ECLI:NL:RBMID:2009:BK8508

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
18 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
61593
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijke veroordeling tot betaling van een lening met betwisting van de hoogte en rente door gedaagden

In deze zaak vordert eiser hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van een lening van € 17.028,53, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten. De lening is op 15 maart 2002 afgesloten, met een overeengekomen rente van 10,21% per jaar, en had uiterlijk op 1 april 2012 terugbetaald moeten worden. Gedaagden hebben echter geen betalingen verricht en betwisten de vordering van eiser. Zij stellen dat zij slechts een bedrag van maximaal NLG 8.200,-- (€ 3.721,--) van eiser hebben ontvangen en dat eiser niet kan aantonen dat hij hen meer geld heeft verstrekt. Gedaagden voeren aan dat het rentepercentage dat eiser hanteert aanzienlijk hoger is dan gebruikelijk en dat eiser geen rekeningnummer heeft opgegeven voor de rentebetalingen. Eiser heeft in de procedure niet kunnen toelichten waar het bedrag van € 17.028,53 vandaan komt, wat door de rechtbank als onvoldoende bewijs wordt beschouwd. De rechtbank oordeelt dat gedaagden slechts rente verschuldigd zijn over het bedrag van € 3.721,--, en dat de gevorderde hoofdsom niet opeisbaar is. De rechtbank wijst de vordering van eiser grotendeels af en veroordeelt eiser in de proceskosten van gedaagden, die op € 1.314,-- worden begroot. Het vonnis is uitgesproken op 18 februari 2009.

Uitspraak

Uitspraak
vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
61593 / HA ZA 08-817 januari 2009
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 61593 / HA ZA 08-81
Vonnis van 18 februari 2009
in de zaak van
[eiser],
wonende te Geertruidenberg,
eiser,
advocaat mr. M. Neve-van der Leden te Middelburg,
tegen
1. [gedaagde sub. 1],
wonende te Stavenisse,
2. [gedaagde sub. 2],
wonende te Sint Maartensdijk,
gedaagden,
advocaat mr. J.C. Bode ’t Hart te Middelburg.
Partijen zullen hierna [eiser]] en ‘[gedaagde sub. 1 en 2]’ genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 21 mei 2008;
het proces-verbaal van comparitie van 13 oktober 2008.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
[gedaagde sub. 1 en 2] hebben een huis gehad in Etten-Leur. Vervolgens hebben [gedaagde sub. 1 en 2] een huis gekocht in Stavenisse. [gedaagde sub. 1 en 2] zijn in december 2000 naar Stavenisse verhuisd. Het huis in Etten-Leur is verkocht en de overdracht heeft plaatsgevonden in maart 2001.
2.2. In de periode van december 2000 tot en met maart 2001 hebben [gedaagde sub. 1 en 2] van [eiser] een contant bedrag ontvangen van NLG 5.000,-- wegens verhuiskosten. [eiser] heeft in die tijd ook gedurende 3 à 4 maanden de hypotheeklasten van NLG 800,-- per maand voor [gedaagde sub. 1 en 2] betaald.
2.3. Bij notariële akte van 15 maart 2002 is een overeenkomst tussen partijen vastgelegd tot vestiging van hypotheek en pand voor een geldlening van € 17.028,53. In de akte staat vermeld dat de lening uiterlijk voor 1 april 2012 terug betaald moet worden. Vanaf 15 maart 2002 is over de hoofdsom respectievelijk het restant daarvan een rente verschuldigd van 10,21 % per jaar, te voldoen in maandelijkse termijnen bij achterafbetaling, voor het eerst op 1 april 2002 over het sinds 15 maart 2002 verstreken tijdvak. De hoofdsom is direct opeisbaar en dient met de lopende en de eventueel achterstallige rente en met drie maanden extra rente te worden terugbetaald bij niet nakoming door de schuldenaar van enig verplichting uit de overeenkomst van geldlening indien niet binnen acht dagen na ingebrekestelling de betrokken verplichting alsnog is nagekomen. Alle betalingen moeten geschieden op de wijze als de schuldeiser aangeeft.
2.4 Bij brief van 2 mei 2007 heeft (de advocaat van) [eiser] aan [gedaagde sub. 1 en 2] onder andere het volgende geschreven: “(…) Tot op heden is een bedrag van € 17.028,53 onbetaald gebleven. Namens cliënt verzoek en voor zover nodig sommeer ik u om ervoor zorg te dragen dat het openstaande saldo ad € 17.028,53, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.559,37, in het totaal derhalve € 18.587,90 binnen 7 dagen na dagtekening van dit schrijven is ontvangen (…) Bij wijze van coulance is cliënt bereid af te zien van rente onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat het openstaande bedrag ad € 18.587,90 binnen 7 dagen op bovengenoemde rekening is bijgeschreven. Mocht genoemd bedrag niet binnen de gestelde termijn zijn ontvangen, dan stel ik u voorzover nodig nu reeds voor alsdan in gebreke (…).” Bij brief van 25 mei 2007 is een brief met dezelfde strekking namens [eiser] aan [gedaagde sub. 1 en 2] verstuurd.
Het geschil
[eiser] vordert samengevat – hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub. 1 en 2] tot betaling van € 17.028,53, vermeerderd met de overeengekomen rente van 10,21% per jaar vanaf 1 januari 2006 tot aan de dag der algehele voldoening, drie maanden extra rente van 10,21% per jaar op grond van artikel 5 van de hypotheekakte, buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.587,47, althans een zodanig bedrag met rente vanaf zodanige datum als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren en de kosten van dit geding.
[eiser] stelt daartoe onder meer het volgende. [gedaagde sub. 1 en 2] hebben op 15 maart 2002 een lening ter hoogte van € 17.028,53 afgesloten bij [eiser]. Partijen zijn overeengekomen dat deze lening, vermeerderd met een rente van 10,21% op jaarbasis, uiterlijk voor 1 april 2012 terug betaald zou worden. [gedaagde sub. 1 en 2] hebben geen betalingen ter aflossing van de lening gedaan en het totaalbedrag van € 17.028,53 is onbetaald gebleven. Bij brieven van 2 en 25 mei 2007 zijn [gedaagde sub. 1 en 2] aangemaand tot betaling en in gebreke gesteld. [eiser] kan niet toelichten waar het bedrag van ongeveer € 17.000,-- vandaan komt. Hij kan dat ook niet achterhalen.
3.3. [gedaagde sub. 1 en 2] betwisten de vordering van [eiser]. Ter comparitie hebben zij hun verweer als volgt toegelicht. Zij hebben niet meer ontvangen van [eiser] dan maximaal NLG 8.200,-- (€ 3.721,--). Zij hebben [eiser] een aantal keren tevergeefs gevraagd om een lijstje van betalingen die hij voor hen heeft gedaan. [gedaagde sub. 1 en 2] hebben verklaard dat zij aan [eiser] zullen moeten terug betalen hetgeen hij aan hen of voor hen heeft betaald, maar dat hij voor zover hij meer vordert dan voornoemd bedrag, zal moeten aantonen dat hij hen meer geld ter beschikking heeft gesteld.
Verder voeren [gedaagde sub. 1 en 2] nog aan dat [eiser] een aanzienlijk hoger rentepercentage dan gebruikelijk heeft gehanteerd. Voorts heeft [eiser] geen rekeningnummer vermeld waarop de rentebetalingen konden plaatsvinden. Bovendien hebben [gedaagde sub. 1 en 2] gedurende meer dan 5 jaar geen contact kunnen krijgen met [eiser]. [eiser] heeft in ieder geval gedeeltelijk zijn recht verwerkt. De gevorderde rente en kosten stuiten [gedaagde sub. 1 en 2] tegen de borst. [gedaagde sub. 1 en 2] betwisten verder de hoogte van de buitengerechtelijke incassokosten en de gevorderde rente.
De beoordeling
Allereerst moet beoordeeld worden of het bedrag dat [eiser] vordert, opeisbaar is. Hetgeen hij daartoe stelt, is niet voldoende. Op grond van de overeenkomst hoefden [gedaagde sub. 1 en 2] in mei 2007 nog niet af te lossen op de hoofdsom en is geen sprake van tekortschieten op dit punt door hen. In de brieven van 2 en 25 mei 2007 heeft [eiser] betaling van de hoofdsom van € 17.028,53 vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten, binnen enkele dagen verzocht, dan wel tot betaling gesommeerd, maar daarmee wordt de hoofdsom niet opeisbaar. Het niet reageren van [gedaagde sub. 1 en 2] op voornoemde sommatie tot betaling van een bedrag dat ze nog niet verschuldigd waren, leidt er derhalve niet toe dat zij in verzuim zijn komen te verkeren. Nu de hoofdsom niet opeisbaar is, zal de vordering van [eiser] die daarop ziet, worden afgewezen.
4.2. Ten aanzien van de hoogte van de hoofdsom hebben [gedaagde sub. 1 en 2] gemotiveerd aangevoerd niet meer te hebben ontvangen van [eiser] dan maximaal NLG 8.200,-- (€ 3.721,--). [eiser] heeft niet, althans niet onderbouwd, gesteld dat en hoe hij het gehele bedrag van € 17.028,53 heeft verstrekt aan [gedaagde sub. 1 en 2]. De notariële akte van 15 maart 2002 kan op dit punt ook geen bewijs leveren, omdat niet is opgenomen en dus niet door partijen is verklaard dat dit bedrag aan [gedaagde sub. 1 en 2] is verstrekt. [eiser] zal zijn stelling derhalve moeten bewijzen. [eiser] heeft tijdens de comparitie van partijen echter verklaard de opbouw van laatstgenoemd bedrag niet te kunnen toelichten en niet meer te kunnen achterhalen. De rechtbank vat dit op als het niet willen leveren van bewijs door [eiser]. Het moet er dus voor worden gehouden dat [gedaagde sub. 1 en 2] hooguit een bedrag van € 3.721,-- van [eiser] ter leen hebben ontvangen. Zij zijn derhalve over niet meer dan dit bedrag rente verschuldigd.
4.3. Ten aanzien van het overeengekomen rentepercentage hebben [gedaagde sub. 1 en 2] slechts aangevoerd dat [eiser] een aanzienlijk hoger rentepercentage dan gebruikelijk heeft gehanteerd. Zij hebben deze stelling echter niet nader onderbouwd, zodat vaststelling door de rechtbank dat afgeweken zou moeten worden van de overeenkomst op dit punt - wegens onaanvaardbaarheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid - niet mogelijk is. [gedaagde sub. 1 en 2] zijn derhalve het overeengekomen rentepercentage verschuldigd over het bedrag van € 3.721,--. [eiser] heeft niet onderbouwd waarom [gedaagde sub. 1 en 2] vanaf 1 januari 2006 rente verschuldigd zijn. De rechtbank zoekt voor de ingangsdatum aansluiting bij de brief van 2 mei 2007. Dit was het eerste moment dat [gedaagde sub. 1 en 2] weer van [eiser] hoorden. De contractuele rente zal met ingang van 3 mei 2007 worden toegewezen.
4.4. Uit het bovenstaande vloeit voort dat de rechtbank de vorderingen van [eiser] grotendeels zal afwijzen. [eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub. 1 en 2] tot op heden op:
- vast recht 410,00
- salaris advocaat 904,-- (2 punten × tarief € 452,--)
Totaal € 1.314,--
De beslissing
De rechtbank
- veroordeelt [gedaagde sub. 1 en 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser] te betalen de contractuele rente van 10,21% per jaar over een bedrag van € 3.721,-- respectievelijk het restant daarvan, te berekenen vanaf 3 mei 2007 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub. 1 en 2] tot op heden begroot op € 1.314,--;
verklaart voornoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2009.?