ECLI:NL:RBMID:2009:BJ5258

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
13 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 09/606 en 09/607vv
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening en beroep tegen besluit tot uitbreiding minicamping in Veere

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Middelburg uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere. Eisers, [Naam] en de commanditaire vennootschap De Heksenketel Veere C.V., hebben beroep ingesteld tegen een besluit op bezwaar van 9 juli 2009, waarbij hun verzoek om een kampeervergunning voor een minicamping werd afgewezen. De rechtbank heeft op 13 augustus 2009 geoordeeld dat de voorwaarden die aan het besluit van 31 oktober 2006 waren verbonden, gebaseerd waren op onjuiste aannames en feiten. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verweerder eiseres gedurende het kampeerseizoen 2009 tot 15 november moet behandelen als ware zij in het bezit van een kampeervergunning voor het exploiteren van een kleinschalig kampeerterrein met maximaal 15 niet-permanente standplaatsen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het besluit op bezwaar van 9 juli 2009 vernietigd, voor zover daarin is bepaald dat voor maximaal 5 niet-permanente standplaatsen een kampeervergunning is verleend. Verweerder is opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak, uiterlijk op 5 november 2009. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op € 1.726,75.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
AWB nummer: 09/606 en 09/607vv
Uitspraak van de voorzieningenrechter voor bestuursrechtelijke zaken
Met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, tevens uitspraak op het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van die wet
inzake
[Naam],
wonende te Veere,
en
de commanditaire vennootschap De Heksenketel Veere C.V.
gevestigd te Veere,
eisers,
gemachtigde mr. M.W. Dieleman, advocaat te Middelburg,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere,
te Domburg,
verweerder.
I. Procesverloop
Eisers hebben beroep ingesteld tegen een besluit op bezwaar van 9 juli 2009 van verweerder (hierna ook: het bestreden besluit). Eisers hebben tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek om voorlopige voorziening heeft voorts betrekking op het niet tijdig nemen van een besluit op het door eisers bij brief van 2 november 2006 gemaakte bezwaar tegen een besluit van 31 oktober 2006 van verweerder.
Het beroep en de verzoeken zijn op 27 juli 2009 behandeld ter zitting. Eisers zijn verschenen bij [naam], bijgestaan door mr. K.P.T.G. Flos, advocaat te Middelburg. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door P.S. Kluijfhout. De behandeling ter zitting is voortgezet op 6 augustus 2009. Eisers zijn verschenen bij [naam], bijgestaan door mr. Flos. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Dekker en mr. M.J. Spierdijk. Ter zitting van 6 augustus 2009 is het onderzoek gesloten.
II. Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
* Verzoek voorlopige voorziening (niet tijdig nemen van een besluit)
2. Het op 2 november 2006 door eiseres [naam] gemaakte bezwaar is bij brief van 3 augustus 2009 ingetrokken. Het verzoek voorlopige voorziening, voor zover dit betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van eiseres [naam], is ter zitting van 6 augustus 2009 door eisers ingetrokken.
3. De voorzieningenrechter stelt vast dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het door eiseres De Heksenketel gemaakte bezwaar geen bodemprocedure bij de rechtbank aanhangig is. Nu niet is voldaan aan de eis van processuele connexiteit van artikel 8:81 van de Awb, is het verzoek van eisers, voor zover dit betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit op het door eiseres De Heksenketel gemaakte bezwaar, niet-ontvankelijk.
* Het beroep tegen het besluit op bezwaar van 9 juli 2009
4. Op grond van artikel 8:86 van de Awb kan de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, indien het verzoek wordt gedaan terwijl beroep bij de rechtbank is ingesteld en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van het geschil.
5. Gelet op de stukken en de ter zitting afgelegde verklaringen is de voorzieningenrechter van oordeel dat de beoordeling van de zaak geen nader onderzoek meer vergt, terwijl ook overigens niet is gebleken van feiten en omstandigheden die zich tegen toepassing van artikel 8:86 van de Awb verzetten. Er is dan ook aanleiding om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Daartoe wordt als volgt overwogen.
6. Verweerder heeft bij besluit van 4 april 2006 aan eiseres [naam] een tijdelijke ontheffing verleend voor het exploiteren van een minicamping van vijf kampeereenheden aan [adres] (hierna: de minicamping). Eiseres De Heksenketel is exploitant van de minicamping. Bij brief van 29 augustus 2006 heeft eiseres [naam] toestemming gevraagd de minicamping uit te mogen breiden tot vijftien eenheden.
7. Op 31 oktober 2006 heeft verweerder besloten in principe in te stemmen met het verzoek om uitbreiding van de minicamping. Hierbij heeft verweerder de voorwaarde opgenomen dat van deze toestemming, evenals van de ontheffing zelf, eerst gebruik kan en mag worden gemaakt als op het perceel paardenhouderij-activiteiten worden uitgevoerd en ter plaatse een landbouwschuur is gerealiseerd.
8. Eisers hebben bij brief van 1 januari 2008 verweerder verzocht om de minicamping aan te merken als een bestaande minicamping in de zin van de Verordening kleinschalig kamperen 2008 (hierna: de verordening). Daarmee zouden eisers zijn vrijgesteld van het indienen van een aanvraag voor een vergunning per 1 januari 2008 voor kleinschalig kamperen met maximaal 15 standplaatsen in de periode van 1 maart tot 15 november jaarlijks.
9. Bij besluit van 6 mei 2008 heeft verweerder geweigerd de minicamping aan te merken als een bestaande minicamping als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de verordening. Het bezwaar van eisers tegen dit besluit is bij een besluit op bezwaar van 18 september 2008 ongegrond verklaard.
10. In een uitspraak van 4 juni 2009 (Awb 07/633, www.rechtspraak.nl onder LJN-kenmerk: BJ4927) heeft de rechtbank geoordeeld dat de brief van 31 oktober 2006 als een besluit tot uitbreiding van de minicamping tot vijftien eenheden is aan te merken, zij het dat pas van de toestemming gebruik kan worden gemaakt wanneer aan de voorwaarden is voldaan.
11. In een uitspraak van eveneens 4 juni 2009 (Awb 08/1024, www.rechtspraak.nl onder LJN-kenmerk: BI6355) heeft de rechtbank geoordeeld dat er tot 1 januari 2008 een bestaand terrein voor kleinschalig kamperen in de zin van de verordening was. De rechtbank heeft tevens geoordeeld dat verweerder conform de in 2007 vergunde situatie op grond van de verordening ambtshalve met ingang van 1 januari 2008 een kampeervergunning tot wederopzegging had moeten verlenen. De rechtbank heeft in de uitspraak geconcludeerd dat het besluit op bezwaar van 18 september 2008 een onjuiste feitelijke grondslag heeft. Het beroep in die zaak is gegrond verklaard.
12. Naar aanleiding van de uitspraak met kenmerk Awb 08/1024 heeft verweerder het bestreden besluit genomen. In dat besluit is het bezwaar van eisers gegrond verklaard en is aan eiseres [naam] tot wederopzegging een kampeervergunning als bedoeld in artikel 2 van de verordening verleend voor het exploiteren van een kleinschalig kampeerterrein op het perceel aan [adres] met maximaal 5 niet-permanente en 0 permanente standplaatsen gedurende het kampeerseizoen van 1 maart tot 15 november van ieder jaar.
13. Ter beoordeling is of verweerder met het bestreden besluit op juiste wijze gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank met kenmerk Awb 08/1024. Tussen partijen is in geschil of de in 2007 vergunde situatie een minicamping met een omvang van vijf of vijftien standplaatsen betreft.
14. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder met het bestreden besluit voorbij is gegaan aan de uitspraak met kenmerk Awb 07/633. Op grond van die uitspraak maken eisers aanspraak op een vergunning voor exploitatie van een minicamping met vijftien standplaatsen.
15. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat terecht is uitgegaan van een vergunning voor maximaal vijf standplaatsen. In vervolg op de uitspraak met kenmerk Awb 07/633 is verweerder voornemens om het besluit van 31 oktober 2006 in te trekken en het verzoek om uitbreiding tot vijftien standplaatsen af te wijzen.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
16. Tegen de hiervoor genoemde uitspraken van 4 juni 2009 zijn geen rechtsmiddelen aangewend. De uitspraken staan daarmee vast en de rechtbank zal dan ook, voor zover voor de beoordeling in deze zaak van belang, van de inhoud van de uitspraken uitgaan.
17. In de uitspraak met kenmerk Awb 07/633 is geoordeeld dat de brief van 31 oktober 2006 als een besluit tot uitbreiding van de minicamping tot vijftien eenheden is aan te merken, zij het dat pas van de toestemming gebruik kan worden gemaakt als aan de twee voorwaarden is voldaan. In het besluit van 31 oktober 2006 is geen termijn gesteld waarbinnen aan de voorwaarden moet zijn voldaan. Het voorgaande betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat het besluit van 31 oktober 2006 onderdeel is van de in 2007 vergunde situatie. Het gaat, gegeven het besluit van 4 april 2006 van verweerder waarbij een tijdelijke ontheffing is verleend voor het exploiteren van een minicamping van vijf kampeereenheden, bij het besluit van 31 oktober 2006 niet om nieuwvestiging maar om uitbreiding van de minicamping. Het besluit van 31 oktober 2006 is door verweerder in het bestreden besluit ten onrechte buiten beschouwing gelaten. Het bestreden besluit is in zoverre onzorgvuldig voorbereid. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal, voor zover daarin is bepaald dat voor maximaal 5 niet-permanente standplaatsen kampeervergunning is verleend, wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb worden vernietigd. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen en dit besluit uiterlijk 5 november 2009 aan eisers bekend moeten maken.
18. Naar aanleiding van het verzoek voorlopige voorziening overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Aan het besluit van 31 oktober 2006 heeft verweerder de voorwaarden verbonden dat paardenhouderij-activiteiten worden uitgevoerd en dat een landbouwschuur is gebouwd. Deze voorwaarden zijn niet nader omschreven.
19. In de uitspraak met kenmerk Awb 08/1024 is de rechtbank ingegaan op de aanvraag van 26 juli 2005 van eisers die heeft geleid tot het besluit van 4 april 2006 van verweerder waarbij een tijdelijke ontheffing is verleend voor het exploiteren van een minicamping van vijf kampeereenheden. Over de aanvraag en de exploitatie van een agrarisch bedrijf op 1 januari 2008 is het volgende overwogen:
8. Op de bij de aanvraag horende vragenlijst uitoefening agrarisch bedrijf is vermeld dat de oppervlakte van het agrarisch bedrijf circa 2,1 hectare is (ter plaatse circa 1,3 hectare en elders circa 0,8 hectare). Op de vragenlijst is als aard van het bedrijf vermeld: hengstenhouderij/paardenfokkerij. Bij aantal stuks vee is vermeld: 17 paarden.
(…)
17. De stelling van verweerder dat eisers op 1 januari 2008 op de bewuste locatie geen agrarisch bedrijf exploiteerden, is gebaseerd op adviezen van de AAZ en gegevens van een bedrijfscontrole op 14 mei 2007. De rechtbank stelt vast dat de adviezen van de AAZ zijn uitgebracht in het kader van een aanvraag bouwvergunning van eiseres [naam] ten behoeve van de herbouw van een schuur. Gegeven dit kader en gelet op het feit dat de adviezen zijn uitgebracht op 27 oktober 2003 en 26 januari 2005 vormen de adviezen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende grondslag voor het standpunt van verweerder over de feitelijke situatie op 1 januari 2008. Ook de gegevens van de bedrijfscontrole van 14 mei 2007 zijn een onvoldoende onderbouwing aangezien, gelet op de ter zitting van 20 mei 2009 afgelegde verklaring van de betrokken controleur, aannemelijk is dat die controle slechts tot doel had om de bebouwing op het betreffende perceel in beeld te brengen. Dit is gebeurd door rond te lopen zonder dat de controleur de gebouwen is binnengegaan. Tijdens de controle zijn geen vragen gesteld over eventuele agrarische activiteiten, de aanwezigheid van dieren of beschikbare agrarische grond.
18. De aanvraag biedt evenmin een voldoende grondslag voor het standpunt van verweerder over de exploitatie van een reëel agrarisch bedrijf per 1 januari 2008. Uit de stukken blijkt dat verweerder uit de van de aanvraag deel uitmakende vragenlijst uitoefening agrarisch bedrijf opmaakt dat op het perceel [adres] een hengstenhouderij/paardenfokkerij met 17 paarden zal worden gevestigd. De rechtbank kan verweerder daarin niet volgen. In de vragenlijst is slechts de aard van het bedrijf en het aantal stuks vee vermeld. Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk dat met genoemde vermeldingen de feitelijke situatie ten tijde van de aanvraag is weergegeven. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in de brieven van 11 oktober 2003, 24 oktober 2003 en 21 oktober 2004 van Van Onderdijk Projectmanagement. Deze brieven bevatten gegevens over aard en omvang van het paardenfokbedrijf van eisers en in de brieven wordt ingegaan op de bestaande en toekomstige bedrijfsactiviteiten. Uit de brieven, met in bijlagen gegevens van registratie van paarden bij de Koninklijke Vereniging Het Nederlandse Trekpaard en De Haflinger, blijkt onder meer dat het fokbedrijf van eisers in 2003 over dertien paarden van het ras Haflinger beschikte.
20. De voorzieningenrechter acht, gelet op deze overwegingen in de uitspraak met kenmerk Awb 08/1024, aannemelijk dat verweerder bij het stellen van de voorwaarden bij het besluit van 31 oktober 2006 er van is uitgegaan dat op het perceel [adres] een hengstenhouderij/paardenfokkerij met 17 paarden zou worden gevestigd. Aannemelijk is voorts dat verweerder heeft aangenomen dat voor die vestiging de bouw van een landbouwschuur noodzakelijk was. In genoemde uitspraak heeft de rechtbank echter geoordeeld dat aannemelijk is dat met de vermeldingen op de vragenlijst uitoefening agrarisch bedrijf, die deel uitmaakt van de aanvraag van 26 juli 2005, de feitelijke situatie ten tijde van de aanvraag is weergegeven. Onder verwijzing naar de uitspraak met kenmerk Awb 08/1024 is aannemelijk dat er ten tijde van het besluit van 31 oktober 2006 al paardenhouderij-activiteiten waren in de vorm van een paardenfokkerij en hengstenhouderij. Door eisers is verklaard dat de landbouwschuur nodig is voor een uitbreiding van deze activiteiten. In de landbouwschuur is volgens eisers een paardenmelkerij en een KI-station voorzien. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding dit in twijfel te trekken.
21. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de bij het besluit
van 31 oktober 2006 gestelde voorwaarden op onjuiste aannames en op een onjuiste vaststelling van de ten tijde van belang zijnde feiten, zijn gebaseerd. Dit is aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen in de zin dat verweerder wordt opgedragen eiseres [naam] gedurende het kampeerseizoen 2009 tot 15 november te behandelen als ware zij in het bezit van een kampeervergunning als bedoeld in artikel 2 van de verordening voor het exploiteren van een kleinschalig kampeerterrein op het perceel aan [adres] met maximaal 15 niet-permanente en 0 permanente standplaatsen.
22. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eisers. Voor het indienen van het beroepschrift en het verzoekschrift alsmede het verschijnen ter zitting van 27 juli en 6 augustus 2009 zullen in totaal vier punten worden toegekend, uitgaande van een zaak van gemiddeld gewicht. Dit komt neer op een vergoeding van
€ 1.288,--.
23. [Naam] heeft als beherend vennoot van eiseres De Heksenketel een formulier proceskosten overgelegd en de rechtbank verzocht verweerder te veroordelen in de door hem gemaakte verletkosten à € 438,75. Gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht komen deze kosten voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank acht de door [naam] opgegeven kosten niet onredelijk en zal bepalen dat verweerder deze kosten moet vergoeden. De proceskosten komen aldus in totaal op € 1.726,75.
III. Uitspraak
De voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg
het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar
verklaart het verzoek van eisers om een voorlopige voorziening, voor zover dit betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van 2 november 2006 van eiseres De Heksenketel, niet-ontvankelijk;
het besluit op bezwaar van 9 juli 2009
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het besluit op bezwaar van 9 juli 2009, voor zover daarin is bepaald dat voor maximaal 5 niet-permanente standplaatsen kampeervergunning is verleend;
draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat verweerder dit besluit uiterlijk 5 november 2009 aan eisers bekend moet maken;
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe:
draagt verweerder op eiseres [naam] gedurende het kampeerseizoen 2009 tot 15 november te behandelen als ware zij in het bezit van een kampeervergunning als bedoeld in artikel 2 van de Verordening kleinschalig kamperen 2008 voor het exploiteren van een kleinschalig kampeerterrein op het perceel aan [adres] met maximaal 15 niet-permanente en 0 permanente standplaatsen;
bepaalt dat verweerder aan eisers de betaalde griffierechten ten bedrage van in totaal € 594,-- (vijfhonderdenvierennegentig euro) vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eisers begroot op € 1.726,75 (zeventienhonderdenzesentwintig euro en vijfenzeventig eurocent), te betalen door verweerder aan eisers.
Aldus gedaan door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van mr. M.H.Y. Snoeren-Bos als griffier, en op 13 augustus 2009 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is buiten staat om de uitspraak te ondertekenen.
Tegen deze uitspraak kan, voorzover er op het beroep is beslist, een belanghebbende hoger beroep instellen. Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: 13 augustus 2009