2
48386 / HA ZA 05-328
7 oktober 2009
vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
48386 / HA ZA 05-3285 augustus 2009
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 48386 / HA ZA 05-328
Vonnis van 7 oktober 2009
[eiseres],
wonende te Kapelle,
eiseres,
procureur mr. C.J. IJdema,
[gedaagde],
wonende te Goes,
gedaagde,
procureur mr. E.H.A. Schute.
Partijen zullen hierna eiseres en gedaagde genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 23 juli 2008
akte na tussenvonnis zijdens gedaagde van 3 september 2008
antwoordakte tevens houdende wijziging van eis van 15 oktober 2008
antwoordakte wijziging eis van 12 november 2008.
Ten slotte is vonnis bepaald.
Het verdere geschil
Bij tussenvonnis van 23 juli 2008 heeft de rechtbank gedaagde bevolen rekening en verantwoording af te leggen over het door haar gevoerde beheer over de postbankrekening van erflaatster (rekeningnummer [000] over de periode van 1 november 1999 tot en met 22 juni 2003.
Gedaagde heeft in het kader daarvan rekeningafschriften overgelegd en bij een aantal posten aantekeningen gemaakt. Gedaagde heeft daarbij de uitgaven en opnames blijkende uit de afschriften onderverdeeld in een zevental categorieën (van a tot en met g) en heeft daarop een nadere toelichting gegeven.
Gedaagde heeft verder, gemotiveerd, aangegeven dat de vorderingen van eiseres vermeld onder 2 en 3 in het petitum van de dagvaarding niet kunnen worden toegewezen.
Eiseres is van mening dat de rekening en verantwoording zoals afgelegd door gedaagde onvoldoende is nu door haar, afgezien van de aan eiseres bekende rekeningafschriften, geen enkel bewijs is overgelegd. Van een aantal posten geeft eiseres aan dat die als gift moeten worden aangemerkt.
Dat geldt volgens eiseres ook voor de post “onbekend” omdat gedaagde daaromtrent geen rekening en verantwoording af kan leggen en dus aangenomen moet worden dat deze uitgaven aan gedaagde ten goede zijn gekomen.
Eiseres acht het volstrekt ongeloofwaardig dat erflaatster gedaagde opdracht zou hebben gegeven tot geldopnames van totaal € 27.033,61 nu zij niet in staat was haar wil omtrent haar financiën te bepalen en in het verzorgingshuis volledig werd verzorgd.
Eiseres heeft de bij dagvaarding onder 2 geformuleerde eis gewijzigd in dier voege dat daar komt te staan: “Gedaagde te veroordelen om aan alle erfgenamen c.q. de nalatenschap te vergoeden c.q. te voldoen een bedrag van € 75.000,-, althans een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening. Zij stelt dat gedaagde op grond van artikel 139 Overgangswet NBW verplicht is tot inbreng van de haar gedane giften nu zij niet vóór inwerkingtreding van het NBW is ontheven van deze verplichting en erflaatster nadien niet anders heeft beslist. Alle transacties die als gift aangemerkt moeten worden moeten in de nalatenschap worden ingebracht.
De verdere beoordeling
3.1. Nu gedaagde tegen de eiswijziging geen bezwaar maakt zal de rechtbank bij de beoordeling uitgaan van de gewijzigde eis.
3.2. Vast staat dat erflaatster in de periode waarop de rekening en verantwoording ziet niet in staat mocht worden geacht haar wil omtrent haar financiën te bepalen. Gelet daarop kan erflaatster dus niet geacht worden in die periode schenkingen of giften in welke vorm dan ook te hebben gedaan. Evenmin kon zij geacht worden zorgvuldig met (grote) bedragen contant geld om te gaan.
Aangezien gedaagde geacht wordt feitelijk het volledige beheer over de financiën van erflaatster te hebben gevoerd, mocht van gedaagde worden verwacht dat zij dit beheer op een zorgvuldige wijze zou voeren en er derhalve op zou toezien dat slechts uitgaven werden gedaan die ten behoeve van erflaatster strekten. In dit licht zal de rechtbank de door gedaagde overgelegde rekening en verantwoording beoordelen.
3.3.1. Gedaagde heeft de uitgaven ten laste van de postbankrekening van erflaatster ingedeeld in de volgende categoriën:
a) kosten CZ-Groep € 26.485,67
b) kosten huisarts € 1.523,32
c) benzine € 2.458,89
d) pinopnamen € 26.659,25
e) pinbetalingen supermarkt e.d. € 4.017,53
f) diverse betalingen € 23.414,80
g) onbekend € 31.589,89
Totaal €116.149,35
3.3.2. Ten aanzien van de onder a) en b) genoemde posten voert eiseres geen verweer. De rechtbank is van oordeel dat gedaagde met betrekking tot deze posten voldoende rekening en verantwoording heeft afgelegd.
3.3.3. Ten aanzien van de onder c) genoemde kosten voor benzine en andere autokosten van gedaagde voert deze aan dat zij ter verzorging van erflaatster welhaast dagelijks van Goes naar Kapelle en vice versa reed. De rechtbank overweegt dat erflaatster in die periode in Cederhof verbleef, waar zij volledig werd verzorgd, zodat verzorging door gedaagde niet aan de orde was. Voor zover erflaatster bepaald zou hebben dat zij de kosten van bezoekjes van haar dochter zou vergoeden, verwijst de rechtbank naar het onder 3.2. overwogene. De rechtbank is van oordeel dat gedaagde op dit punt onvoldoende rekening en verantwoording heeft afgelegd.
3.3.4. Ten aanzien van de onder d) genoemde kosten geeft gedaagde aan dat dit door haar en/of haar familieleden gedane pinopnamen zijn, waarvan alle geldbiljetten aan erflaatster zijn afgedragen. Onduidelijk is waar het geld aan is besteed. Onder verwijzing naar het onder 3.2. overwogene is de rechtbank van oordeel dat gedaagde op dit punt onvoldoende rekening en verantwoording heeft afgelegd.
3.3.5. Ten aanzien van de onder e) genoemde kosten geeft gedaagde aan dat dit door haar en/of haar familieleden voor erflaatster gedane boodschappen zijn. Erflaatster had voor haar bezoekers onder meer behoefte aan allerlei etenswaren en lekkers. Het komt de rechtbank niet onredelijk voor dat maandelijks een bedrag van gemiddeld € 100,- aan dergelijke kosten werd gemaakt, en is van oordeel dat gedaagde op dit punt voldoende rekening en verantwoording heeft afgelegd.
3.3.6. Ten aanzien van de onder f) genoemde kosten geeft gedaagde aan dat dit allerlei haar bekende betalingen van door erflaatster gemaakte kosten zijn, plus schenkingen van erflaatster aan gedaagde en andere familieleden. Voor zover gedaagde zich beroept op de stelling dat kosten zijn gemaakt ten behoeve van het rolstoelvriendelijk maken van haar woning, passeert de rechtbank die stelling omdat ondanks de betwisting door eiseres geen begin van onderbouwing van de stelling is geleverd. Het had ten minste op de weg van gedaagde gelegen om aan te geven wat die werkzaamheden ingehouden hebben. Voorts merkt de rechtbank op dat een groot deel van deze post kennelijk (forse) giften aan gedaagde en haar familieleden betreft. Onder verwijzing naar het onder 3.2. overwogene is de rechtbank van oordeel dat gedaagde op dit punt onvoldoende rekening en verantwoording heeft afgelegd.
3.3.7. Ten aanzien van de onder g) genoemde kosten voert gedaagde aan dat deze haar niet bekend zijn. Het gaat volgens haar om betalingen die zij niet heeft verzorgd en om pinopnamen die zij niet heeft verricht. Onder verwijzing naar rechtsoverweging 2.8. in het tussenvonnis van 23 juli 2008 is de rechtbank van oordeel dat gedaagde op dit punt onvoldoende rekening en verantwoording heeft afgelegd.
3.3.8. Op grond van het hiervoor overwogene komt de rechtbank tot het oordeel dat de posten onder a), b), en e) tot een totaalbedrag van € 32.026,52 voldoende zijn verantwoord. De rechtbank overweegt dat onder de posten die onvoldoende zijn verantwoord wel uitgaven vallen die redelijkerwijs te beschouwen zijn als uitgegeven ten behoeve van erflaatster, zoals kleding, persoonlijke verzorging, bloemen, kleine huishoudelijke uitgaven, kosten van uitstapjes en cadeautjes. De summiere wijze van verantwoorden door gedaagde brengt met zich mee dat de rechtbank een schatting dient te maken van de hoogte van de uitgaven die redelijkerwijs ten behoeve van erflaatster gedaan konden worden. Uit de informatie in het dossier maakt de rechtbank op dat erflaatster zowel vóór als tijdens haar opname in Cederhof een eenvoudige tot gemiddelde levensstandaard voerde. De rechtbank schat het bedrag dat redelijkerwijs ten behoeve van erflaatster kon worden uitgegeven op gemiddeld € 500,- per maand (de hiervoor onder 3.3.5. besproken kosten daaronder begrepen) gedurende 44 maanden, zodat gedaagde over een bedrag van nog eens
€ 17.982,47 (44 x € 500,- minus € 4.017,53) geen nadere rekening en verantwoording hoeft af te leggen.
Dit leidt ertoe dat gedaagde uiteindelijk geacht kan worden over een bedrag van € 66.140,36 niet naar behoren rekening en verantwoording te hebben afgelegd.
3.4. De rechtbank komt tot de conclusie dat uit het vermogen van erflaatster grote bedragen zijn verdwenen die gedaagde niet kan verantwoorden of die ten behoeve van gedaagde zelf en haar familieleden zijn aangewend, en waarvan derhalve niet is komen vast te staan dat die ten behoeve van erflaatster zijn aangewend. Daarmee is gedaagde tekort gekomen in haar verplichtingen als beheerder van de financiën van erflaatster, en dient zij de daardoor ontstane schade – nu erflaatster is overleden – te vergoeden aan de nalatenschap. De schade bestaat uit de som van de bedragen die in de periode van
1 november 1999 tot 22 juni 2003 van de rekening van erflaatster zijn opgenomen en die niet geacht kunnen worden ten behoeve van erflaatster te zijn aangewend, te weten
€ 66.140,36. De rechtbank zal gedaagde veroordelen dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente ingaande 8 juni 2005, aan de nalatenschap te betalen.
3.5. De vorderingen tot vaststelling van de omvang en de wijze van verdeling van de nalatenschap zal de rechtbank afwijzen omdat in deze procedure slechts twee van de vijf vermoedelijke erfgenamen betrokken zijn, en de overige – niet bij deze procedure betrokken – erfgenamen zich over de omvang en de wijze van verdeling van de nalatenschap in deze procedure niet hebben kunnen uitlaten.
3.6. Gedaagde zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van eiseres worden begroot op:
- explootkosten € 85,60
- vast recht € 1.650,00
- getuigenkosten € 80,00
- salaris advocaat € 4.917,00 (5,5 punt x tarief € 894,00)
Totaal € 6.732,60
De beslissing
De rechtbank
veroordeelt gedaagde om aan de nalatenschap te betalen een bedrag ad
€ 66.140,36, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
4.2. veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van eiseres tot op heden begroot op € 6.732,60;
4.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2009.?