ECLI:NL:RBMID:2009:BK8300

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
19 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
63442?HA ZA 08-309
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in geschil tussen Woningborg en Aannemingsbedrijf S.

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Middelburg, betreft het een incident over de bevoegdheid van de rechtbank in een geschil tussen Woningborg N.V. en Aannemingsbedrijf S. Woningborg, een bij het Garantie Instituut Woningbouw (GIW) aangesloten organisatie, heeft Aannemingsbedrijf S. aangesproken voor herstelwerkzaamheden aan een appartementencomplex, na een eerdere veroordeling door de afdeling Arbitrage van het GIW. Aannemingsbedrijf S. heeft de hersteltermijn onbenut gelaten en de factuur voor de herstelwerkzaamheden niet betaald. Woningborg vordert betaling van een bedrag van € 20.215,23, inclusief rente en proceskosten.

Aannemingsbedrijf S. heeft de rechtbank verzocht zich onbevoegd te verklaren, stellende dat er een arbitragebeding zou bestaan dat de gewone rechter uitsluit. Woningborg betwist dit en stelt dat de vorderingen voortvloeien uit de GIW-regeling, die bepaalt dat geschillen door de civiele rechter worden beslecht. De rechtbank heeft de argumenten van Aannemingsbedrijf S. verworpen en geoordeeld dat er geen arbitragebepaling is die de bevoegdheid van de rechtbank uitsluit. De rechtbank heeft de incidentele vordering van Aannemingsbedrijf S. afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.

De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de rolzitting voor het nemen van een conclusie van repliek door Woningborg. Dit vonnis is uitgesproken op 19 augustus 2009 door mr. J.A.J. van den Boom.

Uitspraak

Uitspraak
2
63442 / HA ZA 08-309
19 augustus 2009
vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
63442 / HA ZA 08-30915 april 2009
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 63442 / HA ZA 08-309
Incidenteel vonnis van 19 augustus 2009
in de zaak van
de naamloze vennootschap WONINGBORG N.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Gouda,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M.A. T Schroots te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Aannemingsbedrijf S. ],
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Vlissingen,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. A.H.J. Strak te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Woningborg en [Aannemingsbedrijf S.] genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding,
de conclusie van antwoord, tevens houdende de incidentele vordering tot onbevoegdheid,
de conclusie van antwoord in het onbevoegdheidsincident,
de akte uitlating producties in het incident van [Aannemingsbedrijf S.],
de antwoordakte in het incident van Woningborg.
De feiten in het incident 2.1. De Stichting Garantie Instituut Woningbouw (nader: het GIW) is een stichting die tot doel heeft de kwaliteit van nieuwbouwwoningen te stimuleren en het vertrouwen van kopers van dergelijke woningen en bouwondernemers te bevorderen. Het GIW stelt daartoe regelgeving op. Zo heeft zij onder meer een zogeheten GIW-waarborgcertificaat in het leven geroepen. De bij het GIW aangesloten organisaties zijn onder andere belast met het afgeven van die certificaten, met klachtenbehandeling en -bemiddeling en met de uitvoering van de waarborgen.
2.2. Woningborg is een bij GIW aangesloten organisatie. Zij is – onder andere – belast met de afgifte van GIW garantie- en waarborgcertificaten aan kopers van nieuwbouw-woningen die zijn verkocht en/of geleverd door de bij Woningborg aangesloten ondernemers (nader te noemen: deelnemers). Ook is zij belast met de uitvoering van de garantie- en waarborgregeling. Indien een bij haar aangesloten ondernemer de garantieverplichtingen niet of onvoldoende nakomt, kan de garantiegerechtigde arbitrage aanvragen bij de Afdeling Arbitrage van GIW. Blijft een deelnemer in gebreke met de nakoming van een veroordelend vonnis van die GIW-afdeling, dan kan de garantie-gerechtigde een beroep doen op de gebrekenwaarborg. Woningborg zorgt dan voor herstel conform het vonnis. Zij kan de daarmee gemoeide kosten vervolgens op de in gebreke gebleven deelnemer verhalen.
2.3. [Aannemingsbedrijf S.] exploiteert een aannemingsbedrijf. Zij heeft zich op 3 september 1997 aangesloten bij de Stichting Landelijk Garantiefonds Woningbouw (LGW) te Eindhoven. Naast inschrijving in het Register van Ingeschreven Deelnemers van LGW, heeft zij zich toen ook in laten schrijven in het Register van Ingeschreven Bouwondernemingen van het GIW. [Aannemingsbedrijf S.] heeft zich door haar inschrijving bij LGW onder meer verplicht om, voor de duur van de overeenkomst, alle eengezinswoningen en appartementen, welke door haar worden verkocht, aan te melden bij LGW en te verkopen onder verband van de GIW-garantie- en waarborgregeling.
Voorheen was (ook) LGW een aangesloten organisatie van het GIW.
[Aannemingsbedrijf S.] heeft, met toepassing van de GIW Garantie- en Waarborgregeling
Appartementen A. 1992 (nader: de GIW-regeling), een appartementencomplex gebouwd in Vlissingen. De privé-gedeelten van dat complex zijn in juli 2002 opgeleverd; de oplevering van de algemene/ gezamenlijke gedeelten vond eind 2002 plaats.
De Vereniging van Eigenaars van bedoeld complex – VvE d’Orangerie: nader de
VvE – heeft op enig moment aangevoerd dat het complex gebreken vertoonde en daardoor niet voldeed aan de in de GIW-regeling opgenomen garantienormen. Zij heeft zich uiteindelijk op 24 juli 2003 met die klachten tot de afdeling Arbitrage van het GIW gewend.
2.7. Bij haar uitspraak van 22 december 2004 heeft de afdeling Arbitrage van het GIW [Aannemingsbedrijf S.] veroordeeld tot herstel van de gevelopeningen (roosters) van de parkeergarage en de bergingen van het appartementencomplex. Aan [Aannemingsbedrijf S.] werd een termijn gegund van vier maanden om de vastgestelde gebreken te herstellen. [Aannemingsbedrijf S.] heeft die hersteltermijn onbenut gelaten.
2.8. Nadat voormelde arbitrageprocedure was beëindigd heeft het GIW Woningborg bij factuur van 18 februari 2005 belast voor de met de procedure gemoeide kosten, ten bedrage van € 2.986,03. Woningborg heeft die kosten aan [Aannemingsbedrijf S.] doorbelast. Bij brief van 14 maart 2005 heeft [Aannemingsbedrijf S.] aan Woningborg gemeld zich niet met die kostenveroordeling te kunnen verenigen. [Aannemingsbedrijf S.] heeft die kosten niet aan Woningborg vergoed.
2.9. Nadat de individuele eigenaren van d’Orangerie zich op 29 juni 2005 met een beroep op de waarborgregeling tot Woningborg hadden gewend, heeft Woningborg – na
correspondentie over en weer met [Aannemingsbedrijf S.] – uiteindelijk de voor het herstel van de gevelopeningen benodigde roosters zelf besteld en door een derde laten plaatsen.
2.10. Op 13 april 2006 heeft Woningborg [Aannemingsbedrijf S.] in verband met deze herstelwerk-zaamheden een factuur gezonden van € 12.449,78. [Aannemingsbedrijf S.] heeft die factuur – ook na aanmaning – onbetaald gelaten.
2.11. Woningborg vordert in de hoofdzaak [Aannemingsbedrijf S.] te veroordelen tot – kort gezegd - betaling van een bedrag van € 20.215,23 (zijnde de som van de herstel- en procedurekosten, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en gederfde rente tot en met 8 februari 2008), te vermeerderen met rente en proceskosten.
2.12. Woningborg heeft haar vorderingen op [Aannemingsbedrijf S.] aanvankelijk aanhangig gemaakt bij de Raad van Arbitrage voor de Bouw. Die Raad heeft zich bij uitspraak van 25 september 2007 onbevoegd verklaard om van de vorderingen kennis te nemen.
3. Het geschil in het bevoegdheidsincident
3.1. [Aannemingsbedrijf S.] vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Zij stelt daartoe dat het bepaalde in artikel 1052 lid 5 Rv in het onderhavige geval buiten toepassing dient te blijven omdat toepassing van dat artikel ertoe zou leiden dat – indien komt vast te staan dat er tussen [Aannemingsbedrijf S.] en Woningborg inderdaad een contractuele relatie bestaat (wat [Aannemingsbedrijf S.] voorshands betwist) – Woningborg door het aan de Raad van Arbitrage voor de Bouw verstrekken van onjuiste/onvolledige inlichtingen feitelijk het (in dat geval geldend) arbitragebeding zou omzeilen. Dat moet als misbruik van procesrecht worden gekwalificeerd.
3.2. Ter toelichting heeft [Aannemingsbedrijf S.] het volgende aangevoerd:
Woningborg heeft haar vorderingen op [Aannemingsbedrijf S.] steeds gebaseerd op de stelling dat zij heeft te gelden als rechtsopvolgster van LGW en dat er om die reden sprake is van een contractuele relatie tussen Woningborg en [Aannemingsbedrijf S.], uit hoofde waarvan zij thans geldvorderingen op [Aannemingsbedrijf S.] meent te hebben. [Aannemingsbedrijf S.] heeft het bestaan van die contractuele relatie steeds betwist. Voor het geval Woningborg er evenwel in slaagt aan te tonen dat zij inderdaad rechtsopvolgster van LGW is en dat er dus tussen partijen een contractuele relatie bestaat, geldt dat onderdeel van die contractuele relatie is dat uitsluitend de Raad van Arbitrage voor de Bouw bevoegd is kennis te nemen van geschillen tussen die (contracts-)partijen. [Aannemingsbedrijf S.] wenst – in dat geval – dat alsnog de weg van de arbitrage wordt gevolgd.
3.3. Woningborg betwist het standpunt van [Aannemingsbedrijf S.]. Zij voert aan dat [Aannemingsbedrijf S.] er ten
onrechte aan voorbij gaat dat de in de hoofdprocedure aanhangige vorderingen van Woningborg op [Aannemingsbedrijf S.] niet zijn terug te voeren op de oorspronkelijke relatie tussen LGW en [Aannemingsbedrijf S.], maar dat deze vorderingen – zoals de Raad voor de Arbitrage van de Bouw ook heeft vastgesteld – oorspronkelijk toebehoorden aan het GIW. De vordering ter zake van de herstelkosten vloeit voort uit artikel 22 van de Garantie- en Waarborgregeling Appartementen A.1992. Daarin is bepaald, dat de ondernemer (i.c. [Aannemingsbedrijf S.]) verplicht is op eerste aanschrijving van het GIW alle ingevolge artikel 19 en 20 verstrekte waarborgen ten
behoeve van de verkrijger en/of de vereniging van eigenaars aangewende c.q. uitgekeerde bedragen aan het GIW te betalen. Door portefeuilleoverdracht van het GIW op Woningborg is deze vordering overgegaan op Woningborg.
De vordering ter zake van de met de GIW-arbitrage gemoeide kosten behoorde – ingevolge het op de arbitrageprocedure tussen [Aannemingsbedrijf S.] en de VvE toepasselijke Arbitragereglement van het GIW – van oorsprong eveneens aan het GIW toe. [Aannemingsbedrijf S.] heeft zich, door zich bij het GIW in te (laten) schrijven en als partij deel te nemen aan de onderhavige arbitrage, geconformeerd aan dat Reglement. Artikel 9.2 van dat reglement bepaalt dat het GIW de op het geding vallende kosten verrekent met de ondernemer. Dat betekent dat de betrokken ondernemer – in dit geval [Aannemingsbedrijf S.] – die kosten verschuldigd is aan het GIW. Woningborg en het GIW zijn overeengekomen dat Woningborg zich ter zake de met de GIW-arbitrage gemoeide kosten kan verhalen op de desbetreffende ondernemers. De kosten van de GIW-arbitrage zijn als onderdeel van de schadeverzekering en de rechten en verplichtingen van het GIW uit hoofde van de GIW-regelingen reeds door de portefeuilleoverdracht van het GIW op Woningborg overgegaan. Voor het geval de rechtbank die visie niet mocht delen, stelt Woningborg dat het recht tot doorbelasting van deze kosten op grond van artikel 9.2 van het Arbitragereglement GIW op de in gebreken gebleven ondernemer (i.c. [Aannemingsbedrijf S.]) kan plaatsvinden en dat het GIW die vordering op 27 oktober 2008 aan haar (Woningborg) heeft gecedeerd.
Woningborg benadrukt voorts dat er tussen het GIW en [Aannemingsbedrijf S.] nimmer een arbitraal beding is gesloten. Integendeel, in de GIW-regeling is juist uitdrukkelijk bepaald dat geschillen tussen de ondernemer ([Aannemingsbedrijf S.]) en het GIW door de gewone burgerlijke rechter zullen worden beslecht. Dat betekent dat de rechtbank bevoegd is van de onderhavige vordering kennis te nemen. Tot slot wijst Woningborg erop dat met betrekking tot de vordering ter zake de kosten van GIW-arbitrage nimmer een arbitraal beding heeft gegolden en dat [Aannemingsbedrijf S.] dat ook niet stelt. Ten aanzien van die vordering is de rechtbank dus zeker bevoegd, aldus Woningborg.
3.4. In reactie op het betoog van Woningborg, heeft [Aannemingsbedrijf S.] aangevoerd dat Woningborg zich schuldig maakt aan een zodanig fundamentele wijziging van de grondslagen van haar vorderingen, dat dit binnen het kader van de onderhavige procedure niet is toegestaan. In haar slotreactie betwist Woningborg dat zij een geheel ander standpunt inneemt en een geheel andere grondslag voor haar vordering hanteert.
4. De beoordeling in het bevoegdheidsincident
[Aannemingsbedrijf S.] heeft in haar eerste processtuk – dus tijdig – de onbevoegdheid van de
rechtbank ingeroepen in de zin van artikel 1022 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (nader: Rv).
De rechtbank verwerpt het standpunt van [Aannemingsbedrijf S.] dat sprake is van een
ontoelaatbare wijziging van de grondslag van de vordering van Woningborg. Bij dagvaarding heeft Woningborg, onder overlegging van de uitspraak van de Raad voor de Arbitrage voor de Bouw, wat betreft de bevoegdheid van de rechtbank enkel verwezen naar het bepaalde in artikel 1052 lid 5 Rv, naar de hoogte van haar vordering en naar de omstandigheid dat [Aannemingsbedrijf S.] gevestigd is in het arrondissement van de rechtbank. Bij haar conclusie van antwoord in het incident heeft zij de onderbouwing van de bevoegdheid van de rechtbank nader aangevuld, in die zin dat zij toen heeft verduidelijkt dat zij zich – het oordeel van de Raad voor de Arbitrage voor Bouw volgend – op het standpunt stelt dat de onderhavige vorderingen oorspronkelijk toebehoorden aan het GIW en dat zij thans gerechtigd is die vorderingen geldend te maken. Van een wijziging van de grondslag van de vordering, zoals door [Aannemingsbedrijf S.] gesteld, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Van strijd met de eisen van goede procesorde evenmin.
De onderhavige vorderingen zijn, zo is door Woningborg genoegzaam toegelicht,
gebaseerd op de stelling dat zij oorspronkelijk toebehoorden aan het GIW en dat zij door portefeuilleoverdracht dan wel door cessie op Woningborg zijn overgegaan. De vraag of Woningborg met recht stelt dat zij bevoegd is de (gepretendeerde) vorderingen geldend te maken dient in de hoofdzaak te worden beantwoord. Datzelfde geldt voor de vraag of die vorderingen – materieel beschouwd – toewijsbaar zijn.
Voor het welslagen van een beroep ex artikel 1022 Rv is alleen ruimte indien blijkt
dat over het aan de gewone rechter voorgelegde geschil een overeenkomst tot arbitrage is gesloten.
4.5. [Aannemingsbedrijf S.] heeft niet gesteld, en ook anderszins is niet gebleken, dat er tussen het GIW en [Aannemingsbedrijf S.] – indien in weerwil van het verweer van [Aannemingsbedrijf S.] dienaangaande komt vast te staan dat er tussen het GIW en [Aannemingsbedrijf S.] een contractuele relatie heeft bestaan – een arbitragebepaling is overeengekomen, inhoudende dat de gewone rechter niet bevoegd is om van eventueel tussen hen bestaande geschillen kennis te nemen. Integendeel, zo die contractuele relatie komt vast te staan, geldt juist op grond van artikel 24 lid 1 van de GIW-regeling dat geschillen tussen de ondernemer en het GIW door de gewone civiele rechter zullen worden beslecht.
De conclusie uit het vorenstaande luidt dat de door [Aannemingsbedrijf S.] ingeroepen
onbevoegdheid van de rechtbank geen doel treft en dat haar incidentele vordering moet worden afgewezen.
Nu moet worden vastgesteld dat Woningborg eerst bij conclusie van antwoord in
het incident (voldoende) helder heeft gemaakt waarop haar standpunt steunde dat de rechtbank bevoegd is over de onderhavige zaak te beslissen, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat de met het bevoegdheidsincident gemoeide proceskosten tussen partijen zullen worden gecompenseerd als hierna te melden.
5. In de hoofdzaak
De rechtbank dient, nu het onbevoegdheidsincident niet slaagt en [Aannemingsbedrijf S.] in de hoofdzaak heeft geantwoord, op de voet van artikel 131 Rv te beoordelen of de zaak zich leent voor een comparitie van partijen. Die vraag beantwoordt zij ontkennend. De procedure zal worden verwezen naar de rolzitting van woensdag 16 september 2009. Woningborg kan op die rol een conclusie van repliek nemen.
6. De beslissing
De rechtbank
In het incident
wijst de incidentele vordering van [Aannemingsbedrijf S.] af,
compenseert de proceskosten in het incident en wel zo dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
In de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 16 september 2009 voor het nemen van een conclusie van repliek,
houdt iedere verdere beslissing.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.J. van den Boom en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2009.