2
62783 / HA ZA 08-226
8 juli 2009
vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
62783 / HA ZA 08-22629 april 2009
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 62783 / HA ZA 08-226
Vonnis van 8 juli 2009
in de zaak van
1. de naamloze vennootschap naar Belgisch recht
[eiseres sub. 2].,
gevestigd te Kaprijke, België,
eiseres,
advocaat mr. drs. J. Wouters te Middelburg,
2. [eiseres sub. 2],
wonende te Kaprijke, België,
eiser,
advocaat mr.drs. J. Wouters te Middelburg,
[gedaagde],
wonende te Breskens, gemeente Sluis,
gedaagde,
advocaat mr. E.S. van Aken te Zierikzee.
Eisende partijen zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als eisers. Individueel zullen zij de [eiseres sub. 1] en [eiseres sub. 2] worden genoemd. Gedaagde zal hierna worden aangeduid als [gedaagde].
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 10 september 2008,
het proces-verbaal van comparitie van 18 november 2008,
de akte van eisers,
de antwoordakte van [gedaagde], houdende uitlaten producties.
De feiten
De in België gevestigde [eiseres sub. 1] was in juni 2005 eigenaar van een auto van het merk Mercedes-Benz, type S320 CDI, welke was voorzien van het Belgische kenteken [nummer]. Deze auto (hierna steeds aan te duiden als ‘de auto’) werd exclusief gebruikt door de bestuurder van de [eiseres sub. 1], [eiseres sub. 2].
[eiseres sub. 2] heeft de auto op 21 juni 2005 geparkeerd op een parkeerplaats aan het
[adres]. De auto is daar die dag gestolen. Op het moment van de diefstal lagen in de auto verscheidene persoonlijke bezittingen van [eiseres sub. 2]. Ook die zijn ontvreemd.
[gedaagde] is op 22 maart 2007 in hoger beroep door het gerechtshof te
’s-Gravenhage (nader: het gerechtshof) veroordeeld ter zake van (onder meer) een op 21 juni 2005 in de gemeente Sluis gepleegde diefstal van een personenauto, merk Mercedes, type S320 CDI, met het kenteken [nummer], met inhoud, toebehorend aan [eiseres sub. 2]. Dit arrest is inmiddels onherroepelijk geworden.
2.4. [eiseres sub. 2] heeft zich in de strafzaak tegen [gedaagde] als benadeelde partij gesteld. Het gerechtshof heeft hem niet ontvankelijk verklaard in die vordering omdat die vordering naar het oordeel van het gerechtshof niet van zo eenvoudige aard was dat zij zich leende voor behandeling in het strafproces. Het gerechtshof heeft bepaald dat [eiseres sub. 2] zijn vordering bij de burgerlijke rechter kon aanbrengen.
Het geschil
Eisers vorderen dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting:
aan de [eiseres sub. 1] te betalen een bedrag van € 27.689,25, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 26.171,00 vanaf 21 juni 2005 tot de dag der algehele voldoening;
aan [eiseres sub. 2] te betalen een bedrag van € 6.646,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 21 juni 2005 tot de dag der algehele voldoening,
een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
Bij gelegenheid van de op 18 november 2008 gehouden comparitie van partijen heeft [eiseres sub. 2] zijn vordering verminderd met een bedrag van € 2.939,00 (zijnde de kosten van het navigatiesysteem). Zijn vordering bedraagt derhalve thans nog € 3.707,00.
Ter onderbouwing van hun vorderingen stellen eisers dat [gedaagde] zich ten opzichte van hen schuldig heeft gemaakt aan een onrechtmatige daad. Hij heeft immers, zoals ook blijkt uit het arrest van het gerechtshof, de auto en de zich daarin bevindende roerende zaken gestolen. Eisers stellen dat [gedaagde] gehouden is de als gevolg van zijn onrechtmatig handelen door hen geleden schade te vergoeden. Op de omvang van die schade zal hierna zonodig worden ingegaan.
3.3. [gedaagde] voert verweer. Hij betwist zich ten opzichte van de [eiseres sub. 1] en/of ten opzichte van [eiseres sub. 2] schuldig te hebben gemaakt aan een onrechtmatige daad. [gedaagde] ontkent de auto te hebben gestolen. Hij voert aan dat het arrest van het gerechtshof in ieder geval geen bewijs oplevert voor de beweerdelijk door hem gepleegde diefstal. Het vonnis vermeldt immers dat hij is veroordeeld ter zake van diefstal van een Mercedes die aan [eiseres sub. 2] toebehoort, terwijl eisers thans stellen schade te hebben geleden als gevolg van diefstal van een aan de [eiseres sub. 1] in eigendom toebehorende auto.
Voor het geval de rechtbank toch mocht oordelen dat sprake is geweest van een door hem ten opzichte van eisers gepleegde onrechtmatige daad, betwist [gedaagde] de begroting van de schade. Zijn bezwaren tegen de individuele schadeposten zullen zonodig hierna worden besproken.
De beoordeling
4.1. Het verweer van [gedaagde] dat het arrest van het gerechtshof geen basis biedt voor
de vaststelling dat hij onrechtmatig heeft gehandeld jegens de [eiseres sub. 1] en/of jegens [eiseres sub. 2], wordt verworpen. [gedaagde] meent kennelijk dat uit het vonnis van de strafrechter, waarin is geoordeeld dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan “diefstal van een aan [eiseres sub. 2] toebehorende auto” volgt dat hij dus niet de auto van de [eiseres sub. 1] heeft gestolen. De rechtbank volgt [gedaagde] daarin niet. De strafrechter richt zich in zijn onderzoek immers (vooral) op de vraag of bewezen is dat de verdachte heeft voldaan aan een bepaalde delictsomschrijving. Voor de bewezenverklaring van diefstal is onder meer van belang dat komt vast te staan dat het gestolen goed aan een ander dan aan verdachte zelf toebehoorde en dat de verdachte het oogmerk had zich dat goed wederrechtelijk toe te eigenen. In het onderhavige geval heeft de strafrechter dat bewezen geacht. Het arrest van het gerechtshof levert derhalve – behoudens door [gedaagde] te leveren tegenbewijs - dwingend bewijs op voor de vaststelling dat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal.
4.2. Uit het arrest blijkt dat de diefstal waarvoor [gedaagde] is veroordeeld, een
Mercedes-Benz, type S320 CDI betrof, die voorzien was van het (Belgische) kenteken [nummer]. Naar het oordeel van de rechtbank is duidelijk dat het hier om dezelfde auto gaat als die waarop de vorderingen van de [eiseres sub. 1] betrekking hebben en die, naar in het kader van deze procedure genoegzaam is aangetoond, in eigendom aan de [eiseres sub. 1] toebehoorde en niet aan haar bestuurder [eiseres sub. 2] in privé. De enkele omstandigheid dat in het arrest staat dat de gestolen auto aan [eiseres sub. 2] toebehoorde, doet aan het vorenstaande niets af, nu de betekenis van “toebehoorde” in dit verband ook betrekking kan hebben op het feit dat [eiseres sub. 2] van de eigenares [eiseres sub. 2] NV het recht had gekregen om de auto exclusief te gebruiken.
4.3. [gedaagde] heeft betoogd dat hij – in weerwil van het oordeel van de strafrechter –
niets met de diefstal van de auto te maken heeft gehad. Nu hij bij conclusie van antwoord een (algemeen) bewijsaanbod heeft gedaan, zal hij worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs als bedoeld in overweging 4.1.
4.4. Indien [gedaagde] slaagt in het leveren van dat tegenbewijs, ligt de bewijslast (weer)
bij de [eiseres sub. 1] en [eiseres sub. 2] als eisers. Zij beroepen zich immers op rechtsgevolgen van een door hen gesteld feit (een onrechtmatige daad) dat door [gedaagde] is weersproken.
4.5. Voor het geval echter dat [gedaagde] niet slaagt in het leveren van tegenbewijs, staat in het kader van deze procedure vast dat hij de auto en de zich daarin bevindende roerende zaken heeft gestolen. Daarmee staat dan tevens vast dat hij onrechtmatig heeft gehandeld jegens de [eiseres sub. 1] (zijnde de eigenaar van de gestolen auto) én jegens [eiseres sub. 2] (zijnde de eigenaar van de zich in de auto bevindende roerende zaken). [gedaagde] is dan gehouden de door eisers geleden schade aan hen te vergoeden.
4.6. Nu [gedaagde] de begroting van de door eisers gestelde schade heeft betwist, zal de rechtbank om proces-economische redenen reeds thans nader ingaan op de omvang van die schade. Zij overweegt daarbij – ten overvloede – dat telkenmale wanneer hierna in overweging 4.7. wordt geoordeeld dat een post toewijsbaar is, dit uiteraard steeds is onder het voorbehoud dat [gedaagde] niet slaagt in het leveren van tegenbewijs, danwel dat – indien [gedaagde] wel slaagt in dat tegenbewijs – eisers vervolgens slagen in het leveren van bewijs dat [gedaagde] jegens hen een onrechtmatige daad heeft gepleegd.
4.7. De [eiseres sub. 1] heeft haar schade als volgt gespecificeerd:
dagwaarde van de auto: € 26.171,-- (inclusief BTW).
advertentiekosten: € 54,00
kosten van rechtsbijstand strafzaak: € 1.450,--
belkosten: € 14,25.
[eiseres sub. 2] heeft de volgende schadeposten opgevoerd:
fietsenrek: € 400,00
rijbewijs: € 25,00
GSM: € 70,00
inschrijvingsbewijs: € 2.894,00
contanten: € 318,00
De rechtbank zal voormelde posten hierna puntsgewijs bespreken.
ad a. dagwaarde van de auto
Onder verwijzing naar de door haar als productie 3 bij dagvaarding in het geding gebrachte ‘waardebepaling voertuig’ van Expertisebureau Van Caloen B.V.B.A. (nader: Van Caloen), heeft de [eiseres sub. 1] gesteld dat de dagwaarde van de auto op 21 juni 2005 € 21.629,00 exclusief btw (en € 26.171,00 inclusief btw) bedroeg.
[gedaagde] betwist de juistheid van de door [gedaagde] gestelde dagwaarde. Hij meent dat onvoldoende duidelijk is of de waardebepaling van Van Caloen op de juiste wijze is geschied. Daarbij tekent hij aan dat de opdracht tot het bepalen van de waarde al op 12 januari 2005 is gegeven en dat Van Caloen bij haar taxatie een aantal oncontroleerbare uitgangspunten heeft gehanteerd, zoals de kilometerstand van het voertuig, de staat van onderhoud van de auto en de aanwezigheid van de indertijd – in november 2000 – aangeschafte opties en toebehoren. Van Caloen heeft, zoals uit haar rapport blijkt, de auto niet zelf gezien. Het is dan ook niet bekend of de door haar gehanteerde uitgangspunten wel correct zijn. Voorts voert [gedaagde] aan dat, indien de auto als bedrijfsmiddel op de balans van de [eiseres sub. 1] staat, deze al tot een veel hoger bedrag (en misschien al wel volledig) moet zijn afgeschreven. Voorts meent [gedaagde] dat niet is aangetoond door de [eiseres sub. 1] dat zij de BTW over de aanschafwaarde van de auto indertijd niet heeft kunnen terugvorderen. Die BTW dient daarom buiten de begroting van de schade te worden gelaten, aldus [gedaagde].
Van Caloen heeft de waarde van het voertuig bepaald aan de hand van de aankoopfactuur van 30 november 2000 en de laatste onderhoudsfactuur (naar de rechtbank begrijpt, de onderhoudsfactuur van 31 mei 2005). Van Caloen heeft daarbij aangenomen dat het voertuig op het moment van de diefstal in goede staat van onderhoud verkeerde en dat deze op dat moment ongeveer 108.000 km op de teller had. Voorts heeft Van Caloen rekening gehouden met de aanwezigheid van een aantal, nader in haar rapport genoemde, opties en toebehoren. Zij is er daarbij kennelijk vanuit gegaan dat die in november 2000 bij aankoop van de auto aangebrachte opties en toebehoren ten tijde van de diefstal nog aanwezig waren.
Wat betreft de door [gedaagde] tegen de waardebepaling van Van Calhoen naar voren gebrachte bezwaren, overweegt de rechtbank het navolgende.
De in het rapport van 13 januari 2006 genoemde datum van opdracht tot waardebepaling (12/01/05) moet worden aangemerkt als een kennelijke verschrijving. In het rapport wordt namelijk gemeld dat de auto gestolen is en die diefstal heeft eerst in juni 2005 plaatsgevonden. De omstandigheid dat Van Caloen de waarde van de auto heeft moeten bepalen aan de hand van schriftelijke bescheiden en op basis van bepaalde vooronderstellingen, is een direct gevolg van het feit dat de auto is gestolen en niet meer is teruggevonden. Datzelfde geldt voor het feit dat het daardoor voor Van Caloen niet mogelijk is geweest te controleren of alle opties en toebehoren nog aanwezig waren. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden bezwaarlijk ten nadele van de [eiseres sub. 1] kunnen worden gebracht. Indien [gedaagde] er niet in slaagt tegenbewijs te leveren als in overweging 4.3 bedoeld, moet het er in rechte voor worden gehouden dat hij de auto heeft gestolen. Dat de waarde van de auto is vastgesteld zonder dat deze door de taxateur is onderzocht, komt dan voor risico van [gedaagde].
Naar het oordeel van de rechtbank is er ook geen reden te twijfelen aan de juistheid van de door Van Caloen gehanteerde uitgangspunten voor de waardebepaling. In het bijzonder wijst de rechtbank daarbij op de kilometerstanden van de auto, zoals die blijken uit de bij akte van eisers als productie 2 in het geding gebrachte facturen van garage Eggermont NV over de periode 31 december 2004 tot en met 31 mei 2005. De rechtbank acht daarmee voldoende aangetoond dat de auto op het moment van de diefstal de door Van Caloen gehanteerde kilometerstanden op de teller had staan. De omstandigheid dat, zoals [gedaagde] heeft opgemerkt, het chassisnummer van de auto waaraan door Eggermont is gewerkt afwijkt van het chassisnummer zoals dat genoemd wordt in de goederenbijlage bij het proces-verbaal van aangifte van diefstal van 21 juni 2005, doet daaraan niets af. Die (lichte) afwijking in het chassisnummer (de cijfers 99 zijn aangezien voor 00, of omgekeerd) is kennelijk te wijten aan een verschrijving danwel aan ‘misvorming’ bij het kopiëren van schriftelijke bescheiden. Gelet op de aard van de opties en toebehoren, waarmee bij de waardebepaling rekening is gehouden, acht de rechtbank het behoudens bijzondere omstandigheden - die niet zijn gesteld of gebleken – niet aannemelijk dat die zich ten tijde van de diefstal niet meer op of aan de auto bevonden.
Tot slot verwerpt de rechtbank het verweer van [gedaagde] dat de auto bij een normale boekhoudkundige afschrijvingsmethodiek een aanzienlijk lagere dagwaarde moet hebben gehad. Het gaat er niet om wat de boekhoudkundige waarde van het voertuig was op het moment van de diefstal maar om wat de reële waarde op dat moment was. Dat laatste bedrag is de werkelijk geleden schade en die zal moeten worden vergoed.
Nu uit het vorenstaande volgt dat [gedaagde] geen steekhoudende argumenten naar voren heeft gebracht die de door Van Caloen geschatte waarde van de auto ondergraven, zal zijn verweer tegen de door de [eiseres sub. 1] gestelde en voldoende onderbouwde begroting van de schade op het onderdeel ‘dagwaarde auto’, als onvoldoende gemotiveerd worden gepasseerd. Deze post zal – behoudens wat betreft de hierna te bespreken BTW over die dagwaarde – worden toegewezen.
De [eiseres sub. 1] heeft gesteld dat zij de BTW over de aanschafwaarde van de auto indertijd niet heeft kunnen verrekenen en dat die BTW daarom thans – over de dagwaarde van de auto (ofwel voor een bedrag van € 4.542,00) – als schadepost moet worden aangemerkt. [gedaagde] heeft dit betwist.
Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat de inhoud van de producties waarnaar de [eiseres sub. 1] op dit punt heeft verwezen zonder nadere toelichting – die ontbreekt – onvoldoende basis bieden om vast te stellen dat de [eiseres sub. 1] indertijd de BTW over de aanschafwaarde van de auto inderdaad niet heeft kunnen verrekenen.
De rechtbank zal, alvorens nader te beslissen, de [eiseres sub. 1] in de gelegenheid stellen haar stellingen ten aanzien van de post BTW nader te onderbouwen.
Ad b: advertentiekosten € 54,00
De [eiseres sub. 1] heeft gesteld dat zij in een poging haar gestolen auto te traceren nauw heeft samengewerkt met de politie en dat zij in dat kader onder meer een advertentie heeft geplaatst in een krant. Een en ander heeft volgens de [eiseres sub. 1] uiteindelijk geleid tot de aanhouding van [gedaagde].
[gedaagde] heeft aangevoerd dat niet is gebleken van de noodzaak tot het plaatsen van deze advertentie. Voorts heeft hij aangevoerd dat deze post niet met bescheiden is onderbouwd. [gedaagde] meent daarom dat deze post als ondeugdelijk onderbouwd moet worden afgewezen.
De rechtbank stelt vast dat de onderhavige advertentiekosten voortvloeien uit een poging van de [eiseres sub. 1] om haar schade te beperken en dat die kosten - in zoverre – ook te verwachten waren. Dat de hier bedoelde advertentie daadwerkelijk is geplaatst, blijkt uit het als een onderdeel van productie 1 bij de dagvaarding overgelegde proces-verbaal van bevindingen van de politie Zeeland. Uit dat proces-verbaal blijkt voorts dat de advertentie effect heeft gesorteerd in die zin dat zich naar aanleiding daarvan getuigen hebben gemeld. Mede aan de hand van de door die getuigen aangedragen informatie is de diefstal opgelost, zo blijkt uit de overige bescheiden van diezelfde productie. Het gevorderde bedrag van
€ 54,00 is voor een advertentie als hier aan de orde redelijk.
In het licht van het vorenstaande moet het verweer van [gedaagde] tegen deze post als onvoldoende onderbouwd worden verworpen. De gevorderde advertentiekosten zullen worden toegewezen.
Ad c: kosten van rechtsbijstand € 1.450,--
De [eiseres sub. 1] heeft aangevoerd dat zij in het kader van de strafrechtelijke procedure tegen [gedaagde] een advocaat heeft ingeschakeld en dat zij die advocaat een voorschot heeft betaald van € 1.450,00. De [eiseres sub. 1] heeft echter niet onderbouwd welke activiteiten die advocaat ten behoeve van de [eiseres sub. 1] heeft ontplooid. Die vraag is echter wel van belang nu de vordering in de strafprocedure door [eiseres sub. 2] als privépersoon is ingesteld. Alvorens verder te beslissen zal de rechtbank de [eiseres sub. 1] in de gelegenheid stellen dit onderdeel van haar vordering nader toe te lichten.
De [eiseres sub. 1] heeft, onder overlegging van een specificatie van in de periode van 21 juni tot en met 3 juli 2007 gevoerde internationale gesprekken met de uit de auto gestolen GSM (nummer 0473-350459), aangevoerd dat er na de diefstal voor in totaal € 14,25 is gebeld en SMS-berichten zijn verzonden. De [eiseres sub. 1] wenst die kosten op [gedaagde] te verhalen.
[gedaagde] heeft tegen deze post enkel aangevoerd dat de [eiseres sub. 1] niet heeft bewezen dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft moeten maken. Naar het oordeel van de rechtbank moet dat verweer, in het licht van het gedetailleerde onderbouwde en met een productie gestaafde betoog van de [eiseres sub. 1], als onvoldoende gemotiveerd worden verworpen. De post belkosten zal daarom worden toegewezen.
Ad e: fietsenrek € 400,00
[gedaagde] heeft ten verwere aangevoerd dat nergens uit blijkt dat de op de door [eiseres sub. 2] overgelegde ‘offerte’ van Sportshop Alain genoemde fietsendrager ‘Spinder Alu’ ook de fietsendrager was die op de auto zat toen deze gestolen werd. Ook heeft [gedaagde] aangevoerd
dat [eiseres sub. 2] onvoldoende heeft aangetoond dat die fietsendrager een waarde had van
€ 400,00.
In het proces-verbaal van aangifte is opgenomen dat op het moment van de diefstal zich op of in de auto een fietsenrek bevond (bestemd voor 2 fietsen). De rechtbank acht aannemelijk dat dit ook het fietsenrek betrof dat [eiseres sub. 2] blijkens productie 1 bij akte na comparitie van partijen in 2004 voor een prijs van € 400,-- heeft aangeschaft. Er is immers geen reden aan te nemen dat [eiseres sub. 2] over meerdere fietsenrekken beschikte en dat niet het in 2004 door hem aangeschafte rek maar een ander is gestolen. De rechtbank acht daarom voorshands bewezen dat [eiseres sub. 2] de door hem geleden schade heeft geleden. [gedaagde] zou dan tegenbewijs dienen te leveren, in die zin dat hij gerede twijfel zou moeten zaaien tegen de aanname dat het gestolen fietsenrek de door [eiseres sub. 2] in 2004 aangeschafte fietsendrager van het merk ‘Spinder Alu’ betrof. Zodanig tegenbewijs heeft hij echter niet, althans niet – zoals vereist – voldoende specifiek aangeboden. De rechtbank ziet geen reden [gedaagde] ambtshalve tot bewijslevering toe te laten. De onderhavige schadepost zal daarom worden toegewezen. Waar uit de eigen stellingen van [eiseres sub. 2] voortvloeit dat het fietsenrek op het moment van de diefstal niet nieuw was (maar kennelijk ongeveer 1 à 1,5 jaar oud), zal de rechtbank de waarde van het fietsenrek naar redelijkheid en billijkheid vaststellen op € 250,00.
Ad f: rijbewijs € 25,00
Ad g: GSM € 70,00
Nu [gedaagde] deze posten niet gemotiveerd heeft betwist, zullen deze worden toegewezen.
Ad h: inschrijvingsbewijs € 2.894,00
Uit de door [eiseres sub. 2] ter comparitie gegeven toelichting, begrijpt de rechtbank dat in België de koper van een auto zijn (al dan niet) nieuwe voertuig bij het ministerie van inverkeerstelling moet laten inschrijven, dat daarvan – tegen betaling van een vergoeding, waarvan de hoogte afhankelijk is van bepaalde omstandigheden, zoals de fiscale waarde van de auto en de soort brandstof waarop de auto rijdt – een inschrijvingsbewijs wordt verstrekt en dat die kosten in het onderhavige geval € 2.894,-- hebben bedragen.
Voorts begrijpt de rechtbank de stellingen van [eiseres sub. 2] aldus dat hij de kosten van dat inschrijvingsbewijs uit eigen middelen heeft voldaan en dat hij – na de diefstal van de auto – voor de auto, die diende ter vervanging van de gestolen auto, ook weer inschrijvingskosten heeft moeten maken.
[gedaagde] heeft ten verwere tegen deze post enkel aangevoerd dat geen stukken in het geding zijn gebracht op grond waarvan bewezen is dat die kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.
De rechtbank zal, alvorens op dit punt nader te beslissen, [eiseres sub. 2] in de gelegenheid stellen te bewijzen dat de inschrijvingskosten voor de (gestolen) auto € 2.894,-- hebben bedragen en dat hij die kosten zelf heeft betaald. Dat laatste is van belang omdat [eiseres sub. 2] slechts de gebruiker van de auto was en niet de eigenaar. Indien bedoelde kosten voor rekening van de [eiseres sub. 1] zijn gekomen, kan [eiseres sub. 2] die niet als door hem zelf geleden schade op [gedaagde] verhalen.
Bij gelegenheid van de comparitie van partijen heeft [eiseres sub. 2] medegedeeld niet te weten waarom in de dagvaarding een bedrag van € 318,00 aan contanten is gevorderd. Bij de politie heeft hij immers indertijd een bedrag van ongeveer € 100,-- genoemd. De rechtbank begrijpt deze uitlating aldus dat [eiseres sub. 2] zijn vordering, voor zover een bedrag van meer dan € 100,-- te bovengaand, niet langer wenst te handhaven.
[gedaagde] heeft niet, althans onvoldoende, betwist dat zich in de gestolen auto een bedrag van € 100,-- bevond. Deze post zal worden toegewezen.
4.8. Eisers hebben bij dagvaarding gevorderd [gedaagde] te veroordelen tot betaling van wettelijke rente over de door hen geleden schade (met uitzondering van de posten advertentiekosten en kosten rechtsbijstand). [gedaagde] heeft zich verweerd tegen toewijzing van die rente. Hij heeft daartoe aangevoerd dat eisers hem rauwelijks hebben gedagvaard.
4.9. De rechtbank verwerpt het verweer van [gedaagde]. Een schadeplichtige partij is wettelijke rente verschuldigd over de periode waarin hij in verzuim is aan zijn verbintenis tot betaling van schadevergoeding te voldoen. In een geval als het onderhavige, waarbij de verbintenis voortvloeit uit een onrechtmatige daad, treedt dat verzuim – zonder dat daartoe een in gebreke stelling is vereist – onmiddellijk in indien de verbintenis niet terstond wordt nagekomen. In het onderhavige geval is de rente verschuldigd geworden op het moment waarop de auto van de [eiseres sub. 1], en waarop de aan [eiseres sub. 2] toebehorende zaken, zijn gestolen, ofwel 21 juni 2005. De omstandigheid dat, zoals hij stelt, [gedaagde] rauwelijks is gedagvaard doet aan de verschuldigdheid van die rente niets af.
Samengevat zal de vordering van de [eiseres sub. 1] – indien definitief in rechte
komt vast te staan dat [gedaagde] jegens de [eiseres sub. 1] een onrechtmatige daad heeft gepleegd – tot een bedrag van (€ 21.629,-- + € 54,-- + € 14,25 =) € 21.697,25 worden toegewezen en krijgt de [eiseres sub. 1] nog gelegenheid om ten aanzien van de posten BTW (zijnde een bedrag van € 4542,00) en kosten van rechtsbijstand (zijnde een bedrag van
€ 1.450,00) een nadere onderbouwing te geven.
De vordering van [eiseres sub. 2] zal – onder diezelfde voorwaarde – worden toegewezen tot een bedrag van (€ 250,-- + € 25,-- + € 70,-- + € 100,-- =) € 445,--. Voorts krijgt [eiseres sub. 2] nog gelegenheid om ten aanzien van de post ‘inschrijvingskosten Mercedes’ bewijs te leveren als onder punt h van overweging 4.7 overwogen.
Voor het overige zullen de gevorderde schadeposten worden afgewezen.
4.11. De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.
De beslissing
De rechtbank
laat [gedaagde] toe tot het leveren van tegenbewijs als bedoeld in overwegingen 4.1 tot en met 4.3.,
bepaalt dat, indien [gedaagde] dit tegenbewijs wil leveren door middel van het doen horen van getuigen, hij dat bij een ter rolle van 5 augustus 2009 bij akte – en met opgave van de namen en woonplaatsen van deze getuigen – aan de rechtbank dient mede te delen,
bepaalt dat, indien [gedaagde] het bewijs niet (alleen) door getuigen wil leveren maar (mede) door het in het geding brengen van bewijsstukken, hij die stukken bij diezelfde akte in het geding dient te brengen en dat hij, indien hij het bewijs (mede) wil leveren door een ander bewijsmiddel, hij dat bij meerbedoelde akte aan de rechtbank dient mede te delen,
stelt de [eiseres sub. 1] in de gelegenheid bij een ter rolle van 5 augustus 2009 te nemen akte haar stellingen ten aanzien van de posten BTW (zie 4.7 onder a) en kosten van rechtsbijstand (zie 4.7 onder c) nader te onderbouwen;
draagt [eiseres sub. 2] op te bewijzen dat de inschrijvingskosten voor de (gestolen) auto
indertijd € 2.894,-- hebben bedragen en dat hij die kosten zelf heeft betaald,
bepaalt dat, indien [eiseres sub. 2] het door hem te leveren bewijs wenst te leveren door
middel van het doen horen van getuigen, hij dat bij een ter rolle van 5 augustus 2009 te nemen akte – en met opgave van de namen en woonplaatsen van deze getuigen – aan de rechtbank dient mede te delen,
bepaalt dat, indien [eiseres sub. 2] het door hem te leveren bewijs niet (alleen) door
getuigen willen leveren maar (mede) door het in het geding brengen van bewijsstukken, hij die stukken bij diezelfde akte in het geding dient te brengen en dat hij, indien hij het bewijs (mede) wil leveren door een ander bewijsmiddel, hij dat bij meerbedoelde akte aan de rechtbank dient mede te delen,
bepaalt dat, indien een der partijen het aan haar opgedragen bewijs wil leveren door
middel van het (doen) horen van getuigen, zij bij de opgave van de getuigen, tevens verhinderdata dient op te geven van de partijen, van diens advocaat én van de te horen getuigen gedurende de maanden augustus tot en met november 2009;
5.9. bepaalt dat, indien een der partijen het bewijs door middel van het doen horen van getuigen wil leveren, dat getuigenverhoor zal plaatsvinden op een nader te bepalen terechtzitting van mr. J.A.J. van den Boom in het gerechtsgebouw te Middelburg aan Kousteensedijk 2;
5.10. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R.P. Verhoeven, mr. S.M.J. van Dijk en mr. J.A.J. van den Boom, en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2009.