ECLI:NL:RBMID:2009:BK7641

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
24 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 08/148
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor sloop van de consistorie van de Michaelskerk in Koudekerke

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 24 december 2009 uitspraak gedaan in een geschil over de vergunning voor de sloop van de consistorie van de Michaelskerk te Koudekerke. Eiser, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, heeft beroep ingesteld tegen de aan de Protestantse Gemeente Koudekerke verleende vergunning op grond van de Monumentenwet 1988. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunning van rechtswege is verleend, maar dat dit niet betekent dat de rechtbank de inhoudelijke beoordeling van de vergunning kan uitsluiten. Eiser heeft aangevoerd dat de consistorie van belangwekkende bouw- en architectuurhistorische waarde is en dat het bestreden besluit voorbijgaat aan het monumentenbelang. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de sloop van de consistorie gerechtvaardigd is, vooral gezien het negatieve advies van de Rijksdienst voor archeologie, cultuurlandschap en monumenten (Racm). De rechtbank heeft geconcludeerd dat verweerder niet heeft voldaan aan de zware motiveringsplicht die rust op het besluit om af te wijken van het advies van Racm. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen de wettelijke termijn een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van het monument in acht moeten worden genomen. Tevens is bepaald dat verweerder het betaalde griffierecht aan eiser dient te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
AWB nummer: 08/148
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
eiser,
gemachtigde mr. K. El Adoutti,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere,
verweerder.
I. Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de aan de Protestantse Gemeente Koudekerke van rechtswege verleende vergunning op grond van de Monumentenwet 1988 voor het slopen van de consistorie van de Michaelskerk aan het Dorpsplein 1 te Koudekerke (hierna: het bestreden besluit).
Op 18 november 2009 is het beroep, gezamenlijk met de beroepen van de Bond Heemschut en Heemkundige Kring Walcheren, [namen] behandelt ter zitting. Eiser heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door mr. K. El Adoutti. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J. Spierdijk en T. Elenbaas. Tevens zijn namens derde-belanghebbende
De Protestantse Gemeente Koudekerke verschenen [namen]. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
II. Overwegingen
1. Met een op 19 juni 2007 ondertekend en op 26 juni 2007 door verweerder ontvangen formulier heeft de Protestantse Gemeente Koudekerke een vergunning (hierna: de vergunning) aangevraagd voor het slopen van de consistorie van de Michaelskerk aan het Dorpsplein te Koudekerke (hierna: de consistorie).
2. In een publicatie in huis-aan-huisblad De Faam van 11 juli 2007 is vermeld dat een aanvraag om een vergunning is ingekomen voor het slopen van de consistorie.
3. In het advies van de Monumentencommissie Stichting Dorp, Stad en Land (hierna: de Monumentencommissie) van 8 augustus 2007 is vermeld dat voldaan is aan redelijke eisen van welstand. Tevens is vermeld ‘Uitsluitend ten behoeve van de uitvoering van het voorliggende bouwplan’.
4. Op 24 oktober 2007 heeft de Rijksdienst voor archeologie, cultuurlandschap en monumenten (hierna: Racm) negatief geadviseerd ten aanzien van de aanvraag om een vergunning voor het slopen van de consistorie, omdat er vanuit het oogpunt van monumentenzorg zwaarwegende bezwaren tegen de uitvoering van het beoordeelde plan bestaan. In het advies wordt verwezen naar een bouwhistorische verkenning van drs. A. Reinstra van 13 maart 2007 (hierna: de bouwhistorische verkenning), die Racm heeft laten verrichten. In het advies van Racm is onder meer vermeld: “Dhr. A. Reinstra, specialist Kerkelijke Bouwkunst van mijn dienst, heeft een bouwhistorische verkenning verricht naar de kerk en de consistorie te Koudekerke. Zijn onderzoek heeft geleid tot de conclusie dat de consistorie een dusdanig belang vertegenwoordigt dat deze niet gesloopt zou mogen worden.”
5. De vergunning is op 28 december 2007 van rechtswege verleend.
6. Eiser kan zich hier niet mee verenigen en voert - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
Zoals uit de bouwhistorische verkenning blijkt, heeft de consistorie belangwekkende bouw- en
architectuurhistorische waarden. De consistorie is één van de weinige kleine consistories
waarvan de ontwikkelingsgeschiedenis duidelijk zichtbaar bewaard is gebleven. Het
bestreden besluit gaat voorbij aan het monumentenbelang. Het belang van de aanvrager bij
sloop van de consistorie weegt niet op tegen het belang van behoud van de consistorie.
De Monumentencommissie had moeten onderzoeken of er monumentale waarden in
het geding zijn en of sloop in dit verband de beste oplossing is. Het advies van de
Welstands- en Monumentencommissie waarop verweerder zich baseert, ziet niet op aan- of
afwezigheid van monumentale waarden, maar betreft alleen een welstandsoordeel over de
nieuwbouw. In dat advies is namelijk vermeld dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen
van welstand, terwijl deze toets in het kader van de monumentenvergunningprocedure van
artikel 11 van de Monumentenwet 1988 niet relevant is. Bovendien zijn bij het advies van de
Monumentencommissie geen tekeningen van de bestaande toestand maar uitsluitend van de
nieuwbouw gevoegd. Het feit dat verweerder haar beslissing op een dergelijk advies baseert,
is onjuist en onzorgvuldig. Verder gaat verweerder er ten onrechte van uit dat wijzigingen uit
het verleden per definitie afbreuk doen aan de waarde van een monument. Voorts betekent
het feit dat de consistorie niet in de redengevende omschrijving in het monumentenregister is
genoemd - zo deze stelling al juist zou zijn - niet dat de consistorie geen monumentale
waarden vertegenwoordigt. De redengevende omschrijving dient slechts ter identificatie van
het monument. De monumentale waarde van consistorie blijkt uit bouwhistorische
verkenning en het negatieve advies van Racm van 24 oktober 2007. Op verweerder rust een
extra motiveringsplicht indien wordt afgeweken van advies Racm. Daaraan is niet voldaan.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de vergunning terecht is verleend. Onder verwijzing naar het positieve advies van de Monumentencommissie van 8 augustus 2007, in beroep nader aangevuld op 24 juli 2008, stelt verweerder dat het bestreden besluit op grond van de volgende argumenten in stand dient te worden gelaten. Allereerst ontbreekt de consistorie in de redengevende omschrijving in het monumentenregister. Indien de consistorie werkelijk een belangwekkende bouw- en architectuurhistorische waarde zou hebben, zou de consistorie wel onderdeel uitmaken van de redengevende omschrijving in het monumentenregister. Verder is de consistorie ten gevolge van verbouwingen in 1911 en 1965 op wezenlijke onderdelen ingrijpend veranderd, waardoor de historische waarde van de consistorie betrekkelijk of matig is geworden. Tevens is welstandsnota gebaseerd op de monumentenverordening. De doelstelling van het gemeentelijke monumentenbeleid is: het op zodanige wijze in stand houden van de historische waardevolle elementen in het dorp, dat deze zowel een functie kunnen blijven vervullen in het dorpsleven, als blijvend een waardevol belevingsaspect vormen voor huidige en toekomstige generaties. Het gaat daarbij primair om de zorg voor behoud en versterking van historische continuïteit en kwaliteit van Veere.
De rechtbank overweegt als volgt.
8. Ingevolge artikel 11, tweede lid, aanhef en onder a, van de Monumentenwet 1988 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen.
Ingevolge artikel 14a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Monumentenwet 1988 is op de voorbereiding van een besluit op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 11 afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Ingevolge artikel 16, eerste en tweede lid, van de Monumentenwet 1988 zenden burgemeester en wethouders, in de gevallen dat zij over de aanvraag om vergunning beslissen, onmiddellijk afschrift van de aanvraag aan de directeur van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en adviseert onze minister schriftelijk over de aanvraag binnen twee maanden na de datum van verzending van het afschrift. Ingevolge artikel 16, derde lid, van de Monumentenwet 1988 beslist verweerder binnen vier maanden na de datum van ontvangst van het laatste van de adviezen, bedoeld in het tweede lid, doch in ieder geval binnen de in artikel 3:18 van de Awb bepaalde termijn.
Ingevolge artikel 3:18, eerste lid, van de Awb neemt het bestuursorgaan, indien het een besluit op aanvraag betreft, het besluit zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag.
Ingevolge artikel 16, vierde lid, van de Monumentenwet 1988 wordt de vergunning geacht te zijn verleend indien verweerder niet voldoet aan het derde lid.
9. De rechtbank stelt vast dat op 28 december 2007 de termijn als bedoeld in artikel 3:18, eerste lid, van de Awb is verstreken. Ingevolge artikel 16, vierde lid, van de Monumentenwet 1988 is op die datum van rechtswege een monumentenvergunning verleend.
10. Allereerst dient ambtshalve beoordeeld te worden of de rechtbank bevoegd is van het beroep kennis te nemen. De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is en verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van
31 oktober 2007, te vinden op www.rechtspraak.nl onder nummer LJN: BB6797.
11. Zoals blijkt uit de uitspraak van de ABRvS van 10 oktober 2007, met LJN-nummer: BB5236, dienen bij het verlenen van een monumentenvergunning ingevolge artikel 11 van de Monumentenwet 1988, gelet op de memorie van toelichting bij dit artikel (Tweede Kamer 1986-1987, 1981, nr. 3, p. 20) in het concrete geval de belangen van de aanvrager te worden afgewogen tegen het algemeen belang dat is gediend met de bescherming van het monument. Het resultaat van die belangenafweging moet door de bestuursrechter terughoudend worden getoetst.
12. Vooropgesteld wordt dat, zoals verweerder terecht heeft gesteld, het ontbreken van een motivering van het bestreden besluit inherent is aan het feit dat de vergunning van rechtswege is verleend. Dit betekent echter niet dat de rechtbank de van rechtswege verleende vergunning in beroep niet inhoudelijk kan beoordelen, zodat daartoe zal worden overgegaan.
13. Hoewel verweerder bij het al dan niet verlenen van een monumentenvergunning als
bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet 1988 over een discretionaire bevoegdheid
beschikt, komt bij het aanwenden van deze discretionaire bevoegdheid grote betekenis toe
aan het ingevolge artikel 16, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 verplichte advies van
de Minister, voor deze uitgebracht door Racm. Nu Racm negatief heeft geadviseerd,
rust op verweerder een zware motiveringsplicht om tot vergunningverlening over te gaan.
14. Aan die zware motiveringsplicht heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet
voldaan. Eiser heeft, verwijzend naar de bouwhistorische verkenning, aangevoerd dat de
consistorie belangwekkende bouw- en architectuurhistorische waarden vertegenwoordigt.
Daarop is verweerder niet voldoende gemotiveerd ingegaan. Niet duidelijk is geworden dat
verweerder heeft onderzocht en op deugdelijke wijze heeft beoordeeld wat het
monumentenbelang van de consistorie is en wat het belang is van bescherming van dat
monument.
Het argument van verweerder dat uit het feit dat de consistorie geen onderdeel
uitmaakt van de redengevende omschrijving in het monumentenregister, mag worden
afgeleid dat de consistorie geen belangrijke bouw- en architectuurhistorische waarden
vertegenwoordigt, acht de rechtbank onjuist. De rechtbank overweegt dienaangaande als
volgt. De redengevende omschrijving in het register (als bedoeld in artikel 6 van de
Monumentenwet 1988) dient om aan te geven welke aspecten en bestanddelen van het object
in het bijzonder beschermingswaardig zijn. Dat betekent echter niet dat het monument alleen
bescherming geniet voor zover dat staat beschreven in die omschrijving. Gelet op het
voorgaande mag uit het feit dat de consistorie niet uitdrukkelijk in het monumentenregister is
genoemd, niet worden afgeleid dat de consistorie geen bescherming geniet. De rechtbank
verwijst daarbij naar onder meer de uitspraak van de ABRvS van 12 december 2007 met
LJN-nummer BB9943.
15. Voorts heeft verweerder haar standpunt gebaseerd op de stelling dat de consistorie door
diverse verbouwingen geen of weinig historische waarde meer heeft. Die stelling is door
eiser gemotiveerd weersproken. Eiser heeft in dat verband onder meer aangevoerd dat
authenticiteit over het algemeen wordt beoordeeld als één van de mogelijke
architectuurhistorische waarden en dat de architectectuurhistorische waarde bij de
beoordeling of een object rijksmonumentwaardig is, slechts één van de vele
beoordelingscriteria vormt. Dit is door verweerder niet gemotiveerd weersproken.
16. Voorts blijkt uit het advies van de Monumentencommissie van 24 juli 2008 dat is getoetst aan de Welstandsnota. Eiser voert in dat kader aan dat welstandscriteria pas een rol spelen bij de bouwvergunningprocedure. De rechtbank overweegt dat verweerder bij de beoordeling van een monumentenvergunning als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet 1988, het gewicht van het belang van behoud van monumentale waarden dient te beoordelen aan de hand van de adviezen van Racm en de commissie voor welstand en monumenten. Tot de taak van de Monumentencommissie behoort het adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de monumentenverordening en het monumentenbeleid. De Welstandsnota is een inkadering van de welstandsbeoordeling die is gebaseerd op artikel 12 van de Woningwet en betrekking heeft op de beoordeling van aanvragen om een bouwvergunning. Ter zitting is namens verweerder verklaard dat de Welstandsnota mede is gebaseerd op de monumentenverordening. De grond dat de Welstandsnota uitsluitend een rol mag spelen bij de beoordeling van een aanvraag om een bouwvergunning, slaagt daarom niet. Wel is de rechtbank van oordeel dat uit de adviezen van de Monumentencommissie niet is gebleken dat de commissie, conform de haar opgedragen taken, de sloop en de in dat kader relevante monumentale waarde van de consistorie heeft beoordeeld. Met name de komst van het nieuwbouwplan is beoordeeld. Zo is in het advies van de Monumentencommissie van 8 augustus 2007 aangekruist dat het plan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Tevens is in dat advies de handgeschreven opmerking vermeld: ‘Uitsluitend ten behoeve van de uitvoering van het voorliggende plan’. Tevens is in dat kader van belang het feit dat ter zitting is komen vast te staan dat de Monumentencommissie weliswaar een bezoek ter plaatse heeft gebracht, doch dat het advies is gebaseerd op bouwtekeningen van het nieuwbouwplan.
17. Ten slotte overweegt de rechtbank dat in het nadere advies van 24 juli 2008 is vermeld dat het primair gaat om zorg voor behoud en versterking van de historische continuïteit en kwaliteit van de gemeente. De Monumentencommissie concludeert dat het belang van de aanvrager dient te prevaleren, nu het gebruik van de consistorie erg belangrijk is, omdat dit het gebruik de kerk in stand houdt. De rechtbank overweegt dat, nog daargelaten de vraag of een dergelijke belangenafweging niet door verweerder dient te worden gemaakt in plaats van door de Monumentencommissie, niet is gebleken dat zonder verbouwing van de consistorie het gebruik van de kerk niet in stand kan worden gehouden. Evenmin is gebleken dat niet op andere wijze het gebruik van de kerk in stand kan worden gehouden.
18. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd. Verweerder dient binnen de in artikel 3:18, eerste lid, van de Awb genoemde termijn een nieuw besluit op de aanvraag te nemen.
19. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
III. Uitspraak
De rechtbank Middelburg,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,- (tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus gedaan door mr. I. Dijkman, in tegenwoordigheid van W.J. Steenbergen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2009.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: 24 december 2009