2
62714 / HA ZA 08-219
7 oktober 2009
vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
62714 / HA ZA 08-21928 oktober 2009
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 62714 / HA ZA 08-219
Vonnis van 7 oktober 2009
[eiser],
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de
vennootschap naar buitenlands recht COLOMBUS LTD.,
gevestigd te Middelburg,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.A. Platteeuw,
[gedaagde],
wonende te Veere,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. P.H. Pijpelink.
Partijen zullen hierna de curator en [gedaagde] genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 2 juli 2008
het proces-verbaal van comparitie van 5 september 2008
de akte houdende wijziging van eis in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie
de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
Voornoemde vennootschap Colombus Ltd., gevestigd aan de Elektraweg 7 te Middelburg, is bij vonnis d.d. 5 februari 2008 van deze rechtbank failliet verklaard met aanstelling van eiser tot curator.
Van Colombus Ltd. waren de broer van [gedaagde], [gedaagde] en diens echtgenote directeur. [gedaagde] was werknemer van Colombus Ltd. en feitelijk werkzaam als bedrijfsleider/directeur. Het bedrijf voerde bestel-, koerier- en transportdiensten uit.
Bij het eerste gesprek op de middag van 5 februari 2008 (direct na het uitspreken van het faillissement van Colombus Ltd.) tussen de curator en [gedaagde] was [gedaagde] actief aanwezig. Op vragen van de curator omtrent de bedrijfsvoering gaf hij voor zijn broer antwoord. Hij heeft in dat gesprek tevens kenbaar gemaakt voor zich zelf met de bedrijfsactiviteiten verder te willen gaan.
In de namiddag van 6 februari 2008 hebben partijen een overeenkomst gesloten, waarbij [gedaagde] de goodwill verbonden aan het koeriersbedrijf Colombus Ltd. en (een deel van) de inventaris van de vennootschap heeft gekocht voor € 21.000,--, waarvan € 20.000,-- voor de goodwill. Voor de betaling zijn partijen een regeling overeengekomen, inhoudende dat [gedaagde] per 28 februari 2008 € 1.000,-- voldoet en vanaf maart 2008 maandelijks gedurende 10 maanden € 2.000,--.
Ondanks aanmaning en sommatie heeft [gedaagde] niets betaald.
Het geschil
in conventie
Na wijziging van eis vordert de curator thans [gedaagde] tot betaling van € 13.000,-- te veroordelen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, 28 april 2008, alsmede tot nakoming van de betalingsregeling vanaf september 2008 tot en met december 2008, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de maandelijkse aflossingsverplichting. Daarnaast vordert hij veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente, op de wijze als vermeld in voornoemde akte wijziging van eis.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij stelt dat de dagvaarding nietig is en dat hij in strijd met de overeenkomst, die in geval van een gerezen geschil overleg tussen partijen voorschrijft, rauwelijks gedagvaard is. Als de vordering niet aanstonds geheel wordt afgewezen, verlangt hij op de navolgende gronden wijziging van de koopprijs door de rechter tot, aanvankelijk € 5.000,--, thans nihil. Hij voert aan dat de overeenkomst door toedoen van de curator met grote haast tot stand is gekomen, waarbij hij is afgegaan op de – onjuiste - mededeling van de curator dat hij alleen voor zichzelf mocht beginnen indien hij de onderneming zou overnemen en op de – volgens het rapport van Troostwijk Introman achteraf veel te hoge - waardebepaling van de goodwill door de curator. Hij heeft gedwaald. Hij zou de overeenkomst bij juiste inlichtingen niet, althans niet op deze wijze gesloten hebben. De geleverde goodwill beantwoordt ook niet aan de overeenkomst, zodat de curator tekort geschoten is in de nakoming. Door het faillissement en de gevolgen daarvan voor [gedaagde], verkeerde hij ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst in een noodtoestand, althans in een situatie waarin hij afhankelijk was van de curator. Hiervan heeft de curator misbruik gemaakt, zodat de overeenkomst aan een wilsgebrek lijdt. Ten slotte stelt hij dat de curator zijn verplichting tot vergoeding aan [gedaagde] van werkzaamheden die hij ten behoeve van de boedel heeft verricht, niet is nagekomen, zodat hij in crediteursverzuim verkeert en geen nakoming van [gedaagde] kan vorderen.
De curator betwist dat de dagvaarding nietig is en stelt dat [gedaagde] meermalen schriftelijk en telefonisch is aangemaand en dat [gedaagde] hem meldde binnen enkele dagen te betalen. Pas bij conclusie van antwoord in conventie heeft [gedaagde] tegen de (wijze van totstandkoming van de) overeenkomst geageerd.
De curator heeft geen inlichting verstrekt, waardoor [gedaagde] heeft gedwaald. Hij heeft [gedaagde] medegedeeld dat zij, als hij de overneming wilde overnemen, in onderhandeling moesten treden teneinde tot een overeenkomst tot overname van de activa te komen. Omdat het ging om een zogenaamde doorstart na faillissement was wel haast geboden om de opdrachtgevers te behouden, maar er was voldoende tijd voor [gedaagde] om advies bij zijn juridisch adviseur in te winnen. Dit heeft hij ook gedaan. De goodwill bestaat uit toekomstige inkomsten van een onderneming die niet zijn gewaardeerd op de balans, maar die bestaan in de vorm van kennis, klanten, personeel enz. Voor de berekening van de hoogte van de goodwill zijn partijen afgegaan op de door [gedaagde] gepresenteerde omzetcijfers. [gedaagde] is ook daadwerkelijk doorgegaan met de klantgegevens, het leasecontract van de bedrijfsauto’s en het personeel van Colombus Ltd. De verplichtingen van Colombus Ltd. zijn in de failliete boedel achtergebleven. Deze tellen niet mee voor de bepaling van de goodwill. Het rapport van Troostwijk Introman waarop [gedaagde] zich beroept is derhalve niet juist, noch daargelaten dat niet duidelijk is of Troostwijk Introman uitgegaan is van de juiste financiële gegevens. [gedaagde] heeft in de dagen direct na het faillissement niet zodanige werkzaamheden voor de boedel verricht dat hem daarvoor een vergoeding toekomt (zie zijn verweer in reconventie).
in reconventie
[gedaagde] vordert voorwaardelijk, dat wil zeggen voor zover de rechtbank oordeelt dat hij de overeenkomst niet (partieel) mag ontbinden, dat voor recht wordt verklaard dat de curator toerekenbaar tekort is geschoten jegens hem en dat de curator wordt veroordeeld hem een schadevergoeding te betalen ad € 15.000,--, althans een ander in goede justitie te bepalen bedrag. [gedaagde] stelt daartoe op de ook in conventie bij wege van verweer aangevoerde gronden, dat de overeenkomst moet worden gewijzigd in die zin, dat de goodwill op een bedrag ad € 5.000,-- althans een lager bedrag dient te worden bepaald.
Verder vordert hij onvoorwaardelijk voor recht te verklaren dat hij een vordering ad € 3.000,--, althans een ander in goede justitie te bepalen bedrag op de curator heeft wegens onverschuldigde betaling en de curator te veroordelen dit bedrag aan hem te betalen. Dit bedrag is de hem toekomende vergoeding voor het werk dat hij de dagen na het faillissement voor de boedel heeft verricht. Hij heeft onverplicht drie dagen lang de gehele inventaris uit het bedrijfspand van Colombus Ltd. gehaald.
De curator betwist de vorderingen van [gedaagde]. Op de in conventie aangevoerde gronden stelt hij dat voor bijstelling van de overeenkomst geen aanleiding is. [gedaagde] heeft de door hem gekochte inventaris en aan hem privé toebehorende zaken uit het pand gehaald. Verder heeft hij met zijn broer nog wat rommel opgeruimd. Daar staat geen vergoeding tegenover.
De beoordeling
in conventie
Aanvankelijk heeft [gedaagde] het verweer gevoerd ertoe strekkende dat de dagvaarding nietig is, vanwege een onvolledige opgave van de woonplaats van de curator en/of het niet met name noemen van te horen getuigen door de curator. Na de gemotiveerde reactie daarop van de curator heeft [gedaagde] zich op dit punt niet meer uitgelaten. De rechtbank constateert dat voor zover de dagvaarding al enig gebrek zou hebben, [gedaagde] hierdoor in zijn verdediging niet is geschaad en een goede procesgang niet is belemmerd. Zij verwerpt het verweer.
De curator kan geen rauwelijks dagvaarden in strijd met de overeengekomen overlegverplichting verweten worden. In reactie op het verweer van [gedaagde] heeft hij onweersproken toegelicht dat [gedaagde] voor het eerst bij conclusie van antwoord een inhoudelijk geschil over de overeenkomst opwierp. Overleg zoals de overeenkomst voorschrijft was toen een gepasseerd station.
[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering van de curator voor zover die ziet op de betaling van de prijs voor de inventaris ad € 1.000,--. Deze zal worden toegewezen.
De weren van [gedaagde] zijn gericht tegen de vergoeding voor de goodwill. Het beroep op dwaling gaat niet op, evenmin als het beroep op misbruik van omstandigheden. De curator heeft geen onjuiste inlichting verstrekt. Hij heeft [gedaagde] terecht medegedeeld dat hij, als hij de activa van het bedrijf wil overnemen, daarvoor in beginsel een vergoeding voor de in het bedrijf aanwezige goodwill verschuldigd is. In deze vergoeding is het voordeel gekapitaliseerd, dat wordt verkregen door opgebouwde kennis, ervaring en contacten (klanten, personeel, toeleveranciers) van de gefailleerde vennootschap. [gedaagde] zegt wel dat hij voor zich zelf wilde beginnen, dat wil zeggen zelfstandig door wilde gaan in de transportwereld, maar heeft ter comparitie ook verklaard dat hij daarvoor de auto’s en het personeel van Colombus Ltd. nodig had. Zo heeft hij op de avond van 5 februari 2008 om 21.00 uur, dus voordat hij onderhavige overeenkomst tekende, een overeenkomst met garage Veerse Dam gesloten, tot voortzetting van het leasecontract van de auto’s van Colombus Ltd. Verder blijkt uit zijn verklaring dat hij verder wilde gaan en ook is gegaan met de opdrachtgevers van Colombus Ltd. Hij heeft direct de bedoeling gehad het bedrijf over te nemen. Gesteld noch gebleken is dat (de mededelingen van) de curator in deze besluitvorming een rol heeft (hebben) gespeeld.
De overeenkomst met de curator is op 6 februari 2008, de dag na het uitspreken van het faillissement, tot stand gekomen. [gedaagde] heeft ter comparitie verklaard dat hij grote tijdsdruk voelde, omdat de opdrachtgevers anders weg zouden lopen. Dit is niet een omstandigheid die hij aan de curator kan verwijten. Hij voelde deze druk immers zelf. Hij heeft daarnaar ook gehandeld door op de avond van 5 februari 2008 voornoemde overeenkomst met Veerse Dam te sluiten. De curator stond daarbuiten. Het feit dat de curator bevestigt dat met het sluiten van de overeenkomst haast geboden was voor het behoud van de opdrachtgevers maakt niet dat hem kan worden verweten dat hij [gedaagde] onder ongeoorloofde druk heeft gezet. Daarbij komt dat [gedaagde] tijd en gelegenheid is geboden advies in te winnen bij zijn (voormalig) raadsman.
Voor (gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst, omdat de geleverde goodwill niet zou beantwoorden aan de overeenkomst, is evenmin plaats. Goodwill is geen zaak in de zin van artikel 7:17 lid 1 BW. Het is (een component van) de verschuldigde prijs. Zoals hierboven reeds is overwogen, is de goodwill de kapitalisatie van het met de overname van het bedrijf verkregen voordeel. Voor zover [gedaagde] bedoeld heeft te stellen dat hem dat voordeel niet tot dat bedrag is toegevallen, gaat de rechtbank hieraan voorbij. In de aard van het vaststellen van een prijs is gelegen, dat achteraf kan blijken dat teveel of te weinig is betaald. Partijen aanvaarden met het sluiten van de overeenkomst dit risico. De prijs is in onderling overleg tussen [gedaagde] en de curator tot stand gekomen. De curator heeft onweersproken gesteld dat hij op basis van de door [gedaagde] verstrekte omzetgegevens van Colombus Ltd. de goodwill heeft becijferd op € 20.000,-- en deze uitkomst, alsmede de overige bepalingen van de overeenkomst nauwgezet heeft besproken met hem. Ook heeft hij onweersproken gesteld dat [gedaagde] zeer ingevoerd was in de bedrijfsvoering van Colombus Ltd. en bovendien in de gelegenheid is gesteld contact op te nemen met zijn juridisch adviseur alvorens de overeenkomst te tekenen. [gedaagde] moet worden geacht met het tekenen van de overeenkomst bewust te hebben ingestemd met de vaststelling van de hoogte van de goodwill op € 20.000,--. Daaraan valt door partijen behoudens bijzondere gronden zoals een wilsgebrek of dwaling, welke zich hier niet voordoen (zie r.o. 4.3), niet te tornen.
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer dat de curator in schuldeisersverzuim zou verkeren, omdat hij [gedaagde] niet heeft betaald voor onverplicht verrichte werkzaamheden. Wat er zij van de door [gedaagde] gepretendeerde vordering, hierdoor is van de zijde van de curator geen schuldeisersverzuim ontstaan. Deze vordering staat geheel los van onderhavige vordering van de curator. [gedaagde] heeft zich toen hij tot betaling werd aangemaand ook niet op een opschortingsrecht beroepen.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering van de curator kan worden toegewezen. Inmiddels zijn alle termijnen van de betalingsregeling vervallen. [gedaagde] is derhalve thans de gehele € 21.000,-- verschuldigd. Voor de gevorderde en niet weersproken wettelijke rente gelden de ingangsdata als in het dictum vermeld. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure in conventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de curator worden begroot op:
- dagvaarding € 71,80
- vast recht 460,--
- salaris advocaat 1.737,-- (3 x tarief III à € 579,--)
Totaal € 2.268,80
in reconventie
[gedaagde] heeft in zijn pleitnota aangekondigd zijn voorwaardelijk ingestelde eis te willen wijzigen in die zin dat als de rechtbank in conventie van oordeel zou zijn dat hij de overeenkomst (partieel) niet mag ontbinden, dat hij dan recht heeft op een schadevergoeding van € 20.000,--, in plaats van de reeds gevorderde € 15.000,--. De voorwaarde is vervuld, zodat de eis in reconventie thans ter beoordeling voorligt. Dit zou ertoe moeten leiden dat de rechtbank [gedaagde] in de gelegenheid stelt zijn eis overeenkomstig zijn aankondiging bij akte op de rol te wijzigen. De rechtbank zal dit echter niet doen, omdat de wijziging slechts ziet op de hoogte van het bedrag aan schadevergoeding en zij aan de beoordeling daarvan op grond van de hierna volgende overwegingen niet toekomt. Eiswijziging zal slechts leiden tot vertraging van de procedure en extra kosten voor partijen.
De rechtbank heeft in conventie geoordeeld dat voor (gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst geen aanleiding is. De vordering tot schadevergoeding rust op dezelfde gronden als die [gedaagde] heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn verweer in conventie. Om redenen als in de beoordeling van de eis in conventie vermeld, verwerpt de rechtbank deze gronden. De (aanvankelijk) voorwaardelijk ingestelde eis in reconventie moet dan ook worden afgewezen. In zijn pleitnota heeft [gedaagde] nog gesteld dat hem achteraf, op basis van het rapport van Troostwijk Introman, is gebleken dat de waarde van Colombus Ltd. negatief is. Noch daargelaten dat dit voor zijn risico komt op de grond als uiteengezet in r.o. 4.4, geldt ook dat Troostwijk Introman kennelijk is uitgegaan van de balanswaarde van de vennootschap Colombus Ltd. De balanswaarde is niet op één lijn te stellen met de goodwill die in de – gefailleerde – vennootschap aanwezig is. Zoals hierboven is overwogen, bepalen de voordelen in de zin van voortgaan met de opgedane kennis en ervaring, de klanten, het personeel en de auto’s de hoogte van goodwill. In de balanswaarde zitten (met name) ook de lasten van de onderneming verdisconteerd. Deze blijven bij een doorstart van de onderneming na faillissement in de failliete boedel achter en maken dus geen deel uit van de goodwill.
[gedaagde] heeft de inventaris die hij van Colombus Ltd. heeft overgenomen en privézaken, uit het bedrijfspand gehaald. Nu gesteld noch gebleken is dat partijen waren overeengekomen dat hij dit niet op eigen kosten zou doen, is voor vergoeding door de curator geen plaats. Gelet op de functie die [gedaagde] bij Colombus Ltd. bekleedde, is het verder niet ongebruikelijk dat hij heeft meegewerkt aan het opgeruimd opleveren van het bedrijfspand aan de verhuurder. Van onverschuldigde betaling is geen sprake. De vordering tot het bedrag van € 3.000,-- zal worden afgewezen.
De vorderingen van [gedaagde] in reconventie zullen derhalve worden afgewezen. Hij zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de curator worden begroot op:
- vast recht nihil
- salaris advocaat € 904,-- (1,5 x tarief II à € 452,--)
Totaal € 904,--
De beslissing
De rechtbank
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan de curator van € 21.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente over € 13.000,-- vanaf 28 april 2008 tot die der algehele voldoening en over € 8.000,-- telkens vanaf de vervaldatum van de maandelijkse verplichting ad € 2.000,-- vanaf september 2008 tot en met december 2008, een en ander tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de curator gevallen en tot dusver begroot op € 2.268,80;
wijst de vorderingen van [gedaagde] af;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de curator gevallen en tot dusver begroot op € 904,--;
in conventie en in reconventie
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2009.?