RECHTBANK MIDDELBURG
63057 / HA ZA 08-257
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 63057 / HA ZA 08-257
Vonnis van 25 februari 2009
[eiser],
wonende te Jemgun-Ditzum, Duitsland,
eiser,
advocaat: mr. E.H.A. Schute te Serooskerke, gemeente Veere,
[gedaagde]
wonende te Heikant, gemeente Hulst
gedaagde,
advocaat: mr. E. Bregonje te Terneuzen.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 13 augustus 2008
het proces-verbaal van comparitie van 15 oktober 2008.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
[eiser] heeft vanaf 1992 tot 31 december 2005 een rundveehouderij gedreven in Herwijnen. [eiser] fokte runderen en verkocht deze vervolgens.
2.2. In 2001 en 2002 heeft [eiser] runderen verkocht waar[V]] de runderen ophaalde, de koopprijs voldeed en de runderen vervolgens leverde aan [gedaagde].
2.3. In augustus 2003 heeft [eiser] aan [V] op de veemarkt in Chiney (België) medegedeeld dat hij voornemens was om vijftien runderen te verkopen.
2.4. Op 26 augustus 2003 zijn [gedaagde] en [V] gezamenlijk naar Herwijnen gegaan en hebben zij voornoemde runderen bekeken. Vervolgens is onderhandeld. [eiser] heeft veertien runderen verkocht voor een bedrag van € 18.073,48. [gedaagde] heeft daarbij voorgesteld om de kwestie op dezelfde wijze als de voorgaande jaren, namelijk via tussenkomst van [V], af te handelen. Dit voorstel is door zowel [eiser] als [V] geaccepteerd.
2.5. Op 9 september 2003 heeft [V] de veertien runderen in Herwijnen op een veewagen geladen. [V] had op dat moment de koopprijs moeten voldoen, maar hij deelde mede dat hij nog geen geld van [gedaagde] had ontvangen. [eiser] is akkoord gegaan met uitstel van betaling voor een paar dagen. [V] heeft [eiser] echter niet betaald.
2.6. Op 12 september 2003 heeft [gedaagde] een bedrag van € 18.913,-- betaald op de bankrekening van de vader van [V].
2.7. [eiser] heeft op 15 maart 2004 aangifte gedaan van oplichting door [V]. [eiser] heeft bij deze aangifte onder meer het volgende verklaard: “(…) Tijdens deze ontmoeting zijn [V] en ik samen tot de afspraak gekomen, dat [V] [v], 14 runderen zou kopen van mij, dit voor een totaal bedrag van 18.073,48 euro. Vervolgens verkoopt [V] de 14 runderen aan dhr. [gedaagde]. (…) [V] [v] koopt al jaren voor J.J. van Dorsselaer vee in. [V] zorgt voor het vervoer van de runderen en verkoopt deze aan dhr. [gedaagde]. Dit ging altijd goed. Ik weet dat [V] voor zichzelf werkt. (…) [V] heeft een rekening opgemaakt, Hierop staat dat er op 9 september 2003, van [eiser], [adres] te Herwijnen, 14 runderen voor een bedrag van 18.073,48 euro wordt verkocht aan [V] [v], [adres] Hulst. De rekening wordt door beiden getekend. (…)”
2.8. In oktober 2003 heeft [eiser] een deurwaarder ingeschakeld om zijn vordering op [V] te verhalen.
2.9 Op 20 april 2004 heeft [eiser] aan [gedaagde] een factuur verstuurd voor de runderen. [gedaagde] heeft de verschuldigdheid van die factuur betwist bij brieven van 26 april 2004 en 18 mei 2004.
2.10. Op 8 mei 2006 is de wet Schuldsanering Natuurlijke Personen van toepassing verklaard op [V].
2.11. [eiser] heeft in juni 2007 zijn vordering op [V] ter verificatie ingediend bij de bewindvoerder van [V].
Het geschil
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde], uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van € 18.073,48, de wettelijke handelsrente, buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de kosten van de procedure.
Indien en voorzover de rechtbank mocht oordelen dat er tussen [eiser] en [gedaagde] geen koopovereenkomst terzake de koop van veertien runderen tot stand is gekomen, een verklaring voor recht dat [gedaagde] uit hoofde van een overeenkomst van lastgeving tussen [gedaagde] en [V] gehouden is de hiervoor omschreven vorderingen aan [eiser] te betalen.
[eiser] stelt hiertoe onder meer het volgende. Op 26 augustus 2003 is een koopovereenkomst ter zake veertien runderen tussen partijen tot stand gekomen. Ondanks aanmaningen en sommaties is niet betaald. [eiser] vordert nakoming van de overeenkomst en schadevergoeding. Indien en voor zover geoordeeld wordt dat er tussen partijen geen koopovereenkomst tot stand is gekomen, stelt [eiser] dat [V] de runderen op last van [gedaagde] heeft gekocht. [V] werkte als tussenpersoon voor [gedaagde].
3.3. [gedaagde] voert verweer. [eiser] heeft geen koopovereenkomst gesloten met hem, maar met [V]. [eiser] heeft zelf verklaard dat hij de stieren heeft verkocht aan [V]. Dit blijkt ook uit de bonnen die [V] in dat verband heeft opgemaakt. [eiser] heeft zijn vordering bij [V] proberen te incasseren. [eiser] heeft ook jegens de bewindvoerder van [V] aangegeven dat hij een vordering had op [V] uit hoofde van een met hem gesloten koopovereenkomst. [V] heeft de stieren vervolgens doorverkocht aan [gedaagde]. Subsidiair, voor het geval geoordeeld wordt dat [gedaagde] wel contractpartij is, heeft [gedaagde] bevrijdend betaald aan [V] op grond van artikel 6:34 BW. [gedaagde] mocht er van uitgaan dat [V] zijn contractpartij was. [eiser] had al twee maal eerder middels [V] stieren gekocht van [eiser]. Die eerdere overeenkomsten waren op dezelfde wijze tot stand gekomen als de onderhavige overeenkomst. [gedaagde] ging er ook in die gevallen – net als in het onderhavige geval – van uit dat de stieren door [eiser] werden verkocht aan [V] en dat [V] de stieren op zijn beurt weer doorverkocht aan hem. Gelet op het feit dat [V] bij al die overeenkomsten een inkoopfactuur aan [eiser] had verstrekt en een verkoopfactuur aan [gedaagde] en [gedaagde] ook altijd de koopsom heeft voldaan aan [V] en [eiser] hierover ook nimmer heeft geklaagd, kon en mocht [gedaagde] er van uitgaan dat [V] zijn contractpartij was en niet [eiser]. [gedaagde] mocht er dus op vertrouwen dat hij bevrijdend aan [V] kon en moest betalen.
De beoordeling
Partijen hebben op 26 augustus 2003 met elkaar afgesproken dat [gedaagde] de veertien runderen koopt die [eiser] te koop aanbiedt, waarbij zij tegelijkertijd afspreken dat een en ander zal worden afgehandeld op dezelfde wijze als voorgaande jaren. Tegenover de politie heeft [eiser] verklaard dat de afhandeling dan als volgt verloopt: [V] koopt de runderen van hem en vervolgens verkoopt [V] de runderen aan [gedaagde]. Bij het ophalen van de runderen moet [V] de koopprijs aan [eiser] betalen. Uit deze feitelijke gang van zaken volgt dat niet tussen [eiser] en [gedaagde] een koopovereenkomst tot stand is gekomen, maar tussen [eiser] en [V].
4.2. Voorgaande conclusie wordt bevestigd door de wijze waarop de overeenkomst verder is uitgevoerd. [V] heeft bij de uitvoering van de overeenkomst bonnen geschreven. Uit de inkoopbon blijkt dat [V] op 9 september 2003 veertien stieren van [eiser] heeft gekocht voor een bedrag van € 18.073,48. Uit een verkoopbon van dezelfde dag blijkt dat [V] deze stieren heeft verkocht en geleverd aan [gedaagde] voor een bedrag van € 18.913,--.
4.3. Dat [eiser] er in eerste instantie zelf ook van uitging dat hij een overeenkomst met [V] had gesloten, blijkt uit de wijze waarop [eiser] zijn vordering heeft proberen te incasseren. [eiser] heeft een deurwaarder ingeschakeld om de vordering te verhalen op [V]. Nadat de schuldsaneringsregeling op [V] van toepassing werd verklaard, heeft [eiser] zijn vordering ter verificatie ingediend bij de bewindvoerder van [V]. Pas acht maanden na de totstandkoming van de overeenkomst heeft [eiser] een factuur op naam van [gedaagde] gesteld en aan hem verzonden. [gedaagde] heeft niet eerder een factuur ontvangen van [eiser] voor de koop van runderen, ook niet in 2001 en 2002.
4.4. Nu is gebleken dat er geen koopovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] is gesloten, moet bezien worden of [V] mogelijk als lasthebber van [gedaagde] is opgetreden. Deze grond kan evenmin tot toewijzing van de vordering leiden. [eiser] kan [gedaagde] alleen maar aanspreken voor zover [gedaagde] [V] niet heeft betaald. Als [gedaagde] heeft betaald aan [V], dan komt [eiser] geen aanspraak op betaling toe ten opzichte van [gedaagde]. [gedaagde] heeft betaald op de bankrekening die [V] hem heeft opgegeven. Dat dit naderhand bleek de rekening van de vader van [V] te zijn, is in de zaak tussen [eiser] en [gedaagde] niet van belang. Betaling heeft plaatsgevonden op de door [V] aangegeven plaats. Daarmee heeft [gedaagde] aan zijn betalingsverplichtingen voldaan en kan [eiser] hem niet meer tot betaling aanspreken.
4.5. De rechtbank zal de vorderingen van [eiser] afwijzen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] tot op heden op:
- vast recht 640,--
- salaris advocaat 904,-- (2 punten × tarief € 452,--)
Totaal € 1.544,--
De beslissing
De rechtbank
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.544,--;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.K.N. Vos en in het openbaar uitgesproken op
25 februari 2009.
Uitspraak
RECHTBANK MIDDELBURG
63057 / HA ZA 08-257
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 63057 / HA ZA 08-257
Vonnis van 25 februari 2009
[eiser],
wonende te Jemgun-Ditzum, Duitsland,
eiser,
advocaat: mr. E.H.A. Schute te Serooskerke, gemeente Veere,
[gedaagde]
wonende te Heikant, gemeente Hulst
gedaagde,
advocaat: mr. E. Bregonje te Terneuzen.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 13 augustus 2008
het proces-verbaal van comparitie van 15 oktober 2008.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
[eiser] heeft vanaf 1992 tot 31 december 2005 een rundveehouderij gedreven in Herwijnen. [eiser] fokte runderen en verkocht deze vervolgens.
2.2. In 2001 en 2002 heeft [eiser] runderen verkocht waar[V]] de runderen ophaalde, de koopprijs voldeed en de runderen vervolgens leverde aan [gedaagde].
2.3. In augustus 2003 heeft [eiser] aan [V] op de veemarkt in Chiney (België) medegedeeld dat hij voornemens was om vijftien runderen te verkopen.
2.4. Op 26 augustus 2003 zijn [gedaagde] en [V] gezamenlijk naar Herwijnen gegaan en hebben zij voornoemde runderen bekeken. Vervolgens is onderhandeld. [eiser] heeft veertien runderen verkocht voor een bedrag van € 18.073,48. [gedaagde] heeft daarbij voorgesteld om de kwestie op dezelfde wijze als de voorgaande jaren, namelijk via tussenkomst van [V], af te handelen. Dit voorstel is door zowel [eiser] als [V] geaccepteerd.
2.5. Op 9 september 2003 heeft [V] de veertien runderen in Herwijnen op een veewagen geladen. [V] had op dat moment de koopprijs moeten voldoen, maar hij deelde mede dat hij nog geen geld van [gedaagde] had ontvangen. [eiser] is akkoord gegaan met uitstel van betaling voor een paar dagen. [V] heeft [eiser] echter niet betaald.
2.6. Op 12 september 2003 heeft [gedaagde] een bedrag van € 18.913,-- betaald op de bankrekening van de vader van [V].
2.7. [eiser] heeft op 15 maart 2004 aangifte gedaan van oplichting door [V]. [eiser] heeft bij deze aangifte onder meer het volgende verklaard: “(…) Tijdens deze ontmoeting zijn [V] en ik samen tot de afspraak gekomen, dat [V] [v], 14 runderen zou kopen van mij, dit voor een totaal bedrag van 18.073,48 euro. Vervolgens verkoopt [V] de 14 runderen aan dhr. [gedaagde]. (…) [V] [v] koopt al jaren voor J.J. van Dorsselaer vee in. [V] zorgt voor het vervoer van de runderen en verkoopt deze aan dhr. [gedaagde]. Dit ging altijd goed. Ik weet dat [V] voor zichzelf werkt. (…) [V] heeft een rekening opgemaakt, Hierop staat dat er op 9 september 2003, van [eiser], [adres] te Herwijnen, 14 runderen voor een bedrag van 18.073,48 euro wordt verkocht aan [V] [v], [adres] Hulst. De rekening wordt door beiden getekend. (…)”
2.8. In oktober 2003 heeft [eiser] een deurwaarder ingeschakeld om zijn vordering op [V] te verhalen.
2.9 Op 20 april 2004 heeft [eiser] aan [gedaagde] een factuur verstuurd voor de runderen. [gedaagde] heeft de verschuldigdheid van die factuur betwist bij brieven van 26 april 2004 en 18 mei 2004.
2.10. Op 8 mei 2006 is de wet Schuldsanering Natuurlijke Personen van toepassing verklaard op [V].
2.11. [eiser] heeft in juni 2007 zijn vordering op [V] ter verificatie ingediend bij de bewindvoerder van [V].
Het geschil
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde], uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van € 18.073,48, de wettelijke handelsrente, buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de kosten van de procedure.
Indien en voorzover de rechtbank mocht oordelen dat er tussen [eiser] en [gedaagde] geen koopovereenkomst terzake de koop van veertien runderen tot stand is gekomen, een verklaring voor recht dat [gedaagde] uit hoofde van een overeenkomst van lastgeving tussen [gedaagde] en [V] gehouden is de hiervoor omschreven vorderingen aan [eiser] te betalen.
[eiser] stelt hiertoe onder meer het volgende. Op 26 augustus 2003 is een koopovereenkomst ter zake veertien runderen tussen partijen tot stand gekomen. Ondanks aanmaningen en sommaties is niet betaald. [eiser] vordert nakoming van de overeenkomst en schadevergoeding. Indien en voor zover geoordeeld wordt dat er tussen partijen geen koopovereenkomst tot stand is gekomen, stelt [eiser] dat [V] de runderen op last van [gedaagde] heeft gekocht. [V] werkte als tussenpersoon voor [gedaagde].
3.3. [gedaagde] voert verweer. [eiser] heeft geen koopovereenkomst gesloten met hem, maar met [V]. [eiser] heeft zelf verklaard dat hij de stieren heeft verkocht aan [V]. Dit blijkt ook uit de bonnen die [V] in dat verband heeft opgemaakt. [eiser] heeft zijn vordering bij [V] proberen te incasseren. [eiser] heeft ook jegens de bewindvoerder van [V] aangegeven dat hij een vordering had op [V] uit hoofde van een met hem gesloten koopovereenkomst. [V] heeft de stieren vervolgens doorverkocht aan [gedaagde]. Subsidiair, voor het geval geoordeeld wordt dat [gedaagde] wel contractpartij is, heeft [gedaagde] bevrijdend betaald aan [V] op grond van artikel 6:34 BW. [gedaagde] mocht er van uitgaan dat [V] zijn contractpartij was. [eiser] had al twee maal eerder middels [V] stieren gekocht van [eiser]. Die eerdere overeenkomsten waren op dezelfde wijze tot stand gekomen als de onderhavige overeenkomst. [gedaagde] ging er ook in die gevallen – net als in het onderhavige geval – van uit dat de stieren door [eiser] werden verkocht aan [V] en dat [V] de stieren op zijn beurt weer doorverkocht aan hem. Gelet op het feit dat [V] bij al die overeenkomsten een inkoopfactuur aan [eiser] had verstrekt en een verkoopfactuur aan [gedaagde] en [gedaagde] ook altijd de koopsom heeft voldaan aan [V] en [eiser] hierover ook nimmer heeft geklaagd, kon en mocht [gedaagde] er van uitgaan dat [V] zijn contractpartij was en niet [eiser]. [gedaagde] mocht er dus op vertrouwen dat hij bevrijdend aan [V] kon en moest betalen.
De beoordeling
Partijen hebben op 26 augustus 2003 met elkaar afgesproken dat [gedaagde] de veertien runderen koopt die [eiser] te koop aanbiedt, waarbij zij tegelijkertijd afspreken dat een en ander zal worden afgehandeld op dezelfde wijze als voorgaande jaren. Tegenover de politie heeft [eiser] verklaard dat de afhandeling dan als volgt verloopt: [V] koopt de runderen van hem en vervolgens verkoopt [V] de runderen aan [gedaagde]. Bij het ophalen van de runderen moet [V] de koopprijs aan [eiser] betalen. Uit deze feitelijke gang van zaken volgt dat niet tussen [eiser] en [gedaagde] een koopovereenkomst tot stand is gekomen, maar tussen [eiser] en [V].
4.2. Voorgaande conclusie wordt bevestigd door de wijze waarop de overeenkomst verder is uitgevoerd. [V] heeft bij de uitvoering van de overeenkomst bonnen geschreven. Uit de inkoopbon blijkt dat [V] op 9 september 2003 veertien stieren van [eiser] heeft gekocht voor een bedrag van € 18.073,48. Uit een verkoopbon van dezelfde dag blijkt dat [V] deze stieren heeft verkocht en geleverd aan [gedaagde] voor een bedrag van € 18.913,--.
4.3. Dat [eiser] er in eerste instantie zelf ook van uitging dat hij een overeenkomst met [V] had gesloten, blijkt uit de wijze waarop [eiser] zijn vordering heeft proberen te incasseren. [eiser] heeft een deurwaarder ingeschakeld om de vordering te verhalen op [V]. Nadat de schuldsaneringsregeling op [V] van toepassing werd verklaard, heeft [eiser] zijn vordering ter verificatie ingediend bij de bewindvoerder van [V]. Pas acht maanden na de totstandkoming van de overeenkomst heeft [eiser] een factuur op naam van [gedaagde] gesteld en aan hem verzonden. [gedaagde] heeft niet eerder een factuur ontvangen van [eiser] voor de koop van runderen, ook niet in 2001 en 2002.
4.4. Nu is gebleken dat er geen koopovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] is gesloten, moet bezien worden of [V] mogelijk als lasthebber van [gedaagde] is opgetreden. Deze grond kan evenmin tot toewijzing van de vordering leiden. [eiser] kan [gedaagde] alleen maar aanspreken voor zover [gedaagde] [V] niet heeft betaald. Als [gedaagde] heeft betaald aan [V], dan komt [eiser] geen aanspraak op betaling toe ten opzichte van [gedaagde]. [gedaagde] heeft betaald op de bankrekening die [V] hem heeft opgegeven. Dat dit naderhand bleek de rekening van de vader van [V] te zijn, is in de zaak tussen [eiser] en [gedaagde] niet van belang. Betaling heeft plaatsgevonden op de door [V] aangegeven plaats. Daarmee heeft [gedaagde] aan zijn betalingsverplichtingen voldaan en kan [eiser] hem niet meer tot betaling aanspreken.
4.5. De rechtbank zal de vorderingen van [eiser] afwijzen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] tot op heden op:
- vast recht 640,--
- salaris advocaat 904,-- (2 punten × tarief € 452,--)
Totaal € 1.544,--
De beslissing
De rechtbank
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.544,--;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.K.N. Vos en in het openbaar uitgesproken op
25 februari 2009.