De rechtbank stelt vast dat de raadsman kennelijk doelt op het voortzetten van de vervolging tegen verdachte door hem te dagvaarden; de vervolging is immers reeds eerder aangevangen met de vorderingen tot huiszoeking en inbewaringstelling. Van belang bij de beoordeling van het verweer – met name ten aanzien van de termijn verlopen tussen de eerste daad van vervolging en de inhoudelijke behandeling ter zitting - is dat verdachte tegen die dagvaarding, waarvan het eerste exemplaar al op 30 mei 2007 aan hem is betekend een bezwaarschrift had kunnen indienen.
Het Openbaar Ministerie heeft een ruime discretionaire bevoegdheid ten aanzien van de beslissing al dan niet (verder) te vervolgen. De bevoegdheid om van vervolging af te zien wordt echter ingeperkt door de omstandigheid dat sprake is van verdenking van feiten die strafbaar zijn gesteld ter uitvoering van Europese regelgeving. Het algemeen belang, onder meer gelegen in een in de verschillende landen zoveel mogelijk uniform gevoerd vervolgingsbeleid, zal daarom doorgaans in de weg staan aan sepot.
Overigens acht de rechtbank de aan het verweer ten grondslag liggende feiten en omstandigheden deels onvoldoende aannemelijk, deels ontoereikend. Bij de door het openbaar ministerie te nemen vervolgingsbeslissing speelt de afwezigheid van een gezondheidsrisico geen rol. Het al of niet in het geding zijn van een gezondheidsrisico komt aan de orde bij de eventuele bepaling van de strafmaat. De afwezigheid van dexamethasone of andere verboden stoffen in de onderzochte runderen van verdachte geeft geen indicatie voor de afwezigheid van verboden stoffen in de kruidenmengsels. In die kruidenmengsels is de stof juist wel aangetroffen. De publiciteit rondom de zaak tegen verdachte komt voor rekening van de pers, temeer nu gesteld noch gebleken is dat het Openbaar Ministerie die publiciteit heeft uitgelokt of bevorderd. Het openbaar ministerie hoefde met de schade die mogelijk door publiciteit wordt veroorzaakt ook geen rekening te houden. De omstandigheid dat het strafdossier volgens de verdediging onvoldoende bewijs lijkt te bieden voor een deel van de in de dagvaarding verwoorde feiten staat evenmin aan dagvaarding in de weg.
De overschrijding van de redelijke termijn leidt volgens vaste jurisprudentie niet tot niet-ontvankelijkheid van het OM, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Wel zal de overschrijding van de redelijke termijn, indien het plegen van een of meer strafbare feiten is bewezen, kunnen worden gecompenseerd door vermindering van de opgelegde straf.
De rechtbank is echter van oordeel dat de redelijke termijn niet is overschreden. De feiten dateren uit de periode van 1 januari 2004 tot en met 10 mei 2005.
Op 10 mei 2005 heeft in het kader van een omvangrijk, internationaal onderzoek een doorzoeking bij verdachte plaatsgevonden, waarbij onder meer een groot aantal monsters is genomen dat door het Rikilt Institute of Food Safety in Wageningen (verder: Rikilt) moest worden onderzocht op de aanwezigheid van verboden stoffen.
Vervolgens is op 13 juli 2005 een verzoek van de raadsman van verdachte in het kader van mini-instructie gedaan tot het oproepen en horen van een Spaanse en vier Belgische getuigen.
Dit verzoek is door de rechter-commissaris op 13 november 2006 toegewezen, nadat het eerder was aangehouden omdat het proces-verbaal nog niet gereed was.
In december 2006 en in april 2007 zijn de eerste getuigen gehoord. Voor de Spaanse getuige is een verhoor tot dan toe niet mogelijk gebleken omdat zijn adres onbekend was en er een rechtshulpverzoek aan Spanje moest worden gedaan. Ook het verhoor van de laatste Belgische getuige, die zich in een schorsing van voorlopige hechtenis bevond en het land niet mocht verlaten, is voor die tijd niet mogelijk geweest.
Daarop is verdachte gedagvaard voor de zitting van 9 november 2007, waarop de zaak is aangehouden om het onderzoek naar de feiten te voltooien.
Op 19 november 2007 is de laatste Belgische getuige gehoord.
Op 26 november 2007 is aan de rechter-commissaris in het kader van het rechtshulpverzoek aan Spanje door de Spaanse autoriteiten meegedeeld dat de Spaanse getuige voor getuigenverhoor is opgeroepen tegen 13 februari 2008, waarna deze is verschoven naar 15 april 2008.
Op 22 juli 2008 waren de op verzoek van de raadsman uitgevoerde onderzoekshandelingen gereed.
Verdachte is opgeroepen tegen de terechtzitting van 9 juli 2009. De behandeling werd opnieuw aangehouden op verzoek van de raadsman voor het stellen van vragen aan de getuige-deskundige, die deze kort voor de zitting van 8 oktober 2009 heeft beantwoord.
Op grond van bovenstaand overzicht komt de rechtbank tot het oordeel dat de zaak tussen juli 2008 en juli 2009 “stil” heeft gelegen. Dit is echter onvoldoende om tot schending van de redelijke termijn te concluderen.
De rechtbank verwerpt de verweren.