ECLI:NL:RBMID:2009:BK8517

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
18 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
56130
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de gemeenschap van goederen na echtscheiding met betrekking tot bankrekeningen en letselschadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 18 februari 2009 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een man en een vrouw die hun huwelijk hebben ontbonden. De rechtbank heeft zich gebogen over de verdeling van de gemeenschap van goederen, waarbij partijen duidelijkheid dienden te verschaffen over de waarde van verschillende bestanddelen. De man en de vrouw hebben beiden bankafschriften overgelegd ter onderbouwing van hun standpunten over de verdeling van gezamenlijke bankrekeningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man op 4 augustus 2004 een debetsaldo had van € 570,62 op een gezamenlijke rekening, waarvan de vrouw de helft dient te dragen. Daarnaast heeft de vrouw in mei 2004 een bedrag van € 2.469,99 van deze rekening opgenomen voor haar nieuwe woning, wat ook verrekend dient te worden. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met andere bankrekeningen en de belastingteruggaaf van beide partijen, waarbij de man recht heeft op een teruggaaf van € 988,-- en de vrouw op € 1.139,82. De rechtbank heeft geoordeeld dat een letselschadevergoeding van € 182.000,-- die de man heeft ontvangen na een bedrijfsongeval niet in de verdeling van de gemeenschap valt, omdat deze vergoeding is bedoeld voor toekomstige schade en niet voor de huwelijkse periode. Uiteindelijk heeft de rechtbank de waarde van de totale gemeenschap vastgesteld op € 12.711,55, wat betekent dat beide partijen recht hebben op de helft, oftewel € 6.355,78. De vrouw is overbedeeld en moet een bedrag van € 3.803,41 aan de man betalen, inclusief de bedragen die zij eerder van de gezamenlijke rekeningen heeft opgenomen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Uitspraak
vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
56130 / HA ZA 07-5118 februari 2009
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 56130 / HA ZA 07-51
Vonnis van 18 februari 2009
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te Middelburg,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. K.P.T.G. Flos, gevestigd te Middelburg,
tegen
[de man]
wonende te Oost-Souburg, gemeente Vlissingen,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M.W.A. Verhaard, gevestigd te Vlissingen.
De (verdere) procedure
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
het vonnis van 12 december 2007;
de akte na tussenvonnis van de zijde van de man;
de akte van de zijde van de vrouw;
de antwoord-akte van de zijde van de man.
De verdere beoordeling
in conventie
Bij voornoemd vonnis is reeds een verdeling van de tussen partijen bestaan hebbende gemeenschap van goederen vastgesteld. Partijen dienden, om te komen tot een finale verdeling, duidelijkheid te verschaffen over (de waarde van) een aantal bestanddelen. Deze bestanddelen worden in het hiernavolgende beoordeeld.
Bankrekeningen
[bankrekening 1] (gezamenlijke rekening).
De man heeft bankafschriften van deze rekening in het geding gebracht. Hij stelt zich op het standpunt dat uit deze afschriften volgt dat er op 4 augustus 2004 een debetsaldo was van € 570,62. De vrouw dient de helft daarvan te dragen. Daarnaast stelt de man dat de vrouw in mei 2004 verschillende bedragen van de rekening heeft opgenomen, tot een totaal van € 2.469,99, die zij heeft aangewend voor de inrichting van haar nieuwe woning. Dit bedrag zal de vrouw aan hem dienen terug te betalen.
Met de vrouw is de rechtbank van oordeel dat deze rekening op 29 juli 2004 een debetstand had van € 523,91. Immers, het debetsaldo was op 21 juli € 468,15. Er is volgens het afschrift daterend van 4 augustus 2004 een bedrag van (in totaal) € 102,47 afgeschreven. Nu twee van de afschrijvingen dateren van na de peildatum (allebei 2 augustus 2008), wordt daarmee geen rekening gehouden. Dat geeft de volgende rekensom: € 468,15 -/- (€ 102,47 -/- € 24,02 -/- € 22,69) = € 523,91. Dit bedrag zal bij helfte moeten worden verdeeld.
Daarnaast zal rekening worden gehouden met een bedrag van € 2.469,99. De man heeft immers onbetwist gesteld dat de vrouw vòòr de peildatum (in totaal) dit bedrag heeft opgenomen ten behoeve van haar eigen woning. Anders dan de man heeft gesteld, behoeft de vrouw dit bedrag niet in zijn geheel aan de man te betalen, maar dient dit bedrag te worden verrekend in die zin dat de man nog recht heeft op de helft van dit bedrag.
[bankrekening 2] (gezamenlijke rekening)
Uit het door de man overgelegde bankafschrift van 7 juli 2004 blijkt dat het saldo op deze rekening € 23,27 was. De rechtbank zal, nu de vrouw dit bedrag niet betwist, bij de verdeling uitgaan van dit bedrag.
De man stelt dat de vrouw op 16 juni 2004 nog een bedrag van € 400,-- heeft opgenomen. Hij wenst de helft van dit bedrag te ontvangen van de vrouw. De vrouw heeft hier geen verweer tegen gevoerd, zodat ook dit bedrag nog verrekend dient te worden.
[bankrekening 3] (ten name van de vrouw)
Uit de door de vrouw overgelegde brief van de ABN Amro bank van 20 februari 2008 volgt dat het saldo van deze rekening op 29 juli 2004 € 28,44 bedroeg. De rechtbank zal, nu de man dit niet heeft betwist, dit saldo hanteren bij de verdeling.
[bankrekening 4] (ten name van de vrouw)
De vrouw heeft een bankafschrift overgelegd waaruit blijkt dat het saldo op 10 november 2003 € 37,58 was. Het volgende bankafschrift dateert van 24 december 2007 (en niet, zoals de vrouw heeft gesteld 24 december 2003) met het voornoemde saldo als vorig saldo. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat er in de tussenliggende periode geen transacties hebben plaatsgevonden, zodat het saldo op de peildatum € 37,58 was. Dit saldo dient verdeeld te worden.
Belastingteruggaaf 2003 en 2004
Uit de door de man overgelegde stukken inzake de inkomstenbelasting 2004 blijkt dat hij in plaats van een naheffing juist een teruggaaf van de belastingdienst heeft ontvangen van € 988,--. Dit bedrag dient bij helfte verdeeld te worden. De man stelt vervolgens dat hij terzake de inkomstenbelasting over 2003 een bedrag van € 304,-- heeft betaald, nadat partijen uit elkaar zijn gegaan, zodat dit bedrag eveneens verdeeld dient te worden.
De vrouw stelt dat het bedrag terzake de inkomstenbelasting over 2003 al op 19 februari 2004 betaald had moeten zijn, zodat de man geen nabetaling heeft gedaan nadat het huwelijk is geëindigd. Zij voert aan dat het door de man ontvangen bedrag verdeeld dient te worden.
Terzake de inkomstenbelasting over 2003 wordt als volgt overwogen. Partijen zijn het erover eens dat het aanvankelijk door de Belastingdienst opgelegde bedrag van € 1.198,-- is betaald in de periode dat partijen nog bij elkaar waren. Uit de overgelegde stukken kan bovendien worden afgeleid dat dit bedrag is verminderd tot € 304,--. Dat leidt ertoe dat, anders dan de man heeft gesteld, hij laatstgenoemde bedrag niet extra heeft hoeven te betalen, maar dat dit bedrag reeds is betaald door betaling van het aanvankelijk opgelegde bedrag. De rechtbank houdt dan ook geen rekening met een bedrag van € 304,-- over 2003.
Letselschadevergoeding
De man is in de gelegenheid gesteld aan te tonen welk(e) oormerk(en) de uitkering van € 200.000,-- heeft gehad, die de man in het kader van het op zijn werk overkomen bedrijfsongeval na ontbinding van het huwelijk heeft ontvangen.
De man heeft het vonnis van deze rechtbank van 9 juni 2004 overgelegd, alsmede een vaststellingsovereenkomst tussen de verzekeraar van [het bedrijf], het bedrijf waar de man werkzaam was ten tijde van het ongeval, van 16 maart 2005. De man stelt dat uit deze stukken – in onderlinge samenhang – blijkt dat de uitgekeerde schadevergoeding met name ziet op de door hem in de toekomst extra te maken kosten in verband met zijn blijvende handicap. Deze vergoeding komt dan ook niet voor verdeling in aanmerking vanwege verknochtheid, aldus de man. De vrouw betwist dat uit de overgelegde stukken kan worden afgeleid dat de vergoeding is bedoeld voor toekomstige (im)materiële schade.
De vaststellingsovereenkomst d.d. 16 maart 2005 luidt -voor zover van belang- als volgt:
“(…) [betrokkene] betaalt aan [de man] bij wege van slotbetaling een lumpsumbedrag groot € 182.000,-- (…) ter afdoening van alle schade hoe genaamd door [de man] geleden en/of nog te lijden terzake vermeld, waaronder immateriële schade, (toekomstige) materiële schade en buitengerechtelijke en gerechtelijke kosten.(…)”.
Met deze vaststellingsovereenkomst staat vast dat de man voornoemde uitkering van € 182.000,-- ontving als saldo van hetgeen hem toekwam als vergoeding van geleden immateriële en materiële schade als gevolg van het bedrijfsongeval dat hem op 23 april 1992 overkwam, inclusief kosten van rechtsbijstand. Omtrent de aard van de door de man bij het ongeval geleden schade staat vast dat hij daarbij een arm heeft verloren waardoor hij niet langer in staat was (ten volle) zijn werkzaamheden te verrichten, met welke werkzaamheden hij inkomsten genereerde. Voorts heeft de man onvoldoende weersproken gesteld dat hij nu en in de toekomst in verband met het opgelopen letsel huishoudelijke hulp en aangepast vervoer nodig heeft.
De rechtbank is van oordeel dat uit het vonnis van de rechtbank van 9 juni 2004 kan worden afgeleid dat de slotuitkering ziet op de door de rechtbank genoemde posten waarover partijen het niet eens zijn. Lopende de discussie tussen partijen hierover heeft [het bedrijf] kennelijk voorschotten betaald van in totaal € 239.303,75. Die zijn – daarom zijn het immers voorschotten – bedoeld om de lopende schade te vergoeden. [het bedrijf] meende dat zij met die gedane betalingen tijdens het huwelijk alle door de man geleden schade te hebben vergoed. Naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank zijn de man en [het bedrijf] echter overeengekomen dat er nog een slotuitkering diende plaats te vinden van € 182.000,-. Deze betaling ziet, naar het oordeel van de rechtbank, op de nog in discussie zijnde punten zoals verlies aan verdienvermogen en zelfredzaamheid en het aangepaste vervoer van de man, zeker nu tussen partijen discussie was ontstaan over de voor de posten in aanmerking te nemen statistische eindleeftijd van de man (74 of 77 jaar). Nu er wel voorschotten zijn betaald tijdens het huwelijk en uitgaande van de hoge totaalpost, is er naar het oordeel van de rechtbank steeds voldoende beschikbaar geweest om de schade die tijdens het huwelijk is geleden te vergoeden. De slotuitkering moet dan wel bestemd zijn ter vergoeding van toekomstige schade. De uitkering van € 182.000,-- ziet dan ook niet op de huwelijkse periode en valt om die reden niet in de te verdelen boedel. De rechtbank zal deze uitkering derhalve niet meenemen bij de verdeling.
Pensioenaanspraak
De vrouw heeft erkend dat zij de thans door de man in het geding gebrachte overzichten reeds in haar bezit had. Haar vordering de man te veroordelen haar te informeren over de pensioenaanspraken zal dan ook worden afgewezen, te meer nu de man aan de advocaat van de vrouw heeft toegezegd zijn medewerking te verlenen aan rechtstreekse verevening buiten de tweejaarstermijn om.
Overig
De man stelt tenslotte nog dat de vrouw een privérekening had ([bankrekening 5]) waar de man geen weet van had. Het saldo van deze rekening per 29 juli 2004 dient ook nog verdeeld te worden.
De vrouw heeft daarop gesteld dat zij deze rekening in januari 2004 heeft geopend omdat zij weer met haar werkzaamheden was begonnen. Op deze rekening werd haar loon gestort, alsmede de kinderbijslag. Zij is van mening dat deze rekening buiten de gemeenschap valt, te meer nu zij – juist omdat zij weer is begonnen met het verwerven van inkomsten – geen aanspraak heeft gemaakt op partneralimentatie.
Vaststaat dat de vrouw de rekening tijdens het huwelijk heeft geopend. In beginsel maken alle goederen van de echtgenoten deel uit van de gemeenschap. Gesteld noch gebleken is dat deze rekening van zodanige aard is dat deze als een zogenaamd uitzonderingsgeval dient te worden beschouwd waardoor de hoofdregel hiervoor niet zou gelden. De enkele omstandigheid dat de vrouw deze rekening heeft geopend om haar loon daarop te laten storten maakt dit niet anders. Uit de door de vrouw overgelegde bankafschriften blijkt dat het saldo op 29 juli 2004 € 876,35 was, welk bedrag verdeeld dient te worden.
Resumerend
De ontbonden gemeenschap bestaat uit de volgende bestanddelen:
Activa
Aixam € 3.500,--
Renault Clio € 6.900,--
[bankrekening 2] € 23,27
[bankrekening 1] € 523,91 -/-
[bankrekening 3] € 28,44
[bankrekening 4] € 37,58
[bankrekening 5] € 876,35
Aandelenrekening reeds verdeeld
Inboedel zonder te verrekenen waarde
Belastingteruggaaf 2004 man € 988,--
Belastingteruggaaf 2004 vrouw € 1.139,82
Passiva
Aanslag inkomstenbelasting 2003 € 258,--
De waarde van de totale gemeenschap bedraagt derhalve € 12.711,55, zodat partijen ieder een bedrag van € 6.355,78 toekomt.
De rechtbank zal, gelet op het hiervoor overwogene, de verdeling als volgt vaststellen;
Aan de man wordt toebedeeld:
Aixam € 3.500,--
[bankrekening 2] € 23,27
[bankrekening 1] € 523,91 -/-
Aandelenrekening reeds verdeeld
Inboedel geen te verrekenen waarde
Belastingteruggaaf 2004 € 988,--
De man verkrijgt daardoor een bedrag van € 3.987,36.
Aan de vrouw wordt toebedeeld:
Activa:
Renault Clio € 6.900,--
[bankrekening 4] € 37,58
[bankrekening 3] € 28,44
[bankrekening 5] € 876,35
Inboedel geen te verrekenen waarde
Belastingteruggaaf 2004 € 1.139,82
Passiva:
Aanslag inkomstenbelasting 2003 € 258,--
De vrouw verkrijgt daardoor een bedrag van € 8.724,19. Zij wordt daardoor overbedeeld, zodat zij een bedrag van € 2.368,41 aan de man zal dienen te betalen. Daarbij komen de door haar opgenomen bedragen van € 2.469,99 en € 400,--, waarvan zij de helft, zijnde € 1.435,-- aan de man dient terug te betalen. Derhalve zal zij worden veroordeeld een bedrag van € 3.803,41 aan de man te betalen.
Gelet op de tussen partijen bestaan hebbende relatie, zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
In rechtsoverweging 4.18 van het vonnis van 12 december 2007 is reeds beslist dat de reconventionele vordering wordt afgewezen. De proceskosten zullen eveneens worden gecompenseerd.
De beslissing
De rechtbank
In conventie
stelt de verdeling vast zoals is weergegeven in rechtsoverweging 2.21;
veroordeelt de vrouw terzake overbedeling aan de man te betalen een bedrag van
€ 3.803,41;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
- wijst de vordering van de man af;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Kuypers en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2009.?