ECLI:NL:RBMID:2009:BJ2848

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
23 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
67375/ 09-63
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervuiling van voertuigen door straalwerkzaamheden in havengebied

In deze zaak, die voor de Rechtbank Middelburg werd behandeld, vorderde de besloten vennootschap COMPAGNIE DE MANUTENTION RO-RO (CdMR) B.V. een verbod op straalwerkzaamheden door de reparatiewerf Scheldepoort B.V. op haar terrein, omdat deze werkzaamheden zouden leiden tot vervuiling van de op het terrein van CdMR opgeslagen nieuwe Ford-auto's. CdMR constateerde op 12 maart en 9 april 2009 vervuiling in de vorm van roestplekjes en zwarte stofdeeltjes op de voertuigen. Scheldepoort voerde op dat moment straalwerkzaamheden uit in dok III en had op verzoek van CdMR haar werkwijze aangepast van 'droog' naar 'nat' stralen, om verdere vervuiling te voorkomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de vervuiling op de voertuigen afkomstig was van de werkzaamheden van Scheldepoort. De rechter wees de vorderingen van CdMR af, omdat er geen rechtsgrond was voor het gevraagde verbod en de belangenafweging in het voordeel van Scheldepoort uitviel. De rechter concludeerde dat CdMR zich had moeten realiseren dat er een risico op vervuiling bestond bij de vestiging in de nabijheid van Scheldepoort, die al 45 jaar actief was in het gebied. De reconventionele vordering van Scheldepoort om CdMR te veroordelen tot gedogen van haar bedrijfsactiviteiten werd eveneens afgewezen. CdMR werd veroordeeld in de proceskosten van Scheldepoort, die op € 1.388,25 werden begroot.

Uitspraak

Uitspraak
vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
67375 / KG ZA 09-63
Sector civiel recht,
voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 67375 / KG ZA 09-63
Vonnis van 23 april 2009
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
COMPAGNIE DE MANUTENTION RO-RO (CDMR) B.V.,
gevestigd te Vlissingen,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. Chr.F. Kroes te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SCHELDEPOORT B.V.,
gevestigd te Ritthem,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KONINKLIJKE SCHELDE GROEP B.V.,
gevestigd te Vlissingen,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. E.J.W.M. van Niekerk te Rotterdam.
Partijen zullen hierna CdMR en Scheldepoort genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding
de fax d.d. 17 april 2009 met producties van mr. Van Niekerk
de fax d.d. 17 april 2009 met producties van mr. Kroes
de ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 20 april 2009 door beide advocaten overgelegde pleitnotities.
De feiten
CdMR is een stuwadoorsbedrijf. Op het terrein, waar zij sinds enkele jaren gevestigd is en dat is gelegen in de haven van Vlissingen, direct grenzend aan het terrein van Scheldepoort, slaat zij nieuwe auto’s van Ford op, welke vervolgens worden getransporteerd naar het Verenigd Koninkrijk. Op het terrein van CdMR staan gemiddeld circa 35.000 auto’s.
Scheldepoort is een reparatiewerf. Zij verricht al circa 45 jaar op de betreffende lokatie werkzaamheden aan schepen, waaronder zogenaamde straalwerkzaamheden.
Op 12 maart 2009 heeft CdMR op een deel van de auto’s op haar terrein vervuiling geconstateerd in de vorm van minuscule roestplekjes. Momenteel wordt zowel in opdracht van CdMR als Ford onderzoek gedaan naar de oorzaak daarvan. De resultaten daarvan zijn op dit moment nog niet bekend.
Op 9 april 2009 heeft CdMR opnieuw een vervuiling van de auto’s op haar terrein geconstateerd bestaande uit minuscule zwarte stofdeeltjes. Ook naar de oorzaak van deze vervuiling wordt momenteel onderzoek gedaan. De resultaten zijn thans nog niet bekend.
Op het terrein van Scheldepoort vonden op 9 april 2009 straalwerkzaamheden plaats in dok III.
Op verzoek van CdMR heeft Scheldepoort in de ochtend van 10 april 2009 besloten om haar straalwerkzaamheden in dok III aan te passen door niet meer “droog” te stralen maar “nat” te stralen. Voorts heeft zij CdMR toegezegd tot en met 24 april 2009 geen “droge” straalwerkzaamheden te verrichten.
Het geschil in conventie en in reconventie
CdMR vordert, samengevat, Scheldepoort te verbieden straalwerkzaamheden op haar terrein te (doen) verrichten anders dan door de ‘natstraalmethode’, op straffe van een dwangsom en Scheldepoort te verbieden werkzaamheden te (doen) verrichten die vervuiling op het terrein van CdMR kunnen veroorzaken, waaronder in ieder geval straal- en spuitwerkzaamheden, totdat een voor CdMR aanvaardbare oplossing is gevonden om de werkzaamheden uit te voeren zonder enige kans op vervuiling aan de zijde van CdMR, op straffe van een dwangsom.
Zij stelt daartoe dat het waarschijnlijk is dat de vervuiling op de auto’s afkomstig is van het terrein van Scheldepoort en dat die vervuiling onrechtmatig is jegens haar. Teneinde nog grotere schade aan de kant van CdMR te voorkomen dienen de schadeveroorzakende werkzaamheden op het terrein van Scheldepoort te worden gestaakt. Scheldepoort voldoet volgens CdMR niet aan haar verplichting op grond van de Wet milieubeheer om de best beschikbare techniek toe te passen, nu zij zelf toegeeft dat de ‘natstraalmethode’ een betere techniek is dan de ‘droogstraaltechniek’, nu daarmee iedere mogelijke stofontwikkeling wordt voorkomen.
Scheldepoort voert verweer. Zij stelt dat geenszins vast staat dat de vervuilingen veroorzaakt zijn door emissies op haar terrein. Ook indien dat wel het geval zou zijn, bestaat er volgens Scheldepoort onvoldoende rechtsgrond om de vordering in kort geding toe te wijzen, nu gesteld noch gebleken is dat zij in strijd handelt met de aan haar activiteiten gestelde zware vergunningsvoorwaarden, het gevraagde verbod veel verder reikt dan die voorwaarden en haar bedrijfsvoering op onaanvaardbare wijze zou verstoren. Ook in het kader van een belangenafweging dienen volgens Scheldepoort haar belangen bij een onbelemmerde bedrijfsvoortzetting zwaarder te wegen dan de belangen van CdMR bij het krijgen van een verbod. Scheldepoort wijst erop dat zij reeds 45 jaar daar werkzaam is en dat CdMR zich veel later op het terrein gelegen in het industriegebied gevestigd heeft.
Scheldepoort heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling een reconventionele vordering ingediend strekkende tot veroordeling van CdMR om te gedogen dat Scheldepoort, met inachtneming van de voor haar geldende vergunning inzake de Wet Milieubeheer, haar bedrijfsactiviteiten naar haar eigen inzicht ontplooit. CdMR heeft daartegen bezwaar gemaakt en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering.
De beoordeling in conventie en in reconventie
Voor haar werkzaamheden beschikt Scheldepoort over diverse vergunningen waaronder een milieuvergunning. Onweersproken is dat Scheldepoort in overeenstemming met deze vergunningen haar werkzaamheden uitvoert. Bij het verlenen van de milieuvergunning is ook aan de orde gekomen welke techniek Scheldepoort moet gebruiken bij haar straalwerkzaamheden. De verleende vergunning maakt het mogelijk de droogstraaltechniek te gebruiken. Vooralsnog wordt er dan ook vanuit gegaan dat die techniek als de “Best Beschikbare Techniek” (BBT) kan worden beschouwd. Van Scheldepoort kan dan niet verlangd worden de natstraal- of hydrotechniek te gebruiken. Scheldepoort handelt in overeenstemming met de publiekrechtelijke vergunning. Dit sluit niet uit dat onrechtmatig jegens CdMR wordt gehandeld. De voorzieningenrechter overweegt daarover als volgt. Op dit moment is er geen bewijs dat de recentelijk geconstateerde vervuiling op de bij CdMR gestalde auto’s afkomstig is van Scheldepoort. Dat geldt voor de vervuiling in maart van dit jaar, de ijzercontaminatie, en voor die van 10 april 2009, de stofcontaminatie. De omstandigheden dat op 10 april 2009 straalwerkzaamheden verricht zijn op het terrein van Scheldepoort en dat de wind vanuit de werf van Scheldepoort richting CdMR waaide, zijn onvoldoende om anderszins te concluderen. Scheldepoort voert op dezelfde plaats al vele jaren met grote regelmaat straalwerkzaamheden uit. Als er een directe relatie zou zijn tussen windrichting en straalwerkzaamheden, dan zou dat al eerder tot incidenten hebben moeten leiden. Hierover is niets gesteld of gebleken. Tussen partijen wordt een andere procedure gevoerd waarin CdMR stelt dat Scheldepoort de gestalde auto’s heeft vervuild met verf. Het betreft een incident van circa 5 jaar geleden waarbij nog niet vaststaat wie de veroorzaker van de vervuiling is. Ook die procedure kan niet bijdragen aan het vermoeden dat de huidige vervuiling afkomstig is van Scheldepoort. De straalwerkzaamheden aan schepen behoren tot de normale bedrijfsactiviteiten van Scheldepoort en vinden dagelijks plaats op haar terrein (in de dokken). Scheldepoort verricht deze werkzaamheden op deze locatie al circa 45 jaar. CdMR heeft zich ongeveer tien jaar geleden op de betreffende locatie gevestigd in dit industriegebied naast Scheldepoort. Zij heeft zich toen kunnen realiseren dat op de betreffende locatie een risico van vervuiling bestond, van welk bedrijf dan ook. In redelijkheid kan dan niet van Scheldepoort worden verlangd dat zij voor altijd haar werktechniek aanpast van de droogstraaltechniek naar de natstraaltechniek, gelet op het enorme prijsverschil en de gevolgen daarvan voor haar concurrentiepositie. Het gaat om een verschil van één op twee.
Daarnaast is het voor CdMR ook mogelijk zelf beschermende maatregelen te treffen. Zij laat dit achterwege omdat dan haar kostprijs te hoog wordt.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat er gelet op alle hierboven genoemde omstandigheden voorshands geen grond is te concluderen dat Scheldepoort onrechtmatig jegens CdMR handelt. De vorderingen in conventie zullen dan ook worden afgewezen.
Gelet op de afwijzing van de vorderingen in conventie en het tijdstip waarop de uitspraak wordt gedaan, zal de reconventionele vordering van Scheldepoort wegens gebrek aan belang eveneens worden afgewezen.
CdMR zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Scheldepoort worden begroot op:
- explootkosten € 72,25
- vast recht € 262,00
- salaris procureur € 1.054,00
Totaal € 1.388,25
De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
wijst de vorderingen af,
veroordeelt CdMR in de proceskosten, aan de zijde van Scheldepoort tot op heden begroot op € 1.388,25,
in reconventie
wijst de vordering af;
compenseert de proceskosten
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2009.