ECLI:NL:RBMID:2009:BJ6873

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
12 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
67812/ KG ZA 09-84
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing van een minderjarig kind naar België

In deze zaak, die op 12 juni 2009 door de Rechtbank Middelburg is behandeld, vordert de vrouw vervangende toestemming om met haar minderjarige kind naar België te verhuizen. De partijen, gehuwd op 18 mei 2005, hebben een minderjarig kind dat bij de vrouw woont. De vrouw, met de Belgische nationaliteit, heeft de man, die zowel de Nederlandse als Marokkaanse nationaliteit heeft, op 28 april 2009 verzocht in te stemmen met de verhuizing. De man heeft dit verzoek afgewezen, wat heeft geleid tot deze kort geding procedure.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een echtscheidingsprocedure loopt en dat de vrouw in België werkt, wat haar noodzaakt om dichter bij haar werk te wonen. De vrouw heeft aangetoond dat de reiskosten haar financieel zwaar belasten en dat ze haar werk anders zou verliezen. De voorzieningenrechter heeft de belangen van het kind in overweging genomen en geconcludeerd dat de verhuizing naar België geen negatieve gevolgen zal hebben voor de omgang met de man, aangezien de omgangsregeling niet zal veranderen.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar verhuizing naar België in haar belang is en dat het belang van het kind niet wordt geschaad. De vrouw heeft toestemming gekregen om zich met het kind voorlopig in België te vestigen, totdat er in de bodemprocedure een definitieve beslissing wordt genomen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Uitspraak
2
67812 / KG ZA 09-84
12 juni 2009
vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
67812 / KG ZA 09-84
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 67812 / KG ZA 09-84
Vonnis van 12 juni 2009
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Graauw, gemeente Hulst,
eiseres,
advocaat: mr. J.C.M. Berbée-van Koningsbruggen,
tegen
[gedaagde],
wonende te Sint Jansteen, gemeente Hulst,
gedaagde,
advocaat: mr. J.A.M. Schoenmakers.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
De procedure.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 19 mei 2009 met producties;
de bij faxbrief van 3 juni 2009 van de zijde van de man overgelegde productie;
de mondelinge behandeling op 4 juni 2009;
de pleitnota van de vrouw;
de pleitnota van de man.
De feiten.
Partijen zijn op 18 mei 2005 in de gemeente Hulst met elkaar gehuwd.
De vrouw heeft de Belgische nationaliteit. De man heeft de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit.
Partijen hebben het navolgende minderjari[hun kind]:
[kind], geboren te Sint-Niklaas (België) op 6 april 2008.
Tussen partijen loopt een echtscheidingsprocedure bij deze rechtbank.
Bij beschikking van 11 maart 2009 heeft deze rechtbank bij wege van voorlopige voorziening de minderjarige aan de vrouw toevertrouwd en is een omgangsregeling vastgesteld, in die zin dat de man één weekend per veertien dagen (oneven weken) van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur omgang zal hebben met de minderjarige.
In de echtscheidingsprocedure hebben zowel de vrouw als de man de rechtbank bij wege van nevenvoorziening verzocht te bepalen dat [hun kind] bij de vrouw woonplaats zal hebben.
Bij brief van 28 april 2009 heeft de vrouw de man verzocht in te stemmen met de verhuizing van de vrouw en [hun kind] naar België. In reactie hierop heeft de man de vrouw bij brief van 7 mei 2009 bericht dat hij niet instemt met de voorgenomen verhuizing.
Inmiddels is de vrouw bij deze rechtbank een bodemprocedure gestart ter verkrijging van vervangende toestemming ex artikel 1:253a BW om zich samen met de minderjarige in België te vestigen in de gemeente Sint-Niklaas.
Het geschil en de beoordeling daarvan.
De vrouw vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, aan haar vervangende toestemming zal verlenen om zich met het minderjarige kind van partijen voorlopig te vestigen in België.
Ter onderbouwing van haar vordering voert de vrouw het navolgende aan. Na het verbreken van de samenwoning van partijen in januari van dit jaar loopt de vrouw tegen een financieel probleem aan. De man heeft geen draagkracht om enige alimentatie te kunnen betalen en de vrouw blijkt geen recht op bijstand te hebben, althans zeker niet tot medio juli 2009. Zij is dus gedwongen om middels inkomsten uit arbeid in haar levensonderhoud en dat van de minderjarige te voorzien. De vrouw heeft voor het huwelijk met de man in België gewoond en gewerkt en daar ook een opleiding gevolgd op boekhoudkundig gebied. Om die reden heeft zij werk gezocht in België. Dat is vrij snel gelukt. Vanaf 27 april 2009 is zij werkzaam in Kruibeke, België, voor 16 uur per week en in de sector waarin zij is opgeleid. Alleen moet zij om haar werk te kunnen verrichten dagelijks ongeveer 100 kilometer reizen. De vrouw werkt op vier dagen en krijgt een heel geringe reiskostenvergoeding van € 3,44 per dag. De reiskosten drukken zwaar op het inkomen van de vrouw. Zij kan deze feitelijk niet betalen uit haar inkomen op bijstandsniveau. De vrouw wil om die reden dichter bij haar werk gaan wonen want als ze haar baan verliest, omdat ze de reiskosten niet kan betalen, heeft zij geen enkele vorm van inkomen meer. De verhuizing naar België heeft voor de omgang tussen de minderjarige en de man geen nadelige gevolgen, noch qua frequentie, noch qua intensiteit. De omgangsregeling wordt immers niet gewijzigd. Bovendien zorgt de vrouw voor het halen en brengen van de minderjarige in de omgangsweekenden. Verder is het zo dat de verhuizing er feitelijk op neer komt dat partijen 5 kilometer verder van elkaar verwijderd zullen wonen dan nu het geval is.
De man voert verweer strekkende tot afwijzing van de vordering van de vrouw.
Daartoe voert de man onder meer aan dat aan de zijde van de vrouw een zodanig spoedeisend belang dat de afloop van de bodemprocedure niet kan worden afgewacht, ontbreekt. Verder is de man van mening dat de door de vrouw gestelde feiten een vertrek naar België niet rechtvaardigen. Bij gebrek aan wetenschap betwist de man dat de vrouw thans nog steeds gedurende vier dagen in België werkzaam is. Ook twijfelt de man aan het door de vrouw gestelde ten aanzien van de reisafstand en de reiskosten. Afgezien daarvan, is er volgens de man ook geen enkele verplichting voor de vrouw om thans in België aan het werk te gaan, nu zij in Nederland recht heeft op een bijstandsuitkering en eveneens in Nederland aan de slag kan gaan. Volgens de man is het vertrek van de vrouw naar België mede ingegeven om uiteindelijk het gezag en de omgangsregeling ten nadele van de man te kunnen wijzigen.
Op grond van de door de vrouw overgelegde stukken en de ter zitting gegeven toelichting is voldoende aannemelijk dat de vrouw thans in België werkzaam is gedurende vier dagen in de week. Als onvoldoende gemotiveerd betwist ziet de voorzieningenrechter voorts geen reden om te twijfelen aan de stelling van de vrouw met betrekking tot de reisafstand en reiskosten. Gelet op de omstandigheid dat de vrouw een inkomen heeft op bijstandsniveau is aannemelijk, zeker gezien de hoge brandstofprijzen, dat de reiskosten zwaar op het inkomen van de vrouw drukken. De vrouw heeft derhalve een spoedeisend belang bij haar vordering.
De onderhavige vordering van de vrouw strekt ertoe dat het haar wordt toegestaan zich met het minderjarige kind van partijen voorlopig in België te vestigen. De vrouw heeft in de door haar aanhangig gemaakte bodemprocedure een op artikel 1:253a BW gebaseerd verzoek ingediend om te bepalen dat zij gerechtigd zal zijn om zich samen met de minderjarige in België te vestigen. Beoordeeld moet worden of deze vordering in de bodemprocedure een kans van slagen heeft.
Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechter in geval van gezamenlijke gezagsuitoefening een geschil tussen de ouders, zoals in dit geval het geschil omtrent vervangende toestemming aan de vrouw om zich met de minderjarige dochter van partijen in België te mogen vestigen, beslissen. Uit het bepaalde in artikel 1:253a BW volgt dat de rechter een zodanige beslissing neemt als deze in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit het arrest van de Hoge Raad van 25 april 2008 (RFR 2008, 77) volgt dat hoezeer het belang van het kind een overweging van eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. De rechter zal bij deze beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vrouw ten aanzien van een verhuizing naar België om aldus dichter bij haar werk te gaan wonen een weloverwogen beslissing heeft genomen. De man heeft onvoldoende draagkracht om enige alimentatie te kunnen betalen en de vrouw moet dus om te kunnen voorzien in eigen levensonderhoud en in de kosten van verzorging en opvoeding van [hun kind] inkomen genereren. Dat de vrouw er niet voor kiest, zoals door de man nog is geopperd, om in plaats daarvan in Nederland haar aanspraak op een bijstandsuitkering geldend te maken, is prijzenswaardig. De vrouw heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat haar mogelijkheden op de arbeidsmarkt in België veel beter zijn dan in Nederland. Voorts is voldoende vast komen te staan dat het wonen in de buurt van haar werk voor haar niet slechts financieel voordeliger, maar ook noodzakelijk is, omdat zij haar reiskosten anders niet kan betalen, waardoor zij haar werk zou verliezen. Het belang van de vrouw weegt dan ook naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zwaarder dan het belang van de man om de minderjarige in Nederland te laten wonen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter mee in het oordeel dat de vrouw zich met [hun kind] net over de grens in België zal vestigen en de verhuizing er feitelijk op neer komt dat partijen 5 kilometer verder van elkaar verwijderd zullen wonen dan nu het geval is. Vast staat dat de man door de verhuizing niet wordt beperkt in zijn omgang met de minderjarige. De omgangsregeling zal niet worden gewijzigd noch qua frequentie, noch qua intensiteit, terwijl de vrouw bovendien zorg draagt voor het halen en brengen van [hun kind] in de omgangsweekenden. Ondanks de betwisting door de man, is de voorzieningenrechter niet gebleken dat een verhuizing niet in het belang van de minderjarige is. Nu de vrouw altijd het overgrote deel van de verzorging en opvoeding voor haar rekening heeft genomen, is [hun kind] gebaat bij continuïteit. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de man nog wel aangevoerd dat hij het uitdrukkelijk in het belang van [hun kind] vindt dat zij opgroeit met de normen en waarden van de Nederlandse samenleving. Er is echter geen aanleiding om aan te nemen dat door de verhuizing naar België [hun kind] in een dusdanig ander milieu of ander soort samenleving opgroeit dan het geval is wanneer zij in Nederland opgroeit dat dit ten nadele van haar zou zijn.
De hierboven weergegeven omstandigheden leiden de voorzieningenrechter naar het oordeel dat de vrouw toestemming zal worden verleend, totdat in de bodemprocedure nader zal worden beslist, zich met de minderjarige voorlopig in België te vestigen.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De beslissing.
De voorzieningenrechter:
geeft de vrouw toestemming om zich met het minderjarige kind van [hun kind]n, [kind], geboren te Sint-Niklaas (België) op 6 april 2008, voorlopig te vestigen in Belgie, Sint-Niklaas,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2009