ECLI:NL:RBMID:2009:BK0759

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
21 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/996002-05 (P)
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Steenbeek
  • A. Nomes
  • J. Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf aan een feitelijk leidinggevende van een veeteeltbedrijf wegens overtredingen van de Diergeneesmiddelenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 21 oktober 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als feitelijk leidinggevende van een veeteeltbedrijf betrokken was bij de handel in niet-geregistreerde diergeneesmiddelen. De verdachte had kruidenmengsels in voorraad die het niet-geregistreerde middel dexamethason bevatten en had daarnaast opzettelijk flessen met de diergeneesmiddelen Lincomycine en Tylosine voorhanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde, maar achtte de opzet met betrekking tot de aanwezigheid van dexamethason in de kruidenmengsels niet bewezen. De rechtbank legde een aanzienlijk lagere straf op dan door de officier van justitie was gevorderd, onder andere vanwege de geringe omvang van de voorraad en het feit dat de verdachte geen rol speelde in een internationaal georganiseerd verband. De rechtbank hield ook rekening met de forse dwangmiddelen die tegen de verdachte waren toegepast, wat leidde tot aanzienlijke bedrijfsschade. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank verklaarde de verdachte strafbaar, maar legde geen straf of maatregel op voor de andere bewezen feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
parketnummer: 12/996002-05 (P)
vonnis van de meervoudige economische kamer d.d. 21 oktober 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1958],
wonende te [adres],
raadsman mr. Dunsbergen, advocaat te Goes.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk op tegenspraak behandeld op de zitting van 8 oktober 2009, waarbij de officier van justitie, mr. Koopmans, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
1.
[onderneming verdachte] op (een) tijdstip(pen) in de periode van 1januari 2004 tot en met 10 mei 2005 te Heikant, en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk telkens (een) diergeneesmiddel(en) dat niet is/zijn geregistreerd, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft/hebben bereid, in voorraad
heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben afgeleverd, te weten;
- 10, 5 ton (2 silo's), althans een hoeveelheid substantie (mengvoeders) dat
het diergeneesmiddel dexamethason-isonicotinaat bevat en/of
- 1 emmer, althans een hoeveelheid substantie (mengvoeders) dat het
diergeneesmiddel dexamethason-isonicotinaat bevat en/of
- 2 emmers en/of 1 zak, althans een hoeveelheid substantie (kruidenmengsels)
dat het diergeneesmiddel dexamethason bevat en/of
- 11, althans één of meerdere flessen, bevattende het diergeneesmiddel
Lincomycine en/of Tylosine
zulks terwijl hij, verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met een ander(en), althans alleen, aan vorenomschreven verboden gedraging(en) feitelijke leiding heeft gegeven en/of tot vorenomschreven feit(en) opdracht heeft gegeven.
Art. 2 lid 1 DGMW;
art 2 lid 1 Diergeneesmiddelenwet
2.
[onderneming verdachte] op (een) tijdstip(pen) in de periode van 3 september 2004 tot en met 30 november 2004 te Heikant en/of Schinveld en/of Haasdrecht en/of Oud-Vosssemeer en/of Ciney, en/of (elders) in Nederland
en/of (elders) in België, tezamen en in vereniging met een ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk telkens (een) diergeneesmiddel(en) dat niet is/zijn geregistreerd, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft/hebben bereid, in
voorraad heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben afgeleverd, immers heeft [onderneming verdachte]:
- aan [klant 1], aan [adres klant 1] een hoeveelheid substantie (kruidenmengsels en/of voedingssupplementen en/of mengvoeders) dat het diergeneesmiddel dexamethason-isonicotinaat en/of Dexamethason en/of
Dexamethason-17-oxo bevat geleverd
en/of
- aan [klant 2], aan [adres klant 2] een hoeveelheid substantie (kruidenmengsels en/of voedingssupplementen) dat het
diergeneesmiddel dexamethason-isonicotinaat enof Dexamethason en/of Dexamethason-17-oxo bevat geleverd
en/of
- aan [klant 3], aan [adres klant 3] een hoeveelheid substantie (kruidenmengsels en/of voedingssupplementen) dat het diergeneesmiddel dexamethason-isonicotinaat en/of Dexamethason en/of Dexamethason-17-oxo bevat
geleverd
zulks terwijl hij, verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met een ander(en), althans alleen, aan vorenomschreven verboden gedraging(en) feitelijke leiding heeft gegeven en/of tot vorenomschreven feit(en) opdracht
heeft gegeven.
Art. 2 lid 1 DGMW;
art 2 lid 1 Diergeneesmiddelenwet
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
3.1 Verweer ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De raadsman heeft aangevoerd dat sprake is van een onherstelbaar verzuim in het voorbereidend onderzoek dat moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Hij heeft daartoe gesteld dat het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging is geschonden. Het openbaar ministerie had bij de afweging van het individuele belang van verdachte tegenover het belang dat met vervolging is gediend niet tot vervolging mogen overgaan. De raadsman heeft aangevoerd dat al in 2005, derhalve in een vroeg stadium, vast stond dat de aanwezigheid van dexamethasone in de kruidenmengsels geen risico heeft opgeleverd voor de consument, dat bij onderzoek van twee runderen van [verdachte] geen spoor van dexamethasone of een andere niet toegestane stof is aangetroffen, dat de publiciteit rondom de zaak voor veel schade en overlast heeft gezorgd, dat duidelijk was dat opzet moeilijk te bewijzen viel en dat als antwoord op een verzoek tot sepot zonder verdere toelichting een dagvaarding werd uitgebracht. Voorts is in dit verband van belang de overschrijding van de redelijke termijn waardoor bijvoorbeeld de getuige [spaanse handelaar] heeft verklaard zich vanwege het tijdverloop niet alles meer te kunnen herinneren.
De rechtbank stelt vast dat de raadsman kennelijk doelt op het voortzetten van de vervolging tegen verdachte door hem te dagvaarden; de vervolging is immers reeds eerder aangevangen met de vorderingen tot huiszoeking en inbewaringstelling. Van belang bij de beoordeling van het verweer – met name ten aanzien van de termijn verlopen tussen de eerste daad van vervolging en de inhoudelijke behandeling ter zitting - is dat verdachte tegen die dagvaarding, waarvan het eerste exemplaar al op 30 mei 2007 aan hem is betekend een bezwaarschrift had kunnen indienen.
Het Openbaar Ministerie heeft een ruime discretionaire bevoegdheid ten aanzien van de beslissing al dan niet (verder) te vervolgen. De bevoegdheid om van vervolging af te zien wordt echter ingeperkt door de omstandigheid dat sprake is van verdenking van feiten die strafbaar zijn gesteld ter uitvoering van Europese regelgeving. Het algemeen belang, onder meer gelegen in een in de verschillende landen zoveel mogelijk uniform gevoerd vervolgingsbeleid, zal daarom doorgaans in de weg staan aan sepot.
Overigens acht de rechtbank de aan het verweer ten grondslag liggende feiten en omstandigheden deels onvoldoende aannemelijk, deels ontoereikend. Bij de door het openbaar ministerie te nemen vervolgingsbeslissing speelt de afwezigheid van een gezondheidsrisico geen rol. Het al of niet in het geding zijn van een gezondheidsrisico komt aan de orde bij de eventuele bepaling van de strafmaat. De afwezigheid van dexamethasone of andere verboden stoffen in de onderzochte runderen van verdachte geeft geen indicatie voor de afwezigheid van verboden stoffen in de kruidenmengsels. In die kruidenmengsels is de stof juist wel aangetroffen. De publiciteit rondom de zaak tegen verdachte komt voor rekening van de pers, temeer nu gesteld noch gebleken is dat het Openbaar Ministerie die publiciteit heeft uitgelokt of bevorderd. Het openbaar ministerie hoefde met de schade die mogelijk door publiciteit wordt veroorzaakt ook geen rekening te houden. De omstandigheid dat het strafdossier volgens de verdediging onvoldoende bewijs lijkt te bieden voor een deel van de in de dagvaarding verwoorde feiten staat evenmin aan dagvaarding in de weg.
De overschrijding van de redelijke termijn leidt volgens vaste jurisprudentie niet tot niet-ontvankelijkheid van het OM, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Wel zal de overschrijding van de redelijke termijn, indien het plegen van een of meer strafbare feiten is bewezen, kunnen worden gecompenseerd door vermindering van de opgelegde straf.
De rechtbank is echter van oordeel dat de redelijke termijn niet is overschreden. De feiten dateren uit de periode van 1 januari 2004 tot en met 10 mei 2005.
Op 10 mei 2005 heeft in het kader van een omvangrijk, internationaal onderzoek een doorzoeking bij verdachte plaatsgevonden, waarbij onder meer een groot aantal monsters is genomen dat door het Rikilt Institute of Food Safety in Wageningen (verder: Rikilt) moest worden onderzocht op de aanwezigheid van verboden stoffen.
Vervolgens is op 13 juli 2005 een verzoek van de raadsman van verdachte in het kader van mini-instructie gedaan tot het oproepen en horen van een Spaanse en vier Belgische getuigen.
Dit verzoek is door de rechter-commissaris op 13 november 2006 toegewezen, nadat het eerder was aangehouden omdat het proces-verbaal nog niet gereed was.
In december 2006 en in april 2007 zijn de eerste getuigen gehoord. Voor de Spaanse getuige is een verhoor tot dan toe niet mogelijk gebleken omdat zijn adres onbekend was en er een rechtshulpverzoek aan Spanje moest worden gedaan. Ook het verhoor van de laatste Belgische getuige, die zich in een schorsing van voorlopige hechtenis bevond en het land niet mocht verlaten, is voor die tijd niet mogelijk geweest.
Daarop is verdachte gedagvaard voor de zitting van 9 november 2007, waarop de zaak is aangehouden om het onderzoek naar de feiten te voltooien.
Op 19 november 2007 is de laatste Belgische getuige gehoord.
Op 26 november 2007 is aan de rechter-commissaris in het kader van het rechtshulpverzoek aan Spanje door de Spaanse autoriteiten meegedeeld dat de Spaanse getuige voor getuigenverhoor is opgeroepen tegen 13 februari 2008, waarna deze is verschoven naar 15 april 2008.
Op 22 juli 2008 waren de op verzoek van de raadsman uitgevoerde onderzoekshandelingen gereed.
Verdachte is opgeroepen tegen de terechtzitting van 9 juli 2009. De behandeling werd opnieuw aangehouden op verzoek van de raadsman voor het stellen van vragen aan de getuige-deskundige, die deze kort voor de zitting van 8 oktober 2009 heeft beantwoord.
Op grond van bovenstaand overzicht komt de rechtbank tot het oordeel dat de zaak tussen juli 2008 en juli 2009 “stil” heeft gelegen. Dit is echter onvoldoende om tot schending van de redelijke termijn te concluderen.
De rechtbank verwerpt de verweren.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
3.2 Uitsluiting onderzoeksresultaten wegens vormverzuim?
De raadsman heeft gesteld dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek nu de onderzoeksresultaten tot stand zijn gekomen in strijd met vigerende Europeesrechtelijke richtlijnen en beschikkingen. De raadsman heeft daarom verzocht de door het Rikilt uitgevoerde onderzoeksresultaten uit te sluiten van bewijs.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat het door het Rikilt uitgevoerde onderzoek van de kruidenmengsels niet is uitgevoerd volgens een methode die is gevalideerd conform de Beschikking 2002/657/EG. Deze validatiecriteria zijn echter niet van toepassing omdat die Beschikking blijkens de considerans er van kennelijk betrekking heeft op residuen. In de aan de Beschikking ten grondslag liggende Richtlijn 96/23/EG wordt in artikel 2 onder c een nadere definitie gegeven van de term “residu”. Daaruit valt op te maken dat plantaardige producten als de onderhavige kruidenmengsels daar niet onder zijn begrepen. Er zijn door het Rikilt, dat door de overheid is aangewezen als terzake bevoegd laboratorium, valide laboratoriumresultaten gegenereerd doordat is gewerkt volgens het ISO 17025 geaccrediteerde basiskwaliteitssysteem en de identificatie van stoffen is onderbouwd volgens het identificatiepuntensysteem van Beschikking 2002/657/EG.
De rechtbank verwerpt het verweer tot uitsluiting van bewijs.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als feitelijk leidinggevende van de [onderneming verdachte] zich tezamen en in vereniging met anderen heeft schuldig gemaakt aan de hem onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten, te weten het telkens opzettelijk voorhanden en in voorraad hebben van niet-geregistreerde diergeneesmiddelen en het opzettelijk afleveren daarvan aan anderen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten, zowel van de opzet- als de overtredingsvariant. Subsidiair heeft hij ten aanzien van de overtredingsvariant ontslag van rechtsvervolging bepleit wegens afwezigheid van alle schuld.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
In België vond een onderzoek plaats tegen [leverancier 1] naar verboden groeistimulatoren. Uit onderzoekshandelingen was gebleken dat er ook in Nederland aanwijzingen bestonden voor illegaal verhandelen, voorhanden hebben en toedienen van verboden groeistimulatoren bij rundvee.
Verdachte heeft verklaard dat hij eigenlijk alle zaken binnen het bedrijf van de vennootschap waarvan hij als vennoot deel uitmaakt, regelt. Op 10 mei 2005 zijn op het bedrijf en in de bijbehorende woning tijdens doorzoekingen kruidenmengsels en mengvoeders in twee gesloten plastic zakken, een ronde witte emmer, een beige bak, een tweetal voedersilo’s en een groene emmer aangetroffen, in beslag genomen en bemonsterd. Tevens zijn in de halkast van de woning elf flessen met wit poeder aangetroffen, in beslag genomen en bemonsterd. De door het Rikilt geanalyseerde monsters van kruidenmengsels en diervoeder uit de betreffende silo zijn positief bevonden op de aanwezigheid van Dexamethason-isonicotinaat, Dexamethason en/of Dexamethason-17-oxo. Van de elf flessen wit poeder zijn monsters geanalyseerd met als uitslag positief op Lincomycine en positief op Tylosine.
De stoffen Dexamethason, Dexamethason-isonicotinaat en Dexamethason-17-oxo vallen onder de groep corticosteroïden en het begrip diergeneesmiddel als bedoeld in artikel 1 van de Diergeneesmiddelenwet.
De stoffen Lincomycine en Tylosine vallen onder de groep antibiotica en het begrip diergeneesmiddel als bedoeld in artikel 1 van de Diergeneesmiddelenwet.
De aangetroffen kruidenmengsels zijn door [leverancier 1] geleverd en gefactureerd aan verdachte.
De leverancier van het veevoeder, [leverancier 2], heeft een deel daarvan op verzoek van verdachte met het veevoer in een silo van verdachte geblazen.
De kruidenmengsels liggen opgeslagen in de kelder en op het moment dat ze nodig zijn, de laatste 30 dagen voor de slacht, gaan ze in een emmer mee naar de stal. Ook worden ze bij het vullen van de silo’s toegevoegd. De aankoop van de kruidenmengsels door verdachte is gestart eind april 2004. Verdachte is daarbij afgegaan op de informatie van zijn leverancier en het etiket .
Verdachte heeft de kruidenmengsels in de laatste maanden van 2004 verkocht aan [klant 1] en [klant 3]. De vader van verdachte heeft de kruidenmengsels in diezelfde periode verkocht aan [klant 2]. Hiervan zijn fakturen en rekeningafschriften in de boekhouding opgenomen. Zowel [klant 1] , [klant 2] en [klant 3] hebben verklaard de kruiden van [verdachte] te hebben gekocht om een betere groei van de runderen te bewerkstelligen.
Op het bedrijf van [klant 1] zijn de aan hem medio september en oktober 2004 geleverde kruidenmengsels aangetroffen, in beslag genomen, bemonsterd en onderzocht, waarbij is vastgesteld dat het kruidenmengsel de substanties Dexamethason en of Dexamethasonderivaten bevat.
De kruidenmengsels bij [klant 2] en [klant 3] zijn niet onderzocht. Blijkens de verklaringen van verdachte en de tijdstippen van levering aan [klant 2] en [klant 3] zijn ze afkomstig uit dezelfde partijen kruidenmengsels die aan [klant 1] zijn geleverd en die verdachte in het bedrijf van de vennootschap heeft voorhanden gehad. Derhalve acht de rechtbank bewezen dat ook die mengsels de substanties Dexamethason en/of Dexamethasonderivaten bevatten.
4.4 Opzet?
De rechtbank acht (voorwaardelijk) opzet van verdachte op de aanwezigheid van dexamethason(-isonicotinaat) in de kruidenmengsels niet bewezen.
Verdachte heeft de van een Spaanse fabriek afkomstige kruidenmengsels aanvankelijk gekocht van [spaanse handelaar], een Spaanse handelaar, en die mengsels later van de hem bekende [leverancier 1] betrokken. De mengsels werden geleverd in verpakkingen die waren voorzien van een etiket waarop de samenstelling stond aangegeven. In die omschrijving duidde niets op de aanwezigheid van dexamethason(isonicotinaat) of dexametheson-17-oxo. Verdachte heeft de identiteit van de Spaanse fabriek gecontroleerd. De aankopen zijn gefactureerd en in de boekhouding opgenomen, waaruit blijkt dat verdachte met betrekking tot de aankoop (en het gebruik) van kruidenmengsels niets wilde verbergen.
De kruidenmengsels liet verdachte, evenals diverse andere afnemers, door het veevoederbedrijf Debaeke met het veevoer Allmash in de silo’s blazen om een goede vermenging te verkrijgen. Dit bedrijf voerde hiervan ook een administratie.
Verdachte ging af op de informatie op het etiket van het kruidenmengsel van het merk Homeoter, geleverd door een Spaanse fabrikant van welke hij administratieve gegevens heeft geverifiëerd.
Dat verdachte wist dat de kruidenmengsels de aangetroffen en verboden stoffen bevatten is niet bewezen. Het getapte telefoongesprek van verdachte met [klant 1] waaruit mogelijk af te leiden zou zijn dat er iets mis was met die kruidenmengsels en dat hij wist van de aanwezigheid van een verboden stof in de kruidenmengsels acht de rechtbank onvoldoende overtuigend. Hoewel het beter was geweest als verdachte zelfstandig laboratoriumonderzoek had laten verrichten, zoals ook ter zitting door hem is erkend, kan het nalaten daarvan niet leiden tot de conclusie dat verdachte daardoor bewust de aanmerkelijke kans heeft genomen dat de kruidenmengsels verboden stoffen bevatten.
De rechtbank acht opzet met betrekking tot de elf flessen met wit poeder, bevattend Lincomysine en Tylosine wél bewezen. Verdachte wist naar eigen zeggen dat dat witte poeder een diergeneesmiddel bevatte, door hem gekocht voor gebruik bij een IBR griepuitbraak bij runderen. Hij had deze flessen al enkele jaren in zijn bezit, had ze op de veemarkt gekocht van een hem onbekende man, wist dat er geen registratienummer op deze flessen was aangebracht en dat het een niet-legaal middel betrof. Dat hij zich van dat laatste bewust was blijkt ook wel uit de omstandigheid dat hij de flessen bewaarde in een moeilijk te ontdekken verborgen ruimte boven de meterkast in zijn woning.
5 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1 A
[onderneming verdachte] op tijdstippen in de periode van 1 april 2004 tot en met 10 mei 2005 te Heikant, telkens een diergeneesmiddel dat niet is geregistreerd, voorhanden heeft gehad, in voorraad
heeft gehad en heeft afgeleverd, te weten;
- 10, 5 ton (2 silo's), substantie (mengvoeders) dat
het diergeneesmiddel dexamethason-isonicotinaat bevat en
- 1 emmer, substantie (mengvoeders) dat het
diergeneesmiddel dexamethason-isonicotinaat bevat en
- 2 emmers substantie (kruidenmengsels)
dat het diergeneesmiddel dexamethason bevat zulks terwijl hij, verdachte telkens aan vorenomschreven verboden gedragingen feitelijke leiding heeft gegeven en/of tot vorenomschreven feiten opdracht heeft gegeven;
1 B
[onderneming verdachte] op een tijdstip in de periode van 1
januari 2004 tot en met 10 mei 2005 te Heikant, opzettelijk een diergeneesmiddel dat niet is geregistreerd, voorhanden heeft gehad, in voorraad heeft gehad, te weten;
- 11 flessen, bevattende het diergeneesmiddel
Lincomycine en Tylosine zulks terwijl hij, verdachte aan vorenomschreven verboden gedraging
feitelijke leiding heeft gegeven en/of tot vorenomschreven feit opdracht heeft gegeven;
2.
[onderneming verdachte] op tijdstippen in de periode van 3 september 2004 tot en met 30 november 2004 te Heikant en/of Ciney, telkens een diergeneesmiddel dat niet is geregistreerd, heeft afgeleverd, immers heeft [onderneming verdachte]:
- aan [klant 1], [adres klant 1] een hoeveelheid substantie (kruidenmengsels en/of voedingssupplementen ) dat het
diergeneesmiddel dexamethason-isonicotinaat en/of Dexamethason en/of Dexamethason-17-oxo bevat geleverd
en
- aan [klant 2], [adres klant 2] een hoeveelheid substantie (kruidenmengsels en/of voedingssupplementen) dat het
diergeneesmiddel dexamethason-isonicotinaat en/of Dexamethason en/of Dexamethason-17-oxo bevat geleverd
en
- aan [klant 3], [adres klant 3] een hoeveelheid substantie (kruidenmengsels en/of voedingssupplementen) dat het diergeneesmiddel dexamethason-isonicotinaat en/of Dexamethason en/of Dexamethason-17-oxo bevat
geleverd
zulks terwijl hij, verdachte, telkens aan vorenomschreven verboden gedragingen feitelijke leiding heeft gegeven en tot vorenomschreven feiten opdracht heeft gegeven.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
6 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit. Anders dan namens hem is gesteld is geen sprake van een verontschuldigbare dwaling resulterend in afwezigheid van alle schuld. Dat verdachte heeft nagelaten de kruidenmengsels te doen controleren waardoor de aangetroffen verboden stoffen niet zijn ontdekt vóórdat hij die mengsels gebruikte en verhandelde dient voor zijn rekening als feitelijk leidinggevende van de vennootschap te komen.
7 De strafoplegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen acht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, vrijspraak danwel ontslag van rechtsvervolging ten aanzien van de feiten en verbindt daaraan de conclusie dat geen straf of maatregel dient te worden opgelegd.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
Dierlijke producten dienen in het belang van de volksgezondheid vrij te zijn van schadelijke stoffen. Het belang van de Diergeneesmiddelenwet is niet alleen gelegen in de garanties die de wet aan onder meer de houder van dieren biedt inzake de deugdelijkheid van de beschikbare geneesmiddelen. Ook kunnen de aan het gebruik van diergeneesmiddelen klevende gevaren voor mens en dier worden uitgebannen. Zo kan onder meer door de Diergeneesmiddelenwet beter worden gegarandeerd dat Nederlandse consumptiedieren, alsmede daarvan verkregen producten, vrij zijn van schadelijke resten van diergeneesmiddelen.
Verdachte heeft als feitelijk leidinggevende van zijn veeteeltbedrijf kruidenmengsels, waarin het niet-geregistreerde diergeneesmiddel dexamethason voorkwam, voorhanden en in voorraad gehad en delen daarvan afgeleverd aan drie in Nederland gevestigde veeteeltondernemingen. Hij heeft een bevriende ondernemer voor het opstarten van een handel in deze kruidenmengsels gefaciliteerd door voor hem aanvankelijk betalingen te verrichten en later het product te promoten.
Daarnaast heeft hij opzettelijk flessen met het diergeneesmiddel Lincomycine en Tylosine voorhanden gehad.
Verdachte heeft hiermee een voor de volksgezondheid risicovolle situatie doen ontstaan.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van de opzettelijke variant voor beide feiten, waarbij het zwaartepunt van de strafbaarheid van de feiten ligt op de kruidenmengsels.
Nu de rechtbank ten aanzien van de aanwezigheid van dexamethason in die kruidenmengsels de overtredingsvariant bewezen acht en slechts opzet ten aanzien van de flessen Lincomycine en Tylosine bewezen acht zal zij een aanzienlijk lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Zij acht voorts de geringe omvang van de voorraad en het feit dat de rechtbank niet aannemelijk acht dat de feitelijk leidinggevende [verdachte] een positie in een internationaal georganiseerd verband inneemt, anders dan door de officier van justitie gesteld, bij de strafbepaling van belang.
Daarnaast heeft zij mee laten wegen dat ten aanzien van verdachte forse dwangmiddelen zijn toegepast. Zo heeft verdachte 43 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 20 dagen in beperkingen, die door verdachte als zeer zwaar zijn ervaren. Hij heeft gedurende die tijd zijn bedrijf niet kunnen voeren en aannemelijk is geworden dat hij zowel financieel-economisch als sociaal aanzienlijke schade heeft geleden.
Verdachte is met het plegen van de feiten een verwijt te maken dat op zichzelf een gevangenisstraf van de duur als reeds door verdachte is ondergaan, rechtvaardigt.
De rechtbank houdt voorts rekening met feit dat verdachte sinds 1989 een blanco strafblad heeft.
Zij zal daarom nu volstaan met het opleggen van een korte gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm, met een proeftijd van twee jaren ten aanzien van het sub 1B bewezenverklaarde en met bepaling dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd ten aanzien van het sub 1 A en 2 bewezenverklaarde.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 51, 57 en 62 van het Wetboek van Strafrecht, 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 2 van de Diergeneesmiddelenwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
-verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1A: Medeplegen van feitelijk leiding geven aan overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Diergeneesmiddelenwet, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
feit 1B: Medeplegen van feitelijk leiding geven aan overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Diergeneesmiddelenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
feit 2: Medeplegen van feitelijk leiding geven aan overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Diergeneesmiddelenwet, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
1B :
een gevangenisstraf van 1 (een) maand, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
- bepaalt dat met betrekking tot het sub 1A en 2 bewezenverkaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Steenbeek, voorzitter, mr. Nomes en mr. Vos, rechters, in tegenwoordigheid van Heberlein-Guiran, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 oktober 2009.