ECLI:NL:RBMID:2009:BK5338

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
2 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/993932-07 (P)
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Steenbeek
  • A. Meeuwis
  • J. van Aardenne
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van ondernemer wegens belastingfraude en zwart betalen van werknemers

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 2 december 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een ondernemer die werd beschuldigd van belastingfraude. De verdachte, die als enige aandeelhouder en bestuurder van een besloten vennootschap fungeerde, werd verweten opzettelijk onjuiste aangiften voor de omzetbelasting en loonbelasting te hebben gedaan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gedurende een lange periode valse facturen had gebruikt om zwart betaalde lonen aan buitenlandse werknemers te verantwoorden. De verdachte had verklaard dat hij buitenlandse werknemers in dienst had genomen omdat het voor de land- en tuinbouw moeilijk was om op een legale manier personeel te vinden. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte feitelijke leiding had gegeven aan de onjuiste aangiften en het opmaken van valse facturen. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard wegens schending van het recht op een eerlijk proces, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was, maar dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De rechtbank legde een werkstraf van 240 uren op, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en de hoge belastingschuld die hij nog moest betalen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
parketnummer: 12/993032-07 (P)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 december 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1960],
wonende te [adres],
ter terechtzitting verschenen,
raadsman mr. Van Ardenne, advocaat te Rotterdam,
ter terechtzitting verschenen.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 19 november 2009, waarbij de officier van justitie mr. Van Holen (van het Functioneel Parket) en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
de besloten vennootschap [verdachte] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 juli 2001 tot en met 23 januari 2006 te Goes en/of Oosterland en/of Heerlen, althans in Nederland, opzettelijk 19, althans een of meer, bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) kwartaalaangifte(n) voor de omzetbelasting, onjuist en/of onvolledig heeft gedaan of heeft laten doen, door op de/het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Goes danwel Heerlen ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over:
-het tweede kwartaal 2001 als totaal terug te vragen belasting het bedrag f 6036,- op te geven of te laten opgeven, terwijl dit in werkelijkheid f 3800,-, in ieder geval een lager terug te vragen bedrag, diende te zijn (document 195) en/of
-het eerste kwartaal 2002 als totaal te betalen belasting het bedrag euro 1792 op te geven of te laten opgeven, terwijl dit in werkelijkheid euro 4584, in ieder geval een hoger te betalen bedrag, diende te zijn (document 198) en/of
-het eerste kwartaal 2003 als totaal te betalen belasting het bedrag euro 1643 op te geven of te laten opgeven, terwijl dit in werkelijkheid euro 4712, in ieder geval een hoger te betalen bedrag, diende te zijn (document 202) en/of
-het tweede kwartaal 2004 als totaal te betalen belasting het bedrag euro 8616 op te geven of te laten opgeven, terwijl dit in werkelijkheid euro 11631, in ieder geval een hoger te betalen bedrag, diende te zijn (document 207) en/of
-het eerste kwartaal 2005 als totaal terug te vragen belasting het bedrag euro 518 op te geven of te laten opgeven, terwijl dit in werkelijkheid een te betalen bedrag van euro 1734, in ieder geval een te betalen bedrag danwel een lager terug te vragen, diende te zijn (document 210) en/of
-het vierde kwartaal 2005 als totaal terug te vragen belasting het bedrag euro 15946 op te geven of te laten opgeven, terwijl dit in werkelijkheid een terug te vragen bedrag van euro 7400, in ieder geval een lager terug te vragen bedrag, diende te zijn (document 213) en/of
door in 13, althans een of meer andere omzetbelastingaangiften, (telkens) een te laag bedrag aan te betalen belasting op te geven of te laten opgeven danwel een te hoog bedrag aan terug te vragen belasting op te geven of te laten opgeven (documenten 196, 197, 199, 200, 201, 203, 204, 205, 206, 208, 209, 211 en/of 212),
terwijl die/ dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 68 lid 2 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 51 lid 2 ahf/ond 2° Wetboek van Strafrecht
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 april 2001 tot en met 31 januari 2006 te Goes en/of Oosterland en/of Heerlen, althans in Nederland, opzettelijk 20, althans een of meer, bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) kwartaalaangifte(n) voor de loonbelasting en premie volksverzekeringen onjuist en/of onvolledig heeft gedaan of heeft laten doen, door op de/ het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Goes danwel Heerlen ingeleverde aangiftebiljet(ten) loonbelasting en premie volksverzekeringen over:
- het eerste kwartaal 2001 als totaal te betalen loonbelasting/premie volksverzekeringen het bedrag f 1766,- op te geven of te laten opgeven, terwijl dit in werkelijkheid f 25665,-, in ieder geval een hoger te betalen bedrag, diende te zijn (document 214) en/of
-het eerste kwartaal 2002 als totaal te betalen loonbelasting/premie volksverzekeringen het bedrag euro 2024 op te geven of te laten opgeven, terwijl dit in werkelijkheid euro 68078, in ieder geval een hoger te betalen bedrag, diende te zijn (document 218) en/of
-het eerste kwartaal 2003 als totaal te betalen loonbelasting/premie volksverzekeringen het bedrag euro 2437 op te geven of te laten opgeven, terwijl dit in werkelijkheid euro 70871, in ieder geval een hoger te betalen bedrag, diende te zijn (document 222) en/of
-het tweede kwartaal 2004 als totaal te betalen loonbelasting/premie volksverzekeringen het bedrag euro 7669 op te geven of te laten opgeven, terwijl dit in werkelijkheid euro 62097, in ieder geval een hoger te betalen bedrag, diende te zijn (document 227) en/of
-het vierde kwartaal 2005 als totaal te betalen loonbelasting/premie volksverzekeringen het bedrag euro 9176 op te geven of te laten opgeven, terwijl dit in werkelijkheid euro 163422, in ieder geval een hoger te betalen bedrag, diende te zijn (document 233) en/of
door in 15, althans een of meer, andere aangiften loonbelasting/ premie volksverzekeringen (telkens) een lager te betalen totaalbedrag loonbelasting/premie volksverzekeringen op te geven of te laten opgeven dan werkelijkheid verschuldigd was/diende te worden afgedragen (documenten 215, 216, 217, 219, 220, 221, 223, 224, 225, 226, 228, 229, 230, 231 en/of 232),
terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 68 lid 2 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen
3.
de besloten vennootschap [verdachte] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2005 te Oosterland (gemeente Schouwen-Duiveland), althans in het arrondissement Middelburg, 118, althans een of meer creditfactu(u)r(en), - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of heeft laten opmaken danwel heeft vervalst of heeft laten vervalsen, door (telkens) valselijk en in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in die creditfactu(u)r(en) te vermelden of te laten vermelden dat [betrokkene] uien had geleverd aan de handelsmaatschappij (documenten 17, 22, 23, 25, 27, 31 tot en met 134, 136 tot en met 141, 144, 146 en/of 147), zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
de besloten vennootschap [verdachte] op of omstreeks 2 juli 2007, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2007 tot en met 31 juli 2007 te Oosterland (gemeente Schouwen-Duiveland), althans in het arrondissement Middelburg, in elk geval in Nederland, (telkens) als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot:
- het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, te weten het geven van een (nadere) toelichting op 8 kasuitgaven in de periode van 5 oktober 2006 tot en met 21 december 2006 met betrekking tot de inkoop/levering van uien en deze inlichtingen, gegevens of aanwijzingen opzettelijk niet heeft verstrekt en/of
- het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, te weten het laten inzien van een/of meer (inkoop)factu(u)r(en) met betrekking tot de inkoop/levering van 8,
althans een of meer, partij(en) uien in de periode van 5 oktober 2006 tot en met 21 december 2006 en deze bescheiden opzettelijk niet voor dit doel beschikbaar heeft gesteld,
terwijl die/ dat feit(en) ertoe strekte(n) dat (telkens) te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 69 lid 1 Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 68 lid 2 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 51 lid 2 ahf/ond 2° Wetboek van Strafrecht
3 Voorvragen
3.1 De geldigheid van de inleidende dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding van de onderhavige verdachte aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
3.2 De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
3.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging.
standpunt verdediging
Namens verdachte is bepleit dat het Openbaar Ministerie (hierna: OM) niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in de strafvervolging van alle feiten wegens schending van het "détournement de pouvoir"-beginsel en schending van het recht van verdachte op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM).
Daartoe is het volgende aangevoerd.
Naar aanleiding van een onder verantwoordelijkheid van de Inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Goes (verder: de Inspecteur), door de FIOD-ECD bij de verdachte gehouden boekenonderzoek over de jaren 2001 tot en met 2005, is de verdenking gerezen dat verdachte (en zijn bedrijf) zich schuldig heeft/hebben gemaakt aan valsheid in geschrift en het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van bij de belastingwet voorziene aangifte(n). Op grond daarvan is naar die vermeende misdrijven een strafrechtelijk onderzoek ingesteld (de tenlastegelegde feiten 1 tot en met 3). Op 6 maart 2007 is verdachte wegens die verdenkingen aangehouden en in verzekering gesteld. Voorafgaand aan zijn verhoren over die feiten is hij telkens gewezen op zijn zwijgrecht. Van dit recht heeft de verdachte op essentiële punten gebruik gemaakt.
Niettegenstaande zijn wetenschap dat voornoemd strafrechtelijk onderzoek naar verdachte liep wegens diens voornoemde administratieve modus operandi in de periode 2001 tot en met 2005, is namens de Inspecteur op 4 juli 2007 de verdachte onder dwang, namelijk op grond van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (verder: AWR), verzocht om informatie te verstrekken met betrekking tot enkele mutaties op de kasstaten over het 4e kwartaal 2006 en inzage te hebben in de daaraan ten grondslag liggende facturen en de administratie over 2007 (het tenlastegelegde feit onder 4).
De verdediging stelt zich op het standpunt dat op 4 juli 2007 geen sprake meer was van een controlefase, maar dat de Inspecteur - nadat de FIOD-ECD “tegen het zwijgrecht van de verdachte was aangelopen” over de periode 2001 tot en met 2005 – is overgegaan tot een verzoek om inzage en informatieverstrekking op grond van artikel 47 AWR, kennelijk met het enige doel om bewijs tegen de verdachte te vergaren wegens dezelfde gedragingen (en modus operandi) over de daaropvolgende periode en het doorbreken van het zwijgrecht van de verdachte in die samenhangende zaak. Door deze handelwijze heeft de Inspecteur het beginsel van zuiverheid van oogmerk met voeten getreden en zijn daarnaast de rechten van verdachte zichzelf niet te incrimineren en het zwijgrecht, die onderdeel uitmaken van het recht op een eerlijk proces, op zeer ernstige wijze geschonden, aldus de verdediging. De discussie in de onderhavige zaak spitst zich volgens de verdediging toe op de zijns inziens in de jurisprudentie nog niet eerder beoordeelde vraag of het door artikel 6 EVRM gewaarborgde verbod op gedwongen zelfincriminatie is geschonden in het geval iemand, zoals verdachte in de onderhavige zaak - in de situatie terecht komt dat hij als verdachte in een strafzaak wordt betrokken betreffende zijn fiscale gedragingen over een bepaalde periode en zich over zijn gedragingen in die zaak heeft beroepen op zijn zwijgrecht, vervolgens door de Inspecteur op grond van de AWR “gedwongen wordt” om verklaringen af te leggen en informatie te verstrekken naar aanleiding van een boekenonderzoek over een aansluitende periode met dezelfde verdenking en dezelfde vermeende modus operandi, terwijl niet kan worden uitgesloten dat de gegevens over die latere periode ter beschikking komen van het OM in de reeds aangespannen samenhangende strafzaak. De op grond van de AWR gedwongen verkregen informatie over de modus operandi in de nieuwe zaak kan immers gevoegd worden in de strafzaak over de eerdere periode, wat weer zou kunnen bijdragen aan het bewijs (de overtuiging) dat verdachte de feiten over de eerdere periode heeft begaan.
De in deze zaak door de Inspecteur gebruikte constructie is volgens de verdediging niet eerder gehanteerd. De verdediging heeft een beoordeling van dit verweer verzocht op grond van de arresten van het de Europese Hof voor de Rechten van de Mens (verder: EHRM) in de zaken Funke, Saunders en Shannon . In het laatstgenoemde arrest is bepaald dat ondanks een verplichting om informatie te geven in een bepaalde zaak, de betreffende persoon die informatie mag weigeren in verband met de omstandigheid dat tegelijkertijd een strafrechtelijk onderzoek loopt in een samenhangende zaak.
standpunt OM
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat door de Inspecteur niet is gehandeld in strijd met het “détournement de pouvoir"-beginsel en dat er ook overigens geen sprake is van schending van beginselen van een goede procesorde. Volgens de officier van justitie heeft de Inspecteur aan de verdachte louter om inlichtingen gevraagd over materiaal dat onafhankelijk van de wil van de verdachte bestond. Tegen verdachte hebben twee strafrechtelijke onderzoeken gelopen. Het proces-verbaal betreffende het eerste onderzoek, dat betrekking heeft op de tenlastegelegde feiten 1 tot en met 3, is gesloten op 25 juni 2007. Pas daarna, namelijk op 4 juli 2007, heeft de Inspecteur om inlichtingen gevraagd op basis van controlebevoegdheden. Het is vaste jurisprudentie dat controlebevoegdheden - voor zover deze niet de verklaringsplicht van verdachte betreffen - ook tijdens het opsporingsonderzoek gebruikt kunnen worden. Het strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van het tweede controleonderzoek heeft bovendien betrekking op een ander strafbaar feit. Het gaat weliswaar om soortgelijke gedragingen als in de periode ervoor (namelijk het werken met valse facturen), maar het gaat om een ander feitencomplex en over een andere periode. De verdachte is door de handelingen van de Inspecteur ook niet in zijn belangen geschaad, omdat hij zowel over de feiten uit 2001-2005 als die uit 2006-2007 niet heeft verklaard en zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen.
beslissing rechtbank
De huidige stand van de wetgeving en de in de rechtspraak ontwikkelde jurisprudentie naar aanleiding van de uitspraken van het EHRM in de zaken Funke, Saunders en Shannon inzake de fiscale inlichtingenplicht ex artikel 47 AWR versus strafrechtelijk zwijgrecht ex artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering houdt kortweg in:
- dat de krachtens de inlichtingenplicht verkregen verklaringen onbruikbaar zijn als strafrechtelijk bewijs tegen de inlichtingplichtige met betrekking tot een delict waarover hij tot verklaren werd gedwongen (ex artikel 6 EVRM: right not to incriminate oneself), maar:
- dat artikel 6 EVRM geen beletsel vormt tegen het gebruik in een strafzaak tegen verdachte van onder dwang afgegeven materiaal, zoals documenten en administratie, indien dit bij de gevraagde uitlevering voldoende nauwkeurig is aangeduid en het bestaan niet ter discussie stond. Uit de stukken blijkt dat op de dag van de aanhouding van verdachte, op 6 maart 2007, wegens verdenking van strafbare feiten naar aanleiding van het boekenonderzoek over de periode 2001-2005, hij schriftelijk op de hoogte is gebracht van uitbreiding van het boekenonderzoek met het jaar 2006 . Tijdens dit boekenonderzoek heeft een controlerend ambtenaar van de belastingdienst geconstateerd dat in de kasadministratie van [verdachte] over het 4e kwartaal 2006 acht kasuitgaven met de omschrijving “uien” in de periode van 5 oktober 2006 tot en met 21 december 2006 niet waren gedekt door facturen. Vervolgens is na de sluiting van het proces-verbaal betreffende het boekenonderzoek over de periode 2001-2005 op 25 juni 2007, namelijk op 2 juli 2007 door de controlerend ambtenaar van de belastingdienst telefonisch aan verdachte gevraagd om een nadere toelichting op die acht kasuitgaven met betrekking tot de inkoop/levering van uien en tevens inzage gevraagd in de onderliggende (inkoop-)facturen. De gevraagde toelichting is niet gegeven en de onderliggende bescheiden zijn niet verstrekt. De verdachte is over dit feit gehoord op 2 oktober 2007. Voorafgaand aan dit verhoor is hij gewezen op zijn zwijgrecht. Op de vraag waarom de gevorderde acht facturen niet zijn uitgeleverd heeft hij geantwoord dat hij die niet kan overleggen “omdat die er niet zijn”. Op verdere vragen over de acht kasuitgaven heeft hij zich steeds beroepen op zijn zwijgrecht. Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat het "détournement de pouvoir"-beginsel en het door artikel 6 EVRM beschermde recht op vrijwaring van zelfincriminatie en het zwijgrecht niet zijn geschonden. Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die aan vervolging van de verdachte in de weg staan, zodat het OM ontvankelijk is in zijn vervolging.
3.4 De schorsing van de vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde. Hij heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde, omdat naar zijn oordeel in het dossier onvoldoende tot uitdrukking komt dat verdachte als feitelijk leidinggever van de rechtspersoon opzettelijk weigerde om informatie te verstrekken of gegevens te overleggen.
De verdediging heeft zich subsidiair - indien het beroep op niet-ontvankelijkheid van het OM niet zal worden gehonoreerd – met de officier van justitie op het standpunt gesteld dat feit 4 niet kan worden bewezen en heeft zich ten aanzien van het bewijs van de feiten 1, 2 en 3 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.2 De bewijsoverwegingen
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is het volgende gebleken.
Algemeen
Verdachte is naar zijn eigen zeggen sinds 31 januari 2001 enig aandeelhouder en bestuurder van de besloten vennootschap [verdachte], gevestigd te [adres] . De rechtspersoon is op 01 februari 2007 ingeschreven in het handelsregister van de Kamers van Koophandel met als bedrijfsomschrijving: “Het kweken van bloemen en land- en tuinbouwprodukten, alsmede de groothandel daarin” .
Verdachte is naar eigen zeggen sinds de oprichting van de rechtspersoon “baas” in het bedrijf. Ten tijde van de tenlastegelegde feiten hield het bedrijf zich bezig met het kweken en sorteren van bloemen en met de inkoop, het sorteren en de verkoop van uien. Verdachte heeft verklaard dat de heer [werknemer] bij hem in dienst was (en nog steeds is), dat deze de administratie voor het bedrijf voerde (en nog steeds voert) en dat de heer [administrateur], van het Administratiekantoor [naam], de aangiften en de jaarverslagen verzorgde (en nog steeds verzorgt) . Op overige vragen over de verantwoordelijkheid voor de bedrijfsvoering en de administratie heeft verdachte zich ter terechtzitting steeds beroepen op zijn zwijgrecht.
In zijn derde verhoor bij de FIOD heeft verdachte wèl inzicht gegeven in zijn beleving over de wijze waarop hij zijn bedrijf kon (moest) voeren. Hij heeft zakelijk samengevat het volgende verklaard:
“De overheid heeft het voor de land- en tuinbouw onmogelijk gemaakt om een bedrijf en alles wat erbij hoort op een legale manier te runnen. Om je hoofd boven water te houden moet je gaan sjoemelen. Twintig jaar terug had je die problemen nog niet. Je kon toen nog scholieren te pakken krijgen. Die wilden nog op het land werken om een zakcentje te verdienen. Dat kon gewoon legaal. De meeste scholieren van tegenwoordig doen dat niet meer. Ze worden er ook niet toe aangezet door de ouders en dan kom je op het punt dat er geen aanbod meer is van werknemers. Dan komt er een bekende naar je toe en die zegt dat hij twee jongens uit Roemenië of Slowakije kent en vraagt of die geen hand- en spandiensten voor je kunnen verrichten. Dan kom je bij het conflict. Op een zekere dag bloeien de bloemen en moeten ze geoogst worden. De scholieren zijn naar het strand. Dan komen die twee buitenlandse jongens in dienst. Dan zijn we bij het punt waar het om gaat.
Ik heb buitenlandse werknemers in dienst gehad in de jaren 2001 tot en met 2005, daar draai ik niet meer om heen.”
De heer [werknemer] heeft zakelijk samengevat verklaard dat hij sinds begin 2002 in vaste dienst is bij het bedrijf van verdachte. Zijn werkzaamheden bestonden onder meer uit het bijhouden van de administratie. Verdachte was de enige binnen het bedrijf die hem opdrachten gaf. Zo heeft hij in opdracht van verdachte creditfacturen opgemaakt ten name van [betrokkene] met (telkens) als omschrijving “geleverde uien”. [betrokkene] werkte wel eens bij verdachte maar hij was geen vaste werknemer. Hij heeft ook nooit uien geleverd aan (het bedrijf van) verdachte. [werknemer] nam de gegevens over van een kladje van verdachte. De facturen werden niet aan [betrokkene] verstuurd maar bleven in de boekhouding. Dit werd gedaan om geld te kunnen genereren ter betaling van loon aan (buitenlandse) werknemers, die zwart werden betaald. [werknemer] wist dit en zegt dat hijzelf en collega’s ook wel eens zwart betaald hebben gekregen. Verdachte hield de uren van de werknemers zelf bij en verstrekte die gegevens aan [werknemer] ten behoeve van de administratie. Een deel van de facturen werd per bank aan [betrokkene] betaald op een rekening bij de Rabobank ten name van [betrokkene]. De afschriften van die bankrekening kwamen binnen op het adres van verdachte. [werknemer] heeft gezien dat de bedragen die op de bankrekening van [betrokkene] waren gestort contant werden opgenomen door verdachte en [betrokkene]. Als zij naar de bank waren geweest, werden de werknemers betaald. De contant geboekte inkopen van [betrokkene] dienden om het kassaldo kloppend te maken. De kasstaat werd per kwartaal opgemaakt. [werknemer] wist een beginsaldo en hij maakte vervolgens een optelling van de kasopnamen bij de bank en de uitgaven per kas. Als daarna het eindsaldo van de kas te hoog bleek te zijn vanwege betaling van zwarte lonen, kreeg hij van verdachte opdracht om een creditfactuur ten name van [betrokkene] op te maken om het eindsaldo een normale omvang te geven.
In het dossier zijn als documentnummers 17, 22, 23, 25, 27, 31 tot en met 134, 136 tot en met 141, 144, 146 en 147, creditfacturen van [verdachte] gevoegd, uitgeschreven ten behoeve van [betrokkene], [adres betrokkene] en gedateerd van 08-01-2001 tot en met 11-10-2005. Op deze 118 geschriften is telkens als omschrijving voor het aan [betrokkene] door [verdachte] te betalen bedrag, inclusief 6% btw, vermeld “geleverde uien” of “uien”.
De heer [betrokkene], geboren in Polen, heeft op 4 juli 2007 verklaard dat hij al veertien jaar woont in een caravan op het terrein van verdachte. Hij werkte voor verdachte (hielp bij het plukken, inpakken en sorteren van bloemen en andere agrarische werkzaamheden) en hij ontving daarvoor een vergoeding van EUR 4,50 per uur. Het gebeurde ook wel eens dat hij door verdachte aan derden werd uitgeleend. Rond 1996 heeft hij op verzoek en onder begeleiding van verdachte een rekening geopend bij de Rabobank in Bruinisse. Nadat die rekening was geopend werd hij regelmatig door verdachte naar de bank gereden om geld van de bank op te nemen. Dat geld moest hij bij terugkeer in de auto aan verdachte afgeven.
Later heeft hij een door verdachte aan hem overhandigde volmacht voor die bankrekening ondertekend, waarna verdachte zelf geld van die rekening kon opnemen. Verdachte betaalde van het van die rekening opgenomen geld een 30-40 tal Poolse en Roemeense werknemers. Het geld was zeker niet bestemd ter betaling van uien of andere landbouwproducten, want hij heeft deze producten nooit aan verdachte geleverd, aldus [betrokkene]. Op de vraag of hij door het meewerken aan de activiteiten van verdachte vermoedde wellicht belastingplichtig te zijn, antwoordde [betrokkene]: “Ik kan niet belastingplichtig zijn, want ik werk zwart.”
De verklaring van [betrokkene] over de tenaamstelling van de bankrekening en de personen die over het tegoed op die rekening mochten beschikken, is bevestigd door de heer [adviseur], adviseur zakelijke klanten bij de Rabobank Oost-Duiveland te Bruinisse. Hij heeft aan de hand van overgelegde stukken verklaard dat de betreffende bankrekening op 9 oktober 1996 is geopend op naam van [betrokkene], per adres [adres] en dat verdachte vanaf 24 augustus 2004 tot de opheffing van die rekening op 4 juli 2006 gevolmachtigd is geweest voor die bankrekening.
De verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard dat hij samen met zijn collega [verbalisant 2] aan de hand van de door de Rabobank ter beschikking gestelde rekeningoverzichten heeft vastgesteld dat het totaal van de bijgeschreven bedragen op de betreffende rekening, die zijn betaald door verdachte en [verdachte] in de jaren 2001 tot en met 2005
EUR 1.062.124,69 bedraagt en dat het totaal van de creditfacturen aan [betrokkene] in die periode EUR 1.261.277,89 inclusief omzetbelasting bedraagt, zodat volgens zijn conclusie het restant van EUR 199.153,20 inclusief omzetbelasting als contante betaling is ingeboekt. De verbalisant [verbalisant 2] heeft deze verklaring van zijn collega [verbalisant 1] - na doorlezing - bevestigd .
De heer [administrateur] heeft verklaard dat verdachte al ruim twintig jaar klant is van zijn administratiekantoor en dat ook [verdachte] sinds de oprichting tot zijn klanten behoort. De aangiften loonbelasting en omzetbelasting over de jaren 2001 tot en met 2005 werden door het administratiekantoor [naam] ingevuld op basis van de gegevens die verdachte aanleverde. De administratieve bescheiden, bestaande uit in- en verkoopfacturen, de creditfacturen, de bankbescheiden, de kasadministratie en de kasstaten, werden door [werknemer] op zijn kantoor ingeleverd. Normaal gesproken had hij eenmaal per kwartaal contact met verdachte, want verdachte deed de kwartaalaangiften voor de loonbelasting en omzetbelasting. De heer [administrateur] heeft voor zichzelf wel eens vraagtekens gezet bij de facturen van [betrokkene] in de administratie van verdachte, omdat [betrokkene] best veel aan verdachte verkocht.
Diverse getuigen hebben verklaard dat verdachte illegale Poolse en Roemeense werknemers in dienst had, die verbleven in caravans op een nabij gelegen camping of op het terrein van verdachte en dat deze mensen zwart werden betaald . Ook werden die werknemers door verdachte aan collega’s uienhandelaren uitgeleend tegen een tarief van rond de EUR 12,50 netto per uur. De voor dat personeel door verdachte aan hen in rekening gebrachte kosten werden op naam van [verdachte] gefactureerd als “geleverde uien”. Ook de legale Nederlandse werknemers van de verdachte werden zwart betaald .
Op grond van de inhoud van vorenstaande verklaringen, in onderling verband en samenhang beschouwd met de 118 genoemde geschriften, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan vooral met betrekking tot feit 1
Het strafdossier bevat 19 geschriften, te weten kwartaalaangiften voor de omzetbelasting ten name van [verdachte], die in de hieronder opgenomen tabel op hele guldens en euro’s (naar beneden) afgeronde bedragen, als volgt zijn aangegeven:
1e kolom: de door of namens verdachte ingediende kwartaalaangifte omzetbelasting;
2e kolom: het op die aangifte opgegeven totaalbedrag aan terug te vragen omzetbelasting;
3e kolom: het op die aangifte opgegeven totaalbedrag aan te betalen omzetbelasting;
4e kolom: het door de Belastingdienst berekende nadeel, bestaande uit omzetbelasting die ten onrechte als voorbelasting op de aangifte in mindering is gebracht ;
5e kolom: (voor wat betreft de in de tenlastelegging opgenomen bedragen), het saldo van de
bedragen in kolommen 2 – 4 dan wel de kolommen 3 + 4, zijnde het bedrag dat in
werkelijkheid als voorbelasting op de aangifte in mindering kon worden gebracht.
De rechtbank merkt hierbij op dat de bedragen over het jaar 2001 nog in Nederlandse guldens zijn opgegeven terwijl het nadeel in euro’s is berekend.
kolom 1 kolom 2 kolom 3 kolom 4 kolom 5
Tijdvak document D Opgave totaal Opgave totaal Berekend Werkelijke
terug te vragen te betalen nadeelbedrag voorbelasting
omzetbelasting omzetbelasting
2e kwartaal 2001 195 Hfl 6.036 EUR 1.014 Omgerekend
Omgerekend Hfl 3.800,00
Hfl 2.236
3e kwartaal 2001 196 Hfl 257 EUR 1.132
4e kwartaal 2001 197 Hfl 7.793 EUR 1.425
1e kwartaal 2002 198 EUR 1.792 EUR 2.792 EUR 4.584
2e kwartaal 2002 199 EUR 5.397 EUR 684
3e kwartaal 2002 200 EUR 1.470 EUR 3.492
4e kwartaal 2002 201 EUR 4.327 EUR 1.616
1e kwartaal 2003 202 EUR 1.643 EUR 3.069 EUR 4.712
2e kwartaal 2003 203 EUR 5.916 EUR 1.670
3e kwartaal 2003 204 EUR 931 EUR 3.677
4e kwartaal 2003 205 EUR 14.518 EUR 2.620
1e kwartaal 2004 206 EUR 8.123 EUR 1.032
2e kwartaal 2004 207 EUR 8.616 EUR 3.015 EUR 11.631
3e kwartaal 2004 208 EUR 10.888 EUR 5.444
4e kwartaal 2004 209 EUR 265 EUR 4.295
1e kwartaal 2005 210 EUR 518 EUR 2.254 EUR 1.736
2e kwartaal 2005 211 EUR 9.145 EUR 6.375
3e kwartaal 2005 212 EUR 11.946 EUR 6.026
4e kwartaal 2005 213 EUR 15.946 EUR 8.545 EUR 7.401
De rechtbank stelt vast dat de aangiften omzetbelasting zijn ingeleverd bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst, respectievelijk:
- over het 1e kwartaal 2001 tot en met het 2e kwartaal 2002 te Goes
- over het 3e kwartaal 2002 tot en met het 4e kwartaal 2004 te Heerlen en
- over het 1e kwartaal 2005 tot en met het 4e kwartaal 2005 met behulp van een softwarepakket op de computersystemen van de Belastingdienst te Apeldoorn door tussenkomst van Administratiekantoor [naam] te Oosterland .
De heer [administrateur] heeft verklaard dat alle op de creditfacturen gericht aan [betrokkene] vermelde omzetbelasting door hem is terug gevraagd als voorbelasting in de aangiften omzetbelasting. Hij bepaalde de terug te vragen omzetbelasting aan de hand van de geboekte omzetbelasting in de dagboeken van de onderneming. Hij vulde de omzetbelasting in op de aangiften omzetbelasting over het aangiftetijdvak waarin de creditfacturen waren betaald.
vooral met betrekking tot feit 2
Het strafdossier bevat 20 geschriften, te weten kwartaalaangiften voor de loonbelasting en premie volksverzekeringen (verder: Lb/ph) ten name van [verdachte], die in de hieronder opgenomen tabel op hele guldens en euro’s (naar beneden) afgeronde bedragen, als volgt zijn aangegeven:
1e kolom: de door of namens verdachte ingediende kwartaalaangifte Lb/ph;
2e kolom: het op die aangifte opgegeven totaalbedrag aan te betalen Lb/ph;
3e kolom: het door de Belastingdienst berekende minimale en maximale belastingnadeel, op basis van het al dan niet bestaan van verzekeringsplicht voor de Ziekenfondswet (zfw), Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (wao), Werkeloosheidswet (ww) en de Ziektewet (zw);
De rechtbank merkt hierbij op dat de bedragen over het jaar 2001 nog in Nederlandse guldens zijn opgegeven terwijl het nadeel in euro’s is berekend.
kolom 1 kolom 2 kolom 3
Tijdvak document (D) Opgave totaal nadeel te betalen nadeel te betalen
te betalen Lb/ph Lb wel plicht tot Lb geen plicht tot verzekering verzekering
zfw, wao, ww, zw zfw, wao, ww, zw
1e kwartaal 2001 214 Hfl 1.766 EUR 28.578 EUR 23.899
2e kwartaal 2001 215 Hfl 2.153 EUR 43.613 EUR 36.473
3e kwartaal 2001 216 Hfl 2.153 EUR 36.198 EUR 30.272
4e kwartaal 2001 217 Hfl 8.381 EUR 55.249 EUR 46.204
1e kwartaal 2002 218 EUR 2.024 EUR 78.985 EUR 66.054
2e kwartaal 2002 219 EUR 2.062 EUR 28.865 EUR 24.140
3e kwartaal 2002 220 EUR 5.414 EUR 104.273 EUR 87.203
4e kwartaal 2002 221 EUR 3.623 EUR 77.974 EUR 65.209
1e kwartaal 2003 222 EUR 2.437 EUR 82.904 EUR 68.434
2e kwartaal 2003 223 EUR 2.551 EUR 50.393 EUR 41.598
3e kwartaal 2003 224 EUR 7.534 EUR 94.343 EUR 77.876
4e kwartaal 2003 225 EUR 4.105 EUR 59.535 EUR 49.143
1e kwartaal 2004 226 EUR 3.119 EUR 27.729 EUR 23.154
2e kwartaal 2004 227 EUR 7.669 EUR 65.184 EUR 54.428
3e kwartaal 2004 228 EUR 3.826 EUR 124.185 EUR 103.695
4e kwartaal 2004 229 EUR 10.326 EUR 104.044 EUR 86.877
1e kwartaal 2005 230 EUR 4.981 EUR 48.842 EUR 40.689
2e kwartaal 2005 231 EUR 4.498 EUR 138.138 EUR 115.079
3e kwartaal 2005 232 EUR 3.582 EUR 130.572 EUR 108.776
4e kwartaal 2005 233 EUR 9.176 EUR 185.153 EUR 154.246
De heer [administrateur] heeft verklaard dat voor alle ingevulde aangiften Lb/ph in het algemeen dezelfde werkwijze geldt. De gegevens werden ingevuld op het administratiekantoor van [administrateur], aan de hand van gegevens die door [verdachte] werden aangeleverd. Door het kantoor werd een netto-bruto berekening gemaakt. Normaal gesproken werd door [verdachte] een netto loonbedrag met zijn personeel afgesproken en op het kantoor werd het bruto-loon berekend. Het berekende loon werd overgenomen op loonstaten en vervolgens op de aangiften Lb/ph. Na de invulling ging hij zelf langs bij [verdachte]. Deze ondertekende de aangiften.
De rechtbank stelt vast dat de aangiften Lb/ph zijn ingeleverd bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst, respectievelijk:
- over het 1e kwartaal 2001 tot en met het 1e kwartaal 2002 te Goes en
- over het 2e kwartaal 2002 tot en met het 4e kwartaal 2005 te Heerlen .
De rechtbank merkt op dat indien in een aangifte omzetbelasting teveel voorbelasting wordt terug gevraagd, het een feit van algemene bekendheid is dat er minder omzetbelasting zal worden geheven en dat indien in een aangifte Lb/ph een te laag bedrag aan Lb/ph wordt opgegeven, het een feit van algemene bekendheid is dat er minder belasting zal worden geheven.
De rechtbank overweegt verder dat uit de verklaring van verdachte en de diverse getuigenverklaringen blijkt dat hij de feitelijke leiding had binnen de rechtspersoon en dat hij opdracht gaf tot het opmaken van de creditfacturen aan [betrokkene].
vooral met betrekking tot feit 4
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het onder 4 ten laste gelegde feit niet bewezen is, omdat uit het dossier onvoldoende naar voren komt dat verdachte op 2 juli 2007, althans in juli 2007, wetenschap had van het bestaan van de bescheiden van de besloten vennootschap [verdachte] waarover hem om een nadere toelichting en om inzage werd gevraagd. De rechtbank zal verdachte van dat feit vrijspreken.
4.3 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
de besloten vennootschap [verdachte] op tijdstippen in de periode van 27 juli 2001 tot en met 23 januari 2006 in Nederland, opzettelijk 19, bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten kwartaalaangiften voor de omzetbelasting, onjuist heeft gedaan of heeft laten doen, door op de/het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Goes danwel Heerlen danwel Apeldoorn ingeleverde aangiftebiljetten omzetbelasting over:
-het tweede kwartaal 2001 als totaal terug te vragen belasting het bedrag f 6036,- op te geven of te laten opgeven, terwijl dit in werkelijkheid f 3800,-, diende te zijn (document 195) en
-het eerste kwartaal 2002 als totaal te betalen belasting het bedrag euro 1792 op te geven of te laten opgeven, terwijl dit in werkelijkheid euro 4584 diende te zijn (document 198) en
-het eerste kwartaal 2003 als totaal te betalen belasting het bedrag euro 1643 op te geven of te laten opgeven, terwijl dit in werkelijkheid euro 4712 diende te zijn (document 202) en
-het tweede kwartaal 2004 als totaal te betalen belasting het bedrag euro 8616 op te geven of te laten opgeven, terwijl dit in werkelijkheid euro 11631diende te zijn (document 207) en
-het eerste kwartaal 2005 als totaal terug te vragen belasting het bedrag euro 518 op te geven of te laten opgeven, terwijl dit in werkelijkheid een te betalen bedrag van ongeveer euro 1734 diende te zijn (document 210) en
-het vierde kwartaal 2005 als totaal terug te vragen belasting het bedrag euro 15946 op te geven of te laten opgeven, terwijl dit in werkelijkheid een terug te vragen bedrag van ongeveer euro 7400 diende te zijn (document 213) en
door in 13 andere omzetbelastingaangiften telkens een te laag bedrag aan te betalen belasting op te geven of te laten opgeven danwel een te hoog bedrag aan terug te vragen belasting op te geven of te laten opgeven (documenten 196, 197, 199, 200, 201, 203, 204, 205, 206, 208, 209, 211 en 212),
terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 26 april 2001 tot en met 31 januari 2006 in Nederland, opzettelijk 20 bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten kwartaalaangiften voor de loonbelasting en premie volksverzekeringen onjuist heeft gedaan of heeft laten doen, door op de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Goes danwel Heerlen ingeleverde aangiftebiljetten loonbelasting en premie volksverzekeringen over:
- het eerste kwartaal 2001 als totaal te betalen loonbelasting/premie volksverzekeringen het bedrag f 1766,- op te geven of te laten opgeven, terwijl dit in werkelijkheid een hoger te betalen bedrag diende te zijn (document 214) en
-het eerste kwartaal 2002 als totaal te betalen loonbelasting/premie volksverzekeringen het bedrag euro 2024 op te geven of te laten opgeven, terwijl dit in werkelijkheid een hoger te betalen bedrag diende te zijn (document 218) en
-het eerste kwartaal 2003 als totaal te betalen loonbelasting/premie volksverzekeringen het bedrag euro 2437 op te geven of te laten opgeven, terwijl dit in werkelijkheid een hoger te betalen bedrag diende te zijn (document 222) en
-het tweede kwartaal 2004 als totaal te betalen loonbelasting/premie volksverzekeringen het bedrag euro 7669 op te geven of te laten opgeven, terwijl dit in werkelijkheid een hoger te betalen bedrag diende te zijn (document 227) en
-het vierde kwartaal 2005 als totaal te betalen loonbelasting/premie volksverzekeringen het bedrag euro 9176 op te geven of te laten opgeven, terwijl dit in werkelijkheid een hoger te betalen bedrag diende te zijn (document 233) en
door in 15 andere aangiften loonbelasting/ premie volksverzekeringen telkens een lager te betalen totaalbedrag loonbelasting/premie volksverzekeringen op te geven of te laten opgeven dan werkelijkheid verschuldigd was/diende te worden afgedragen (documenten 215, 216, 217, 219, 220, 221, 223, 224, 225, 226, 228, 229, 230, 231 en/of 232), terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
3.
de besloten vennootschap [verdachte] op tijdstippen in de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2005 te Oosterland (gemeente Schouwen-Duiveland), 118 creditfacturen, - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft laten opmaken door telkens valselijk en in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in die creditfacturen te laten vermelden dat [betrokkene] uien had geleverd aan de handelsmaatschappij (documenten 17, 22, 23, 25, 27, 31 tot en met 134, 136 tot en met 141, 144, 146 en/of 147), zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte telkens opdracht heeft gegeven.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie heeft bij de gevorderde straf in het nadeel van verdachte rekening gehouden met de volgende omstandigheden:
- verdachte heeft als ondernemer jarenlang gebruik gemaakt van valse facturen. Deze dienden om binnen zijn bedrijf geld te creëren waarmee meerdere tientallen buitenlandse werknemers zwart werden betaald;
- verdachte heeft – mede door zich te beroepen op zijn zwijgrecht – op geen enkele wijze verantwoord waarom hij zijn personeel zwart uitbetaalde. Het ligt echter voor de hand om te concluderen dat dit voor verdachte goedkoper was en dat hij hierdoor zelf meer geld verdiende;
- het zwart betalen van lonen werkt concurrentie vervalsend. Behalve dat de fiscus fors is benadeeld door het niet betalen van belastinggeld, hetgeen ieder aangaat, werden door verdachte ook geen premies sociale verzekeringen afgedragen en waren de mensen in dienst van verdachte voor vele voorzieningen onverzekerd.
In het voordeel van verdachte heeft de officier van justitie rekening gehouden met de omstandigheden dat verdachte blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de justitiële documentatie niet eerder wegens feiten als de onderhavige is veroordeeld, dat hij ook overigens geen recente documentatie heeft ter zake van andere strafbare feiten en dat hij nog een belastingschuld van ongeveer 2,25 miljoen euro aan de fiscus zal moeten betalen.
Tussen de datum van de inverzekeringstelling van verdachte (op 6 maart 2007) en die van de berechting (op 19 november 2009) is een periode van meer dan twee jaren verstreken. De zaak is echter voor het eerst geappointeerd op de zitting van deze rechtbank op 20 augustus 2009, welke zitting niet is doorgegaan omdat de raadsman verhinderd was op die zitting te verschijnen. De extra periode van vertraging kan aan de verdediging worden toegerekend. Gelet hierop beloopt de overschrijding van de redelijke termijn slechts drie maanden. Bij deze geringe mate van overschrijding van de redelijke termijn kan worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6 lid 1 EVRM.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de geëiste straf niet in verhouding staat tot de ernst van de feiten en de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte. Het moge zo zijn dat de straftoemetingsrichtlijnen van het OM, gelet op de hoogte van het fraudebedrag, een dergelijke strafeis voorschrijft, maar bij dit soort hoge straffen dient toch eerder gedacht te worden aan criminele koppelbazen praktijken dan aan een situatie als de onderhavige, waar een hardwerkende en bescheiden levende ondernemer samen met zijn gezin het hoofd boven water probeert te houden door het tewerkstellen van buitenlandse werknemers in dat bedrijf. Het zou hoogst ongewenst zijn om verdachte te bestraffen met een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In het geval van onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming zal verdachte immers niet alleen van zijn gezin verstoken zijn, maar zal, gelet op de huidige bedrijfsvoering, het voortbestaan van het bedrijf van verdachte ook ernstig in gevaar komen. Volgens de verdediging zal van een voorwaardelijke straf voldoende dreiging uitgaan.
De verdediging kan zich vinden in de door de officier van justitie bij de strafeis betrokken strafmatigende factoren, te weten het blanco strafblad van verdachte en de nog te betalen enorme belastingschuld. Daarnaast dient in het voordeel van de verdachte de overschrijding van de redelijke termijn in de straf te worden verdisconteerd. De verdachte leeft sinds zijn inverzekeringstelling al twee jaren en bijna negen maanden onder de dreiging van een berechting voor de feiten. Het is volgens de raadsman niet aan de verdediging te wijten dat de behandeling op 20 augustus 2009 niet kon doorgaan, omdat hij ruim voor die geplande zittingdatum, namelijk bij brief d.d. 23 april 2009, zijn verhinderdata voor augustus aan de parketadministratie heeft opgegeven en de parketadministratie daarop, anders dan te doen gebruikelijk, niet met hem heeft overlegd over een nadere planning van de behandeling.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf(-fen) die aan verdachte dienen te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en de omstandigheden;
-dat verdachte gedurende een lange periode fors heeft geknoeid of laten knoeien in de administratie van zijn bedrijf door met behulp van valse facturen geld vrij te maken om daarmee zwart uitbetaalde lonen aan buitenlandse werknemers te kunnen verantwoorden;
-dat verdachte door zijn handelwijze de betrouwbaarheid van schriftelijke stukken als de onderhavige, die veelal de basis vormen voor het handelen in het economisch verkeer, ernstig ondermijnt en waarmee derden, waaronder de Staat, ernstig nadeel toegebracht kan worden, zoals dit in de onderhavige zaak ook feitelijk is gebeurd;
-dat verdachte het vertrouwen dat de maatschappij en de fiscus in hem mogen stellen ernstig heeft geschaad en de concurrentie binnen zijn beroepsgroep heeft vervalst, en
-dat verdachte zijn zwart uitbetaalde buitenlandse werknemers niet voor hun sociale voorzieningen heeft verzekerd.
De ernst van de feiten rechtvaardigt het opleggen van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet echter in de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding voor een andere straftoemeting. Daarbij zijn op de eerste plaats de door de officier van justitie genoemde strafmatigende factoren van belang, te weten dat verdachte niet eerder wegens soortgelijke strafbare feiten met de politie en justitie in aanraking is gekomen en dat verdachte nog gedurende lange tijd de gevolgen van zijn handelen zal ondervinden doordat hij zijn hoge belastingschuld nog aan de fiscus zal moeten betalen. Verder is door het onderzoek ter zitting voor de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat deze sober levende verdachte alles in het werk stelt om samen met zijn vrouw en zijn twee zoons probeert om op een legale manier zijn bedrijf voort te zetten. Er wordt door hen zes van de zeven dagen hard gewerkt.
Het strafrechtelijk onderzoek tegen verdachte is eind juni 2007 afgesloten en verdachte heeft dus twee jaren en bijna vijf maanden op zijn berechting moeten wachten. In redelijkheid is geen reden aanwezig waarom die berechting zo lang op zich heeft moeten laten wachten. Ook heeft verdachte in maart 2007 drie dagen in verzekering doorgebracht. Op grond van één en ander is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf thans geen redelijk doel (meer) dient.
De rechtbank stelt verder vast dat tussen de datum van de inverzekeringstelling van de verdachte (op 6 maart 2007) en die van de berechting (op 19 november 2009) een termijn van twee jaren en negen maanden is verstreken, zodat de redelijke termijn met negen maanden is overschreden.
Alles afwegende, acht de rechtbank het opleggen van een werkstraf van maximale duur in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden een passende reactie. Met de voorwaardelijke straf wordt mede beoogd verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw aan (soortgelijke) strafbare feiten schuldig te maken.
Gezien deze lagere straftoemeting dan de officier van justitie heeft geëist ziet de rechtbank geen aanleiding de duur van die straffen nog verder te matigen wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Tevens zal zij in verband met haar keuze voor een lagere straftoemeting bepalen dat de periode van inverzekeringstelling in mindering zal komen op de eventueel (gedeeltelijk) ten uitvoer te leggen voorwaardelijke gevangenisstraf.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 51, 57, 63 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Ontvankelijkheid
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de strafvervolging van verdachte;
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 4 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
Strafbaarheid
- verklaart dat het aldus bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
feit 2:Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd
feit 3:Valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij tot het feit opdracht heeft gegeven, meermalen gepleegd.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
- veroordeelt verdachte voorts tot een gevangenisstraf van acht maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
- bepaalt dat de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de eventuele uitvoering van de gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. Steenbeek, voorzitter, mrs. Meeuwis en Van Aardenne, rechters, in tegenwoordigheid van Francke, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 december 2009.