ECLI:NL:RBMID:2009:BJ3808

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
27 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/715451-08 en 12/715168-06
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Meeuwis
  • A. de Jager
  • J. Walther
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van doodslag met fatale gevolgen na geweldsincident

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Middelburg op 27 juli 2009 uitspraak gedaan in een zaak tegen verdachte [verdachte], die beschuldigd werd van medeplegen van doodslag. De feiten vonden plaats op 8 november 2008 in Terneuzen, waar verdachte samen met een mededader [mededader] geweld heeft gebruikt tegen het slachtoffer [slachtoffer]. Het geweld bestond uit meerdere vuistslagen en trappen, wat uiteindelijk leidde tot de dood van het slachtoffer door een herseninklemming als gevolg van het opgelopen letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geweld door zowel verdachte als mededader is gepleegd, waarbij beiden de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel hebben aanvaard. De rechtbank achtte het medeplegen van doodslag bewezen, maar sprak verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van verdachte, die lijdt aan verschillende psychische stoornissen, waaronder ADHD en alcoholafhankelijkheid. De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren en 6 maanden, met daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging, gezien het hoge recidiverisico en de ernst van het feit. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd eveneens toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
parketnummers: 12/715451-08 (P) en 12/715168-06 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 juli 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte ],
geboren op [1966],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Midden-Holland, Huis van Bewaring Haarlem te Haarlem,
raadsman mr. Sol, advocaat te Terneuzen.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is op tegenspraak inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 juli 2009, waarbij de officier van justitie mr. Bethlehem en de verdediging hun standpunten hebben kenbaar gemaakt.
Tevens is aan de orde de zaak onder parketnummer 715168-06 met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is ter terechtzitting van 23 april 2009 gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het wetboek van strafvordering.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 8 november 2008 te Terneuzen
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/althans alleen,
opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet (telkens) die [slachtoffer] een of meerma(a)l(en) met kracht (met geschoeide
voet) op/tegen het hoofd en/of (overig) lichaam geschopt en/of getrapt en/of een of meerma(a)len met kracht op/tegen het hoofd en/of (overig) lichaam gestompt en/of geslagen en/of (en in elk geval) (gewelddadige) (andere)
handeling(en) verricht en/of aangewend tegen die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 1 telastgelegde een veroordeling niet mocht
kunnen volgen, terzake dat
hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 8 november 2008 te Terneuzen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, en/althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1]
van het leven te beroven, met dat opzet met (een of meer van) zijn
mededader(s) en/althans alleen (telkens) die [slachtoffer] een of meerma(a)l(en) met
kracht (met geschoeide voet) op/tegen het hoofd en/of (overig) lichaam heeft
geschopt en/of getrapt en/of een of meerma(a)len met kracht op/tegen het hoofd
en/of (overig) lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of (en in elk geval)
(gewelddadige) (andere) handeling(en) heeft verricht en/of aangewend tegen die
[slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 1 subsidiair telastgelegde een veroordeling niet
mocht kunnen volgen, terzake dat
hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 8 november 2008 te Terneuzen
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/althans alleen, aan [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel heeft toegebracht (te weten -onder meer- uitgebreide inwendige bloeduitstortingen, met name onder het harde hersenvlies -een zogenaamde subduraal hematoom-, waardoor een zeer enstige herseninklemming is
opgetreden), door met (een of meer van) zijn mededader(s), en/althans alleen, (telkens) opzettelijk die [slachtoffer] een of meerma(a)l(en) met kracht (met geschoeide voet) op/tegen het hoofd en/of (overig) lichaam te schoppen en/of te trappen en/of een of meerma(a)l(en) met kracht op/tegen het hoofd en/of (overig) lichaam te stompen en/of te slaan en/of (en in elk geval) (gewelddadige) (andere) handeling(en) te verrichten en/of aan te wenden tegen die [slachtoffer], terwijl het feit de dood van die [slachtoffer] tengevolge heeft gehad;
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 2 Wetboek van Strafrecht
en voor zover ook terzake het onder 1 meer subsidiair telastgelegde een
veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat
hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 8 november 2008 te Terneuzen
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/althans alleen,
(telkens) opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] een of meerma(a)l(en) met kracht
(met geschoeide voet) op/tegen het hoofd en/of (overig) lichaam heeft geschopt
en/of getrapt en/of een of meerma(a)l(en) met kracht op/tegen het hoofd en/of
(overig) lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of (en in elk geval)
(gewelddadige) (andere) handeling(en) heeft verricht en/of aangewend tegen die
[slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] zodanig lichamelijk letsel bekwam (te weten -onder meer-
uitgebreide inwendige bloeduitstortingen, met name onder het harde hersenvlies
-een zogenaamde subduraal hematoom-, waardoor een zeer enstige herseninklemming is opgetreden),
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 3 Wetboek van Strafrecht
en voor zover ook terzake het onder 1 nog meer subsidiair telastgelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat
hij in of omstreeks de periode van 8 november 2008 tot en met 9 november 2008 te Terneuzen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/althans alleen,
(hoogst) roekeloos, in elk geval zeer onvoorzichtig en/of onachtzaam,
terwijl [slachtoffer 1], in een woning, in aanwezigheid van hem, verdachte, en/of
zijn mededader(s), (gedurende een langere tijd in die periode) door een of
meer ander(en) (telkens) (met geschoeide voet) op/tegen het hoofd en/of
(overig) lichaam werd geschopt en/of getrapt en/of (telkens) op/tegen het
hoofd en/of (overig) lichaam werd gestompt en/of geslagen, in elk geval door
die ander(en) een of meer gewelddadige handeling(en) werden verricht en/of
aangewend tegen die [slachtoffer],
daarbij aanwezig is gebleven, en/of heeft nagelaten een of meer handeling(en)
te ondernemen om dat geweld te (laten) stoppen en/of de hulpdiensten te
waarschuwen en/of
(terwijl die [slachtoffer] -door dat geweld- buiten bewustzijn was geraakt) een of
meer emmers (koud) water over die [slachtoffer] heeft uitgegoten, althans heeft laten
uitgieten en/of die [slachtoffer] in (kennelijk) zorgwekkende/bewusteloze toestand
(met natte kleding in een koude kamer) gedurende de nachtelijke uren (alleen,
in onbewaakte en/of hulploze toestand, in elk geval verstoken van -medische-
hulp) heeft achtergelaten,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] zodanig letsel
heeft bekomen dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden;
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 307 lid 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 8 november 2008 te Terneuzen
(telkens) opzettelijk heeft deelgenomen aan een aanval, waarin (verder) [mededader] en/of [getuige 1] en/of [getuige 2], in elk geval een of meer (andere)
perso(o)n(en) gewikkeld waren,
welke aanval (onder meer) bestond uit het een of meerma(a)l(en) schoppen en/of
trappen en/of stompen en/of slaan op/tegen het hoofd en/of (overig) lichaam
van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2],
welke aanval de dood van die [slachtoffer] tengevolge heeft gehad;
art 306 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De raadsman heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van het tenlastegelegde onder 2, omdat dit feit bedoeld is als vangnet voor openlijke geweldpleging, waarbij het aandeel der deelnemers niet valt vast te stellen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman voorzover dit betrekking heeft op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ter zake van feit 2.
Zij overweegt daarbij dat in de toelichting op artikel 306 van het Wetboek van Strafrecht slechts met behulp van openlijke geweldpleging een voorbeeld wordt gegeven voor toepassing van het artikel. Het artikel is niet bij uitsluiting toe te passen op geweldpleging in het openbaar, ook al komt dit in jurisprudentie volgens de raadsman met name voor.
Indien dat de bedoeling van de wetgever zou zijn, zou het artikel niet onder de titel “Mishandeling” maar onder de titel “Misdrijven tegen de openbare orde” zijn geplaatst.
Wat daarvan ook zij, het verweer zou –als het zou slagen- niet tot niet-ontvankelijkheid kunnen leiden.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [verdachte] zich tezamen en in vereniging met zijn mededader [mededader] heeft schuldig gemaakt aan de hem onder 1 primair tenlastegelegde doodslag op het slachtoffer [slachtoffer].
Daarnaast acht zij bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan deelneming van de onder 2 tenlastegelegde aanval op de slachtoffers [slachtoffer] en [slachtoffer 2].
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van alle onder 1 tenlastegelegde varianten. Met name het medeplegen van doodslag acht hij niet bewezen, nu drie personen, onder wie [verdachte], onafhankelijk van elkaar geweld op het slachtoffer hebben uitgeoefend en niet met voldoende zekerheid een dader valt aan te wijzen
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet het opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm, had op de dood van het slachtoffer.
Verdachte heeft niet bijgedragen aan de dood van het slachtoffer [slachtoffer]. Hij heeft integendeel op het moment dat hij zich de ernst van de situatie realiseerde hulp doen inroepen.
4.3 Bewijsoverwegingen
De eerste vraag die moet worden beantwoord is welke getuigenverklaringen betrouwbaar te noemen zijn.
De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer 2] onbetrouwbaar. De getuige heeft zeer draaiend verklaard, nu eens zeer gedetailleerd, dan weer heeft zij te kennen gegeven alles volkomen kwijt te zijn, mogelijk als gevolg van overmatig drankgebruik, angst en een black-out. Haar verklaringen zijn bovendien op diverse onderdelen tegenstrijdig.
De rechtbank zal haar verklaringen voor het bewijs buiten beschouwing laten.
Van alle getuigen is [getuige 1] het meest consistent in zijn verklaringen, zodat die als basis voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Ook de verklaringen van [getuige 2] zijn voldoende betrouwbaar.
De rechtbank overweegt vervolgens dat [verdachte] in eerste instantie verklaringen heeft afgelegd die onwaarheden ten aanzien van zijn eigen rol bevatten. Zo heeft hij geprobeerd onder de feiten uit te komen en de schuld op verdachte [mededader] te schuiven door te stellen dat hij ten tijde van de feiten bij zijn vriendin [getuige 3] verbleef en later, toen die stelling niet hield, in Middelburg bij [getuige 1] en [getuige 2]. Zijn derde en latere verklaringen komen in hoofdlijnen en op verscheidene details overeen met de verklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en verdachte [mededader], alsmede met de letselbeschrijvingen en de bevindingen van de getuige-deskundige dr. Kubat. Het oordeel dat die verklaringen van [verdachte] betrouwbaar zijn, leidt ertoe dat de rechtbank deze verklaringen voor het bewijs van de tenlastegelegde feiten kan, en ook zal, gebruiken.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
Op 9 november 2008 om 12.40 uur werd door verbalisanten in de woning van [slachtoffer 2] aan de [adres] het levenloze lichaam van een man aangetroffen. Uit onderzoek bleek dat het slachtoffer geïdentificeerd kon worden als [volledige naam slachtoffer], geboren op [1964]. Het slachtoffer was op een niet natuurlijke wijze overleden. In het kader van het onderzoek dat is gevolgd naar de gebeurtenissen op 8 november 2008, is ook aangifte gedaan door [slachtoffer 2] van (zware) mishandeling.
Op die 8e november 2008 zijn in de woning van [slachtoffer 2] zes personen aanwezig geweest, te weten de bewoonster [slachtoffer 2], haar neef en huisgenoot verdachte [verdachte] en huisgenoot [slachtoffer] . Van ongeveer 13.00 uur tot ongeveer 18.00 uur is [mededader] in de woning op bezoek geweest en van 16.00 uur tot 22.00 uur waren ook [getuige 2] en [getuige 1] op bezoek in de woning.
(Feit 1)
[verdachte] heeft verklaard dat [mededader] [slachtoffer] met zijn vuisten heeft geslagen, terwijl deze op de bank zat. Ook heeft [verdachte] verklaard dat [mededader] [slachtoffer] van de bank op de grond heeft getrokken en hem heeft geschopt in zijn linkerzij, tegen zijn benen en tegen zijn hoofd, waarna [mededader] [slachtoffer] naar de keuken heeft gesleept. Op de schoenveter van verdachte [mededader] zijn bloedsporen aangetroffen die afkomstig zijn van het slachtoffer [slachtoffer].
[verdachte] zegt dat hij zelf [slachtoffer] met zijn vuisten ook rake slagen heeft gegeven . [mededader] heeft verklaard dat hij dit ook gezien heeft .
Toen [getuige 1] en [getuige 2] om ongeveer 16.00 uur in de woning zijn gekomen, troffen zij [slachtoffer] op de keukenvloer aan met dikke wangen en bloed uit de mond. [getuige 1] verklaarde dat [mededader] hem over de man op de grond gezegd heeft dat hij dat had gedaan en dat [verdachte] hem gezegd heeft: “Dat hebben wij ([verdachte] en [mededader]) gedaan”.
Op een gegeven moment is [mededader] weggegaan. Volgens [getuige 1] en [getuige 2] was het toen ongeveer 18.00 uur .
Daarna heeft [verdachte] [slachtoffer] twee vuistslagen op zijn gezicht gegeven en daarbij heeft hij tegen [slachtoffer] gezegd: morgen heb je een paar grote kijkers. Daarna gaf [verdachte] weer een vuistslag op de neus van [slachtoffer] en die slag was harder dan normaal. Ook [getuige 1] zelf heeft met een van zijn vuisten een stoot tegen de kin van [slachtoffer] gegeven. [verdachte] heeft dat gezien en ook [getuige 2] heeft hierover verklaard.
Om 22.00 uur zijn [getuige 1] en [getuige 2] weer naar Middelburg vertrokken. . [getuige 2] heeft verklaard dat het slachtoffer [slachtoffer] toen nog wel leefde. Hij was nog bij bewustzijn. Dat heeft ze afgeleid uit het feit dat hij, zij het moeizaam, nog een biertje dronk.
[slachtoffer] is overleden tussen 8 november 2008, 17.23 uur en 9 november 2008, 04.23 uur en de doodsoorzaak was een herseninklemming, (acuut subduraal hematoom) opgetreden ten gevolge van een heftig botsend geweld op het hoofd. De aanwezigheid van bloed in de hersenen buiten de bloedvaten veroorzaakt druk en dat leidt weer tot een oedeem en beide omstandigheden bij elkaar leiden tot een zeer grote inklemming van de hersenen. De centra voor ademhaling en hartslag, die allebei in de hersenstam zetelen, functioneerden daardoor niet. Dit heeft geleid tot het overlijden van [slachtoffer].
Het letsel dat tot de dood heeft geleid kan in verschillende tempi zijn ontstaan en daarmee wordt bedoeld dat het letsel op verschillende momenten, langer of korter na elkaar, is toegebracht. De dood kan bij een dergelijk letsel na enkele minuten intreden, maar ook na anderhalve dag. Niet is vast te stellen door welke geweldsinwerking precies de dood is ingetreden. In het rapport was vermeld dat niet kon worden uitgesloten dat het letsel door een val is opgetreden, maar ter zitting heeft de patholoog anatoom verklaard dat het geconstateerde letsel niet kan zijn ontstaan door een val van een bank of door struikelen, omdat de energie vrijkomend door het eigen lichaamsgewicht daarvoor niet groot genoeg is. Een deel van de letsels aan het hoofd was a-typisch voor vallen, zoals het brilhematoom. Ook het letsel aan de onderbuik waarbij letsel tot aan de achterwand is vastgesteld kan niet door een val of struikelen zijn veroorzaakt. De stelling dat de dood van [slachtoffer] is ingetreden doordat het slachtoffer is gestruikeld wordt dus geenszins gesteund door de getuige deskundige.
De rechtbank stelt op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen vast dat [verdachte] en [mededader] beiden heftig geweld hebben gebruikt jegens [slachtoffer]. [mededader] heeft dit vooral gedaan vóór de komst van [getuige 1] en [getuige 2] en [verdachte] grotendeels erna. Ieder van hen heeft door het heftige geweld dat hij zelf heeft gebruikt al willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij dodelijk letsel zou toebrengen. Nu [verdachte] bovendien wist wat er aan zijn handelingen voorafgegaan was en nu [mededader] heeft gezien dat [verdachte] verder ging met het gebruiken van geweld jegens [slachtoffer], hebben zij hun acties aan elkaar gekoppeld en hebben ze daardoor de nog grotere kans op het overlijden van het slachtoffer willens en wetens aanvaard. Hoewel ze geen uitgesproken gezamenlijk plan hebben gemaakt, zijn zij in de uitvoering van hun voornemen zo nauw en volledig gaan samenwerken dat er sprake is van medeplegen.
(Feit 2)
Ten aanzien van feit 2 overweegt de rechtbank dat vastgesteld kan worden dat [mededader] op enig moment [slachtoffer] en [slachtoffer 2] heeft mishandeld en dat later [verdachte] en [getuige 1] [slachtoffer] hebben mishandeld. Nu het gelijktijdig handelen van de deelnemers aan een aanval in de zin van art. 306 van het wetboek van strafrecht van essentieel belang is en dit artikel op dat punt meer eist dan bij medeplegen van geweldsdelicten het geval is, en nu hooguit bewezen kan worden dat een deel van het door ieder gebruikte geweld in aanwezigheid van de ander is gepleegd en niet dat zij tezamen een aanval op een derde hebben geopend, dient verdachte van feit 2 te worden vrijgesproken.
5 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1 primair.
op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 8 november 2008 te Terneuzen
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/althans alleen,
opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met
dat opzet (telkens) die [slachtoffer] een of meerma(a)l(en) met kracht (met geschoeide
voet) op/tegen het hoofd en/of (overig) lichaam geschopt en/of getrapt en/of
een of meerma(a)len met kracht op/tegen het hoofd en/of (overig) lichaam
gestompt en/of geslagen en/of (en in elk geval) (gewelddadige) (andere)
handeling(en) verricht en/of aangewend tegen die [slachtoffer],
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
6 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Omtrent verdachtes geestvermogens ten tijde van het begaan van het tenlastegelegde zijn twee gedragsdeskundige rapportages opgemaakt.
Het betreft de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 14 januari 2009, opgemaakt door
Zonneveld, psychiater, en de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 13 januari 2009, opgemaakt door Lander, psycholoog.
Uit het psychiatrisch rapport komt - zakelijk weergegeven - naar voren:
Er is bij betrokkene sprake van ADHD, aan afhankelijkheid van alcohol, incidenteel cocaïnemisbruik, lichte zwakzinnigheid en een primitieve en onrijpe persoonlijkheid met narcistische, anti-sociale en borderline kenmerken.
Door de stoornissen en de gebrekkige ontwikkeling is de impulscontrole beperkt en schieten de oplossingsvaardigheden te kort.
Betrokkene is gewend om fysiek te reageren wanneer er problemen zijn. Het gegeven dat betrokkene ten tijde van het plegen van het feit onder invloed van alcohol verkeerde heeft zijn impulscontrole nog verder verzwakt.
De stoornissen beïnvloedden zijn gedrag in duidelijke mate.
Betrokkene moet ten aanzien van de aan hem verweten feiten verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
Uit het psychologisch rapport komt - zakelijk weergegeven – het volgende naar voren:
Betrokkene heeft een licht verstandelijke handicap en een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een ziekelijke stoornis in de zin van ADHD. Er is sprake van alcoholafhankelijkheid en afhankelijkheid van cocaïne.
Als gevolg van ADHD en de persoonlijkheidsstoornis is hij impulsief in zijn handelen en als gevolg van de verstandelijke handicap is hij beperkt in het overzien van de consequenties van zijn handelen.
Betrokkene heeft als gevolg van de stoornissen zijn wil en gedrag niet kunnen bepalen. Betrokkene dient als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd te worden.
De rechtbank overweegt dat de beschrijving van de persoonlijkheid van de verdachte in de rapportages van de deskundigen in hoge mate overeenstemt. De rechtbank kan zich met deze conclusies van de deskundigen verenigen op grond van de onderbouwing ervan. Zij is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat het bewezenverklaarde feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Er zijn overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. Verdachte is naar het oordeel van de rechtbank dus strafbaar voor het door hem gepleegde strafbare feit.
7 De strafoplegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest, en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft geconcludeerd tot vrijspraak van alle feiten.
In het verlengde daarvan dient aan verdachte geen straf te worden opgelegd.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Doodslag in ons strafrechtstelsel wordt beschouwd als één van de ernstigste misdrijven. Voor nabestaanden en voor de samenleving in het algemeen is doodslag een schokkend en zeer ernstig feit.
Verdachte heeft geen enkel respect voor andermans leven getoond toen hij uit boosheid met geweld tekeer is gegaan, waarbij hij de toch al weinig weerbare [slachtoffer] diverse stompen op zijn hoofd en in zijn gezicht heeft gegeven, nadat deze al door zijn mededader [mededader] ernstig was mishandeld. [slachtoffer] heeft het aanhoudend gewelddadige gedrag van verdachte en diens mededader met de dood moeten bekopen.
Het nemen van een leven van een ander is een zo ernstig strafbaar feit dat in beginsel alleen een langdurige gevangenisstraf in aanmerking komt.
Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, zoals hierboven beschreven, en met het feit dat verdachte al drie keer eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld.
Daarnaast heeft zij rekening gehouden met het feit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De rechtbank heeft kennis genomen van de reclasseringsrapporten van Emergis d.d. 12 november 2008 en 21 januari 2009.
Het laatste rapport vermeldt dat er sprake is van jarenlange destructieve afhankelijkheid van alcohol. Verdachte heeft al vele klinische behandelingen ondergaan en is momenteel niet meer gemotiveerd en is van mening dat hij niet in staat is zijn alcoholgebruik te doorbreken. Zijn behandelaar bij Verslavingszorg deelt die mening.
Er bestaat door de gediagnosticeerde ADHD-stoornis en zwakbegaafdheid bij een antisociale persoonlijkheid met borderline kenmerken een hoog recidiverisico.
Gezien zijn excessieve middelengebruik, de aanwezige persoonlijkheidsproblematiek en de steeds zwaarder wordende delicten ziet de NIFP in samenspraak met Emergis een TBS met dwangverpleging als overgebleven kader.
Een kader met minder dwang zal bij cliënt geen enkele meerwaarde hebben.
Uit het psychiatrisch rapport komt naast hetgeen hiervoor onder 6 is aangegeven, tevens het navolgende naar voren - zakelijk weergegeven -:
De stemming van betrokkene is eufoor (sterk positief) en niet passend bij de detentie-situatie en verdenking van mishandeling met de dood tot gevolg. Betrokkene ervaart weinig lijdensdruk.
Zonder interventies is de kans op recidive in delictgedrag waaronder ernstige mishandeling duidelijk aanwezig. Betrokkene heeft diverse behandelinterventies ondergaan met zeer beperkt resultaat. Behandeling en verblijf in een gestructureerde, voorspelbare en veilige omgeving kan tot meer stabiliteit in zijn functioneren leiden.
TBS met verpleging biedt gezien zijn ernstige stoornissen de meeste mogelijkheid om hem te behandelen en de maatschappij te beveiligen.
Uit het psychologisch rapport komt naast hetgeen hiervoor onder 6 is aangegeven, tevens het volgende naar voren –zakelijk weergegeven-:
Gezien de complexiteit van de problematiek is het van belang dat betrokkene intensief en langdurig wordt behandeld.
Een poliklinische behandeling heeft tot nog toe niet het gewenste resultaat geleverd. Een klinische behandeling is mislukt omdat hij dreigend en agressief gedrag vertoonde. TBS met voorwaarden is gedoemd te mislukken. TBS met dwangverpleging geniet de meeste voorkeur om de kans op recidive te minimaliseren.
Gelet op de inhoud van deze rapporten, de aard van het feit en de eerdere strafrechtelijke veroordelingen van verdachte voor geweldsdelicten, is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van de tbs-maatregel noodzakelijk is.
De verschuiving van geweldsdelicten naar geweldsdelicten met dodelijke afloop geeft aanleiding tot de maatregel. Het door de deskundigen omschreven gevaar voor herhaling baart de rechtbank ernstige zorgen voor toekomstig gewelddadig gedrag.
Uit voornoemde rapportages komt ten slotte naar voren dat terbeschikkingstelling met voorwaarden gedoemd is te mislukken.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling dient te worden opgelegd, mede in aanmerking genomen dat
- bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond;
- het bewezen verklaarde feit een misdrijf betreft als omschreven in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1º van het Wetboek van Strafrecht;
- de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel met verpleging eist.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat naast de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging een zwaardere gevangenisstraf moet worden opgelegd dan door de officier van justitie geëist, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren en 6 maanden. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie en hoewel van feit 2 wordt vrijgesproken, geen ruimte voor een lichtere sanctie.
Hierbij hebben straffen die doorgaans voor levensdelicten worden opgelegd het uitgangspunt gevormd, waarbij rekening is gehouden met de verminderde toerekeningvatbaarheid van verdachte en met het feit dat naast een gevangenisstraf een terbeschikkingstelling met verpleging zal worden opgelegd..
8 De vordering tot tenuitvoerlegging.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van gevangenisstraf van 15 dagen die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 19 juli 2006 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14g, 37a, 37b, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Ontvankelijkheid
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk;
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
1 primair: Medeplegen van doodslag.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 5 (vijf) jaren en 6 (zes) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de terbeschikkingstelling van verdachte, met verpleging van overheidswege;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 19 juli 2006 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 715168-06 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
gevangenisstraf voor de duur van 15 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Meeuwis, voorzitter, mr. De Jager en mr. Walther, rechters, in tegenwoordigheid van Heberlein-Guiran, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 juli 2009.
Mr. Walther is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.