8. Tijdens de doorzoeking zijn [eiser sub. 4] en [eiser sub. 5] als ordemaatregel overgebracht naar het politiebureau, omdat zij zich niet hielden aan de aanwijzingen van de rechter-commissaris. Zij zijn niet aangehouden geweest.
2.9. Op 31 januari 2007 heeft [eiser sub. 1] de officier van justitie per brief verzocht de aansprakelijkheid voor de materiële schade aan de woning te erkennen.
2.10. Bij brief van 8 oktober 2007 heeft de officier van justitie [eiser sub. 1] medegedeeld dat de tegen hem aanhangige strafzaak is geseponeerd wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
2.11. De aansprakelijkheidsverzekeraar van de politie heeft bij brief van 19 mei 2008 bericht geen aanleiding te zien aansprakelijkheid van de politie aan te nemen en niet tot uitkering van de geclaimde schade over te gaan.
Het geschil
[eisers] vorderen samengevat – veroordeling van de Staat tot vergoeding van de, tijdens de doorzoeking op 20 december 2006 veroorzaakte en daardoor geleden, schade van € 7.316,27, te vermeerderen met de wettelijke rente en de (na)kosten van het geding.
[eisers] stellen daartoe primair dat de Staat onrechtmatig is binnengetreden in de woning, omdat [eiser sub. 1] niet kon worden aangemerkt als verdachte in de zin van artikel 27 lid 1 Wetboek van Strafvordering. In hun geval is er reden een uitzondering te maken op de regel dat de juistheid van een beslissing in beginsel niet door de civiele rechter wordt getoetst. Subsidiair stellen [eisers] dat als geoordeeld zou worden dat de doorzoeking wel rechtmatig is geweest de Staat bij het binnentreden het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden door daarbij onnodig schade te veroorzaken en onnodig gewelddadig op te treden. [eisers] vorderen vergoeding van zowel materiële schade ter hoogte van € 6.366,27 als immateriële schade ter hoogte van € 850,--, in totaal derhalve € 7.316,27.
De Staat voert aan dat de Staat ten aanzien van een voormalige verdachte alleen aansprakelijk is als:
een dwangmiddel is toegepast in strijd met de wet dan wel met veronachtzaming van fundamentele vereisten;
achteraf uit het strafvorderlijk onderzoek – uit de einduitspraak of anderszins – blijkt dat de verdenking op grond waarvan het dwangmiddel is toegepast ten onrechte heeft bestaan.
Geen van beide is het geval volgens de Staat. Daarbij voert de Staat aan dat het redelijk vermoeden van schuld uit artikel 27 lid 1 Wetboek van Strafvordering in dit civiele geding niet meer kan worden getoetst, omdat de rechter-commissaris dat reeds heeft gedaan. De onschuld van [eiser sub. 1] is niet gebleken en hij is ook geen onschuldige derde in deze zaak.
Er is voorts geen sprake van onnodige of onevenredige schade.
Ten aanzien van de schade geldt dat eisers 2 tot en met 5 geen materiële schade hebben geleden en geen belang bij die vordering hebben.
Subsidiair wordt de hoogte van de materiële schade betwist.
De immateriële schade is onvoldoende onderbouwd. [eiser sub. 4] is geen letsel toegebracht. Het arrestatieteam heeft [eiser sub. 2] en [eiser sub. 3] niet hardhandig aangepakt. [eiser sub. 2] en [eiser sub. 3] zijn niet aangehouden geweest en hebben daarom geen recht op immateriële schadevergoeding.
Voor een veroordeling in de nakosten is op grond van de wet geen plaats.
4. De beoordeling
Primair: onrechtmatig binnentreden
4.1. Of er onrechtmatig is binnengetreden wordt volgens vaste jurisprudentie op twee manieren getoetst: was het toen onmiddellijk onrechtmatig (ex tunc) of blijkt dat nu achteraf (ex nunc).
toen
4.2. De rechter-commissaris heeft in deze zaak op 19 december 2006 geoordeeld dat een dwangmiddel kon worden toegepast ten aanzien van [eiser sub. 1]. Daarbij heeft hij het redelijk vermoeden van schuld uit artikel 27 lid 1 Wetboek van Strafvordering
(marginaal) getoetst en geoordeeld dat dit vermoeden gerechtvaardigd was. Nu er al een rechterlijke toets heeft plaatsgevonden, kan de rechtbank thans het redelijk vermoeden van schuld niet meer toetsen. Gezien het gesloten systeem van rechtsmiddelen, is er ook geen ruimte een uitzondering daarop toe te staan. Er is dus geen sprake van onrechtmatig binnentreden wegens het ontbreken van een redelijk vermoeden van schuld. Het binnentreden toen was rechtmatig.
nu
4.3. Er kan ook sprake zijn van onrechtmatig binnentreden als achteraf uit het strafvorderlijk onderzoek – uit de einduitspraak of anderszins – blijkt dat de verdenking ten onrechte heeft bestaan (Hoge Raad 20 december 1996, LJN: ZC2234). Het enkele feit dat een zaak is geseponeerd is daarvoor onvoldoende. Overige feiten zijn echter niet gesteld noch gebleken. Weliswaar heeft [eiser sub. 1] in het algemeen gesteld dat zijn onschuld blijkt uit het strafdossier, maar deze stelling is na betwisting door de Staat niet nader onderbouwd. Ook achteraf bezien, is er dus geen grond om te oordelen dat het binnentreden in deze zaak onrechtmatig is geweest.
Subsidiair: schending evenredigheidsbeginsel
4.4. Onder bijzondere omstandigheden kunnen – van uit het algemeen belang noodzakelijke of wenselijke – handelingen van de overheid die aan bepaalde burgers onevenredige schade toebrengen de overheid verplichten (een deel van) die schade te vergoeden. Het leerstuk van de onevenredige schade (het beginsel van gelijkheid voor openbare lasten) past alleen bij op zichzelf rechtmatig optreden van de overheid dat tot redelijkerwijs voorzienbaar gevolg heeft dat derden daardoor schade lijden waardoor zij in vergelijking met andere burgers of instellingen onevenredig worden getroffen. Het gaat er daarbij om dat het niet billijk is dat een (willekeurige) derde toevallig meer schade heeft te dragen dan een andere eveneens niet betrokken derde.
4.5. In dit geval gaat het om een claim van vergoeding van schade van [eiser sub. 1] en zijn gezinsleden die het gevolg is van een rechtmatige verdenking van [eiser sub. 1]. [eiser sub. 1] is derhalve een direct betrokkene in de strafrechtelijke zaak. Hij is geen (willekeurige) derde die door een zaak tussen andere partijen toevallig meer schade dan een andere willekeurige burger heeft geleden. Ook zijn gezinsleden kunnen niet onder dit criterium ‘derden’ vallen. De verdenking was weliswaar niet op hen gericht, maar doordat zij in gezinsverband met [eiser sub. 1] leven, zijn zij geen willekeurige derden. [eisers] zijn dus geen derden in deze zaak en voornoemd leerstuk onder 4.4. is om die reden niet op hen van toepassing. Ook de subsidiaire grondslag van de vordering kan niet leiden tot schadevergoeding.
Voor zover [eisers] daarnaast bedoeld hebben te stellen dat de Staat aansprakelijk is omdat de politie disproportioneel schade heeft toegebracht en onnodig geweld heeft gebruikt, onderbouwen zij die stelling niet, zodat de rechtbank aan de beoordeling daarvan niet toekomt.
4.6. De vorderingen van [eisers] zullen worden afgewezen.
4.7. [eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Staat worden begroot op:
- vast recht EUR 303,00
- salaris advocaat 768,00 (2,0 punt × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 1.071,00
De beslissing
De rechtbank
- wijst de vorderingen af,
- veroordeelt [eisers] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op EUR 1.071,00,
- verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. S.M.J. van Dijk, N. van der Ploeg-Hogervorst en
H.K.N. Vos en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2009.