ECLI:NL:RBMID:2009:BJ2389

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
21 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
66885/ KG za 09-35
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor afgifte kenteken bestelauto door de Staat

In deze zaak vordert Meizon B.V. de Staat der Nederlanden te veroordelen om toestemming te verlenen voor de afgifte van een kenteken voor een in België aangekochte Peugeot Partner, die als tweede bedrijfsauto in gebruik genomen zou worden. Meizon heeft belang bij deze vordering omdat toewijzing leidt tot een vrijstelling van de BPM en lagere wegenbelasting. De voorzieningenrechter heeft op 21 april 2009 uitspraak gedaan in deze kort geding procedure, waarbij de vordering van Meizon werd afgewezen.

Meizon heeft sinds 1995 een Peugeot Partner als bestelauto in gebruik en heeft eind 2008 een tweede Peugeot Partner aangeschaft. De auto is aangepast met een tussenschot en platen, maar de RDW weigerde de afgifte van een kenteken voor een bestelauto, omdat de aanpassingen niet voldeden aan de eisen van de Wet BPM 1992. De voorzieningenrechter oordeelt dat de auto van Meizon niet kan worden aangemerkt als bestelauto, omdat de aanpassingen niet voldoen aan de wettelijke vereisten.

De voorzieningenrechter concludeert dat de vordering van Meizon moet worden afgewezen, en dat Meizon in de proceskosten moet worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Staat worden vastgesteld op EUR 1.316,00. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een correcte interpretatie van de wetgeving omtrent bestelauto's en de rol van de RDW in het kentekenproces.

Uitspraak

Uitspraak
vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
66885 / KG ZA 09-35
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 66885 / KG ZA 09-35
Vonnis van 21 april 2009
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEIZON B.V.,
gevestigd te Middelburg,
eiseres,
advocaat: mr. M.C. Buntsma,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN FINANCIËN),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat: mr. R.T. Wiegerink.
Partijen zullen hierna Meizon en de Staat genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding met producties;
de zijdens de Staat bij brief van 1 april 2009 overgelegde producties 1 tot en met 4;
de mondelinge behandeling van 7 april 2009, ter gelegenheid waarvan namens Meizon is verschenen [M], bijgestaan door mr. Buntsma voornoemd. [N] en [H] zijn verschenen namens de Staat, bijgestaan mr. Wiegerink voornoemd.
De feiten
2.1 Meizon heeft sinds 1995 binnen het bedrijf een Peugeot Partner als bestelauto in gebruik. Eind december 2008 heeft Meizon in Turnhout (België) een tweede Peugeot Partner gekocht met de bedoeling ook deze auto als bestelauto binnen het bedrijf te gaan gebruiken.
2.2 Op 8 januari 2009 meldt Meizon zich bij de Rijksdienst Wegverkeer (RDW) en vervolgens bij het aangiftepunt Belasting van Personenauto’s en Motorrijwielen (BPM) te Roosendaal, teneinde voor de aangekochte Peugeot Partner een Nederlands kenteken voor een bestelauto te verkrijgen.
2.3 De ambtenaar van de Belastingdienst/Douane Zuid deelt Meizon mede dat geen zogenaamd grijs kenteken voor de auto kan worden afgegeven, aangezien er een tussenschot ontbreekt tussen de laadruimte en het bestuurdersgedeelte van 30 cm over de volle breedte en omdat het dak van de laadruimte minder dan 25 cm hoger is dan de bovenkant van de portieropening van de bestuurder.
2.4 Vervolgens heeft Meizon de auto teruggenomen. Meizon heeft in de auto vervolgens een tussenschot van 30 cm hoogte over de gehele breedte van de auto geplaatst, alsmede aan beide zijden een permanente plaat gelast aan de bovenzijde in de dagopening van de voorportieren.
2.5 Op 27 januari 2009 verschijnt Meizon voor de tweede maal bij de RDW en het aangiftepunt BPM. Vervolgens wordt er wederom geweigerd een kenteken voor een bestelauto af te geven. Het door Meizon aangebrachte tussenschot wordt akkoord bevonden, doch de geplaatste plaat aan de bovenzijde van de portieropening wordt door de inspecteur aangeduid als een “kunstgreep”.
3. De standpunten
3.1 Meijzon vordert, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de Staat te veroordelen om toestemming te verlenen voor afgifte van een kenteken voor de bestelauto Peugeot Partner in eigendom van Meizon met chassisnummer [nummer], met veroordeling van de Staat in de kosten van het geding. Ter onderbouwing van haar vordering voert Meizon het navolgende aan. Zij heeft belang bij haar vordering aangezien zij bij toewijzing ervan een vrijstelling van de BPM verkrijgt en aanzienlijk lagere periodieke wegenbelasting dient te voldoen. Daarnaast heeft zij de auto dringend nodig voor het bedrijf. Er is aan de zijde van de Staat geen enkel steekhoudend argument om geen kenteken voor een bestelauto af te geven aangezien de auto alleen voor het bedrijf wordt gebruikt en voldoet aan de inrichtingseisen. Door aan de bovenzijde van de portieropening een plaat te gelasten, wordt voldaan aan de eis dat het dak van de laadruimte meer dan 25 cm hoger moet zijn dan de bovenkant van de portieropening van de bestuurder. De door de inspecteur aangedragen oplossing om een volledige tussenwand tot aan het dak te plaatsen, waardoor de 25 cm eis vervalt, is geen optie. De door Meizon te vervoeren materialen kunnen niet meer in de aangekochte auto worden vervoerd indien er een volledige tussenwand wordt geplaatst.
3.2 De Staat voert gemotiveerd verweer. Zij heeft allereerst aangevoerd dat niet de civiele rechter doch de fiscale rechter bevoegd is van onderhavig geschil kennis te nemen aangezien het een geschil over de BPM betreft. De belastingrechter is bij uitsluiting bevoegd een oordeel uit te spreken over de rechtmatigheid van de op aangifte te betalen belasting. Daarnaast stelt zij dat de vordering onjuist is geformuleerd, hetzij tegen de verkeerde rechtspersoon is ingesteld, omdat het niet de Belastingdienst/Douane c.q. het Ministerie van Financiën, maar de RDW is dat kentekens verstrekt.
Tenslotte voert de Staat aan dat de vordering ook op inhoudelijke gronden dient te worden afgewezen, aangezien de door Meizon gekochte Peugeot Partner dient te worden aangemerkt als een personenauto, waarvoor geen grijs kenteken kan worden afgegeven.
4. De beoordeling
4.1 De voorzieningenrechter is van oordeel dat het verweer van de Staat dat de civiele rechter niet bevoegd zou zijn van onderhavig geschil kennis te nemen, dient te worden gepasseerd. Immers vast is komen te staan dat Meizon tot op heden geen aangifte voor de BPM heeft gedaan, aangezien zij de door haar gekochte auto als bedrijfsauto en niet als personenauto wenst te gebruiken. Onderhavige zaak betreft dan ook niet een geschil over de BPM. Slechts in het geval Meizon aangifte voor de BPM zou hebben gedaan en de geheven BPM voor een personenauto zou hebben betaald, had zij de daarvoor openstaande procedure bij de fiscale rechter kunnen bewandelen. Meizon heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook toegang tot de burgerlijke rechter. Een voldoende spoedeisend belang volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter uit de aard van het geschil. Evenmin staat de aard van de door Meizon gevraagde voorziening in de weg aan het treffen van een voorlopige voorziening in onderhavige (civiele) kort gedingprocedure aangezien de gevraagde voorziening geen definitief karakter heeft.
4.2 De stelling van de Staat dat Meizon haar vordering onjuist heeft geformuleerd, dan wel haar vordering tegen de verkeerde rechtspersoon heeft ingesteld, slaagt evenmin. Juist is dat de Belastingdienst/ Douane c.q. de Staat geen kentekens verstrekt. Een kenteken wordt verstrekt door de RDW nadat er een zogenaamd “fiscaal akkoord” is verleend door de Belastingdienst/Douane c.q. de Staat ten teken dat kan worden overgegaan tot verstrekking van een kenteken. Echter Meizon vordert niet de Staat te veroordelen tot het verstrekken van een kenteken, doch de Staat te veroordelen de RDW toestemming te verlenen voor afgifte van een kenteken. Meizon heeft haar vordering derhalve, gelet op de formulering daarvan, gericht tot de juiste rechtspersoon.
4.3 Ten aanzien van het (inhoudelijk) verweer van de Staat dat de auto van Meizon niet kan worden aangemerkt als een bestelauto, oordeelt de voorzieningenrechter als volgt. In artikel 3 lid 3 Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet BPM 1992) is het begrip ‘bestelauto’ omschreven en onderverdeeld in vier soorten bestelauto’s. Voor de onderhavige zaak zijn de in voornoemd artikel sub b en c omschreven bestelauto’s van belang. De sub b genoemde categorie betreft de bestelauto waarvan de laadruimte minder dan 25 cm hoger is dan de cabine en de laadruimte van de bestuurderszitplaats is afgescheiden door een vaste wand over de gehele breedte van de cabine met ten minste dezelfde hoogte als de bestuurderscabine. De sub c genoemde categorie betreft de bestelauto waarvan de laadruimte ten minste 25 cm hoger is dan de cabine. In dat geval dient de laadruimte van de bestuurderszitplaats te zijn afgescheiden door een vaste wand over de gehele breedte van de cabine met een hoogte van ten minste 30 cm.
4.4 Meizon heeft ter zitting te kennen gegeven geen volledige wand ter hoogte van de bestuurderscabine tussen de laadruimte en de bestuurderszitplaats te willen aanbrengen aangezien zij dan niet langer in staat is haar materialen te vervoeren. Derhalve is de thans te beantwoorden vraag of de auto door de door Meizon aangebrachte aanpassingen voldoet aan de eisen van artikel 3 lid 3 sub c Wet BPM 1992. Meizon heeft, nadat zij op 8 januari 2009 bij de Belastingdienst/Douane te horen heeft gekregen dat de desbetreffende auto op dat moment niet kon worden aangemerkt als bestelauto een tussenschot geplaatst over de gehele breedte van de auto ter hoogte van 30 cm, alsmede permanente platen gelast aan de bovenzijde van de portieropeningen met als doel de laadruimte ten minste 25 cm hoger te laten zijn dan de cabine. In artikel 2 lid 2 Uitvoeringsregeling BPM 1992 is opgenomen dat het verschil in hoogte tussen de cabine en de laadruimte de verticale afstand is tussen het denkbeeldige horizontale vlak waarin beide hoogste punten van de dagopening van de deuren bij de voorzitplaatsen zijn gelegen, en het hoogste gedeelte van het dak van de laadruimte, gemeten over een breedte van ten minste 20 cm. De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat door de door Meizon aangebrachte aanpassingen niet wordt voldaan aan deze eisen. Immers door het aanbrengen van de platen aan de bovenzijde van de dagopeningen van de voorportieren wordt niet bewerkstelligd dat de laadruimte ten minste 25 cm hoger is dan de cabine. Concluderend is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de auto van Meizon niet kan worden aangemerkt als een bestelauto in de zin van de Wet BPM 1992. De vordering zal derhalve worden afgewezen.
4.5 Meizon zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten van de Staat worden vastgesteld op:
- vast recht 262,00
- salaris advocaat 1.054,00
Totaal EUR 1.316,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt Meizon in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de Staat begroot op EUR 1.316,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2009.