RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht, enkelvoudige
belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/300
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[Naam], wonende te [woonplaats], eiser,
de heffingsambtenaar van de gemeente Veere, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2007 een aanslag gemeentelijke belastingen met nummer 2007000010831 en dagtekening 31 maart 2007 opgelegd. Het gaat om aanslagen afvalstoffenheffing, toeristenbelasting en hondenbelasting.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 februari 2008 de aanslag hondenbelasting 2007 (hierna: de aanslag) gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 20 maart 2008 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 30 september 2008 te Middelburg, gelijktijdig met het onderzoek in de zaak met kenmerk 08/444. Eiser is ter zitting verschenen. Namens verweerder zijn verschenen M.G. van Dommele en N.P.C. Geerts. Ter zitting is het onderzoek geschorst en is de zaak aangehouden om verweerder in de gelegenheid te stellen stukken te overleggen. Voorts zijn aan eiser schriftelijke vragen gesteld. Zowel verweerder als eiser hebben hierna diverse stukken overgelegd. Ter zitting van 10 maart 2009 is het onderzoek voortgezet en gesloten.
In geschil is of de aanslag terecht is opgelegd.
Volgens verweerder had eiser in 2007 twee honden. Dit blijkt uit een observatierapport en foto’s. Verweerder heeft bij brief aan eiser informatie gevraagd over de houder van de honden. Daarop is geen reactie gekomen. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat bij de aanslag is uitgegaan van vier honden. Voor deze grondslag is gekozen om eiser te stimuleren om alsnog de benodigde informatie te verstrekken.
Eiser stelt dat hij in 2007 geen honden had. De hond die door verweerder is waargenomen, is van [naam].
3. Beoordeling van het geschil
Artikel 226 van de Gemeentewet bepaalt dat ter zake van het houden van een hond een hondenbelasting kan worden geheven.
Op grond van de Verordening op de heffing en de invordering van hondenbelasting 2007 van de gemeente Veere (hierna: de verordening) is degene die in de gemeente een hond houdt ter zake daarvan belastingplichtig. De verordening bevat een aantal met name genoemde vrijstellingen, welke hier niet van toepassing zijn. De belasting wordt geheven naar het aantal honden dat wordt gehouden. Deze maatstaf noch het gehanteerde tarief zijn in strijd met enige bepaling uit de Gemeentewet.
Ingevolge de verordening wordt als houder van een hond aangemerkt degene die onder welke titel dan ook een hond onder zich heeft, tenzij blijkt dat een ander de houder is.
Verweerder heeft verwezen naar een observatierapport waaruit blijkt dat in de periode van 17 augustus 2007 tot en met 27 november 2007 in totaal zes keer een controle is uitgevoerd. Bij vier waarnemingen zijn op het perceel van eiser geen honden gezien of gehoord. Bij één waarneming om 02.00 uur waren er volgens de controleur twee honden. Deze honden zijn niet waargenomen omdat het donker was maar er is gehoord dat er twee honden blaften. Op 27 augustus 2007 is gezien dat er een hond op het perceel van eiser liep. Verweerder heeft voorts twee foto’s overgelegd waarop één hond is te zien. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat de foto’s betrekking hebben op het jaar 2007. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat bij de aanslag is uitgegaan van vier honden.
Verweerder heeft de aanslag opgelegd voor het houden van vier honden, wetende dat op basis van onderzoek van ten hoogste twee honden zou kunnen worden uitgegaan. Deze wijze van belastingheffing is naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als misbruik van bevoegdheid. Het beroep is dan ook gegrond.
De rechtbank zal beoordelen of er een grondslag is voor het opleggen van een aanslag voor twee honden.
Het ligt op de weg van verweerder feiten en omstandigheden te stellen en, bij betwisting door eiser, deze aannemelijk te maken, waaruit kan worden afgeleid dat is voldaan aan de vereisten tot het opleggen van een aanslag.
Eiser betwist de stellingen van verweerder. Hij heeft daartoe een verklaring overgelegd van [naam]. Uit die verklaring is op te maken dat zij haar hond met regelmaat bij eiser achterlaat. Dit kan voor één dag per week zijn of voor meerdere dagen aaneengesloten. Deze verklaring is niet door verweerder betwist. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de stukken, gegeven ook de inhoud van het observatierapport, onvoldoende grondslag voor de conclusie dat eiser in 2007 feitelijk houder was van één of meer honden dan wel dat hij moest worden aangemerkt als houder van de hond van [naam]. Voor houderschap is een mate van duurzaamheid en gezag vereist. Daarvan is niet gebleken. Het voorgaande betekent dat er geen grondslag is voor het opleggen van een aanslag hondenbelasting 2007. De aanslag is ten onrechte opgelegd.
De conclusie is dat de uitspraak op bezwaar in rechte geen stand houdt. Het beroep is gegrond en de uitspraak op bezwaar zal, voor zover deze betrekking heeft op de aanslag hondenbelasting 2007, wegens strijd met de wet worden vernietigd. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door de aanslag te herroepen. Dit betekent dat de aanslag hondenbelasting 2007 geacht wordt te zijn vernietigd.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding omdat niet is gebleken van proceskosten in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De rechtbank te Middelburg
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak op bezwaar van 25 februari 2008 voor zover deze betrekking heeft op de aanslag hondenbelasting 2007;
herroept de aanslag hondenbelasting 2007;
bepaalt dat de gemeente Veere aan eiser het betaalde griffierecht van € 39,-- (negenendertig euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van F.L. Blok, griffier, en op 16 juli 2009 in het openbaar uitgesproken.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op: 16 juli 2009
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.