vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
54086 / HA ZA 06-419
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 54086 / HA ZA 06-419
Vonnis van 7 januari 2009
[eiseres],
wonende te Gent,
eiseres,
advocaat mr. R.R.E. Nobus,
[gedaagde],
wonende te Westdorpe,
gedaagde,
advocaat mr. E.H.A. Schute.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding
de conclusie van antwoord
het tussenvonnis van 8 november 2006;
de processen-verbaal van comparitie van 1 februari 2006 en 28 januari 2008;
de conclusie van repliek tevens wijziging grondslag van eis tevens wijziging en uitbreiding van eis;
antwoordakte wijziging eis;
de conclusie van dupliek.
De feiten
[eiseres] en haar zus, [zus van eiseres], zijn kinderen geboren uit het huwelijk tussen de heer [vader van eiseres] en [moeder van eiseres]. [moeder van eiseres] is overleden op 21 januari 1995 en [vader van eiseres] is overleden op 21 augustus 2004.
[vader van eiseres] en [moeder van eiseres] waren gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Op 16 februari 1991 is [moeder van eiseres] opgenomen in een verpleeghuis. Bij beschikking van 6 april 1994 heeft de rechtbank Middelburg de echtscheiding tussen [vader van eiseres] en [moeder van eiseres] uitgesproken, welke beschikking in hoger beroep op 20 januari 1995 is vernietigd waarbij het verzoek tot echtscheiding alsnog is afgewezen.
[gedaagde] is in 1991/1992, nadat [moeder van eiseres] is opgenomen in een verpleeghuis, bij [vader van eiseres] gaan wonen. [vader van eiseres] exploiteerde een fruitteeltbedrijf op de percelen gelegen rond de echtelijke woning [adres]es] te Westdorpe.
Bij testament van 12 mei 1993 heeft [moeder van eiseres] [[eiseres]] tot enig erfgenaam benoemd.
[vader van eiseres] heeft bij testament van 24 januari 2003 [eiseres] en haar nakomelingen uitgesloten als zijn erfgenamen en bij wijze van legaat aan [gedaagde] een recht van gebruik en bewoning toegekend van een woonhuis (de voormalige echtelijke woning van [vader van eiseres] en [moeder van eiseres]) met erf, tuin en boomgaard staande en gelegen te Westdorpe, gemeente Terneuzen, [adres]es], kadastraal bekend gemeente Sas van Gent setie [adres], groot een are en drie centiare en [adres] groot zesenveertig are vijfenveertig centiare.
Op 20 mei 1994 heeft [vader van eiseres] bij overeenkomst (hierna: de koopovereenkomst) verkocht en geleverd aan [gedaagde] tegen een koopsom van € 77.20[adres]07:
een perceel “boomgaard” aan de [adres] te Westdorpe, gemeente Terneuzen, kadastraal bekend gemeente Sas van Gent, sectie M,, [adres] groot twee hectare negentien are twintig centiare;
het perceel “boomgaard” gelegen aan de [adres] te Westdorpe, gemeente Terneuzen, kadastraal bekend gemeente Sas van Gent, sectie K, [adres] groot een hectare tachtig centiare;
het perceel erf met schuren [adres]es] te Westdorpe, gemeente Terneuzen, kadastraal bekend gemeente Sas van Gent, sectie K, [adres] groot zesenveertig are vijfenveertig centiare.
diverse machines en gereedschap.
Voornoemde koopsom is bepaald aan de hand van een taxatierapport dat op verzoek van mr. G.T.R. Borgers, notaris te Axel, is opgesteld door de heer C. de Kubber d.d. 25 april 1994. Het perceel aan de [adres] is getaxeerd op een bedrag van
f. 3,-- per vierkante meter. Dit perceel is vervolgens in 1996 (na herziening van de agrarische bestemming zonder bebouwing) verkocht voor een koopsom van f. 12,75 per vierkante meter.
[vader van eiseres] heeft twee schuldbekentenissen getekend d.d. 3 april 1995 en 26 januari 1998, inhoudende dat hij aan [gedaagde] schuldig is wegens geleende gelden, respectievelijk een bedrag van f. 90.000,-- (€ 40.840,21) en een bedrag van f. 160.000 (€ 72.604,83).
De nalatenschappen van [vader van eiseres] en [moeder van eiseres] zijn nog niet verdeeld. Notaris mr. B.J.J. Beltman heeft inmiddels een boedelbeschrijving van beide nalatenschappen opgemaakt.
Op 17 mei 2006 heeft [eiseres] conservatoire beslagen doen leggen ten laste van [gedaagde].
2.11. [eiseres] heeft een “Klacht met burgerlijke partijstelling” ingediend tegen [gedaagde] bij de Onderzoeksrechter van de rechtbank te Gent.
Het geschil
[eiseres] vordert samengevat – in de dagvaarding:
- primair: de koopovereenkomst te vernietigen dan wel te ontbinden;
- subsidiair: te verklaren voor recht dat [gedaagde] en [vader van eiseres] onrechtmatig jegens [eiseres] hebben gehandeld en te bepalen dat [gedaagde] aansprakelijk is voor alle schade die [eiseres] heeft geleden en nog zal lijden, op te maken bij staat;
- meer subsidiair: een zodanige voorziening te treffen in de lijn en strekking van het gevorderde als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
Vervolgens heeft [eiseres] bij conclusie van repliek tevens wijziging grondslag van eis
tevens wijziging en uitbreiding van eis gevorderd:
de koopovereenkomst te vernietigen voor zover deze in strijd is met het bepaalde in artikel 1:88 BW;
de koopovereenkomst te vernietigen wegens bedrog en/of misbruik van omstandigheden;
te verklaren voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig is verrijkt en dat [gedaagde] uit dien hoofde schadeplichtig is jegens [eiseres];
[gedaagde] te veroordelen in de kosten die [eiseres] heeft moeten maken om in conservatoir beslag te mogen nemen de onroerende zaken die zijn genoemd in het beslagrekest;
Het door de rechtbank te wijzen vonnis – voor zover mogelijk – uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
[eiseres] stelt hiertoe dat [vader van eiseres] heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 1:88 lid 1 sub a BW. Door de verkoop op 20 mei 1994 aan [gedaagde], zoals hierboven omschreven onder 2.6., heeft [vader van eiseres] het perceel met daarop de echtelijke woning met twee schuren en erf (ook boomgaard) opgesplitst. Zowel het erf, de schuren als de boomgaard behoorden onlosmakelijk bij de echtelijke woning. Deze verkoop heeft [moeder van eiseres] benadeeld. De grond was aanmerkelijk meer waard dan de verkoopprijs. Het was [moeder van eiseres] niet bekend dat [vader van eiseres] had gehandeld in strijd met artikel 1:88 BW. Zij heeft dus nooit een beroep op de vernietiging van de koopovereenkomst kunnen doen. Als opvolgster onder algemene titel heeft [eiseres] het recht om vernietiging van de koopovereenkomst te vorderen daar waar het betreft het handelen in strijd met artikel 1:88 BW.
Voorts stelt [eiseres] dat het mogelijk is dat [gedaagde] [vader van eiseres] door middel van bedrog of door misbruik van omstandigheden heeft bewogen om de overeenkomsten met haar te sluiten. Ook op deze grond zijn de overeenkomsten tussen [vader van eiseres] en [moeder van eiseres] vernietigbaar.
[eiseres] stelt ook dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens haar (en jegens haar zus). Door het eendrachtig samenwerken met [vader van eiseres], heeft [gedaagde] zichzelf verrijkt ten koste van [moeder van eiseres], [eiseres] en haar zus. [gedaagde] heeft inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van [moeder van eiseres], en daarmee op de eigendomsrechten van [eiseres]. [gedaagde] heeft gedreigd om tot invordering van de leningen als bedoeld onder 2.8. over te gaan. Dit zijn echter nepleningen. [gedaagde] beschikte niet over de financiële middelen om [vader van eiseres] een dergelijk hoog bedrag te lenen. Ook dit is onrechtmatig jegens [eiseres]. [eiseres] vordert daarom schadevergoeding van [gedaagde].
Ten slotte stelt [eiseres] als grondslag voor haar vordering op [gedaagde] dat [gedaagde] zich ongerechtvaardigd heeft verrijkt ten koste van [eiseres]. [gedaagde] heeft voor een veel te laag bedrag de onroerende zaken en machines gekocht.
[gedaagde] voert verweer. Zij voert primair aan dat alle vorderingen zijn verjaard. De vordering op grond van artikel 1:88 BW en de vordering op grond van bedrog en/of misbruik van omstandigheden verjaren na 3 jaren ingevolge artikel 3:52 BW. De vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking is verjaard 5 jaar na 20 mei 1994 (artikel 3:310 BW). Subsidiair stelt zij dat de drie vorderingen inhoudelijk onjuist zijn. De vordering tot vernietiging op grond van artikel 1:88 BW kan alleen worden ingesteld door de andere echtgenoot. Bovendien heeft [gedaagde] het fruitteeltbedrijf gekocht en niet de echtelijke woning inclusief erf. Toestemming op grond van artikel 1:88 BW is dan niet aan de orde. [gedaagde] heeft het fruitteeltbedrijf gekocht voor een reële koopprijs, vastgesteld door een erkend taxateur benoemd door notaris Borgers.
Er is geen sprake van bedrog en/of misbruik van omstandigheden. [vader van eiseres] heeft vrijwillig en volledig bevoegd zijn fruitteeltbedrijf voor een reële prijs aan [gedaagde] verkocht. Zelfs indien hij zijn bedrijf voor een lagere dan de marktconfrome prijs aan [gedaagde] verkocht zou hebbben (om bijvoorbeeld affectie redenen of ter compensatie van het feit dat [gedaagde] [vader van eiseres] verzorgde en feitelijk zijn bedrijf exploiteerde) is zulks volstrekt legaal.
Er is ook geen sprake van ongerechtvaardigde verrijking. Er is geen verrijking omdat [gedaagde] het fruitteeltbedrijf op basis van taxatiewaarde per datum transport heeft gekocht. Bovendien zat de opbrengst van de kersenbomen begrepen in de onder 2.7 bedoelde verkoopsom van f. 12,75 per vierkante meter. Er is ook geen ongerechtvaardigde verrijking omdat de door [eiseres] ingenomen stelling dat [vader van eiseres] zijn fruitteeltbedrijf voor een veel te lage prijs aan [gedaagde] heeft verkocht, volkomen wordt gerechtvaardigd door het feit dat hij dat kennelijk wilde vanwege zijn relatie met [gedaagde] en haar zorg voor hem en het fruitteeltbedrijf.
Ten aanzien van de bij dagvaarding genoemde grondslag onrechtmatige daad heeft [gedaagde] bij conclusie van antwoord aangegeven dat van enig onrechtmatig gedrag geen sprake is. Tussen [vader van eiseres] en [gedaagde] is een rechtgeldige koopovereenkomst gesloten tegen een reële kooprijs. Zelfs indien de koopsom beneden de marktwaarde zou liggen, is er geen sprake van onrechtmatig gedrag. Partijen zijn vrij om een koopsom te hanteren die zij in hun verhouding passend vinden.
De beoordeling
Bij dagvaarding wordt subsidiair gevorderd te verklaren voor recht dat [vader van eiseres] en [gedaagde] onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiseres]. Deze vordering is niet opgenomen in de (wijziging van) eis zoals geformuleerd in de conclusie van repliek. Nu in deze conclusie wel betoogd wordt dat sprake is van een onrechtmatige daad, wordt ervan uitgegaan dat [eiseres] haar bij dagvaarding gedane vordering op dit punt wenst te handhaven.
Verjaring
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat de vorderingen tot vernietiging van de koopovereenkomst zijn verjaard. Dit verweer is eerst bij dupliek gevoerd nadat ook eerst bij conclusie van repliek bovengenoemde grondslagen van de vordering zijn genoemd. Hier heeft [eiseres] derhalve niet op kunnen reageren. [eiseres] behoeft hiertoe echter niet meer in de gelegenheid te worden gesteld, nu de stellingen van [gedaagde] niet kunnen leiden tot de conclusie dat de vorderingen tot vernietiging zijn verjaard. Uit die stellingen blijkt niet wanneer het aanvangsmoment van de verjaringstermijnen is geweest. Het enkele feit dat de verkoop heeft plaatsgevonden op 20 mei 1994, betekent ingevolge de artikelen 3:52 en 3:310 BW niet zonder meer dat vanaf dat moment de verjaringstermijn is gaan lopen.
Vernietiging op grond van artikel 1:88 BW
Het staat vast dat [moeder van eiseres] geen toestemming heeft gegeven aan [vader van eiseres] voor de onder onder 2.6. bedoelde verkoop. Voor een geslaagd beroep op vernietiging van de koopovereenkomst door [eiseres] wegens het ontbreken van toestemming dient allereerst beoordeeld te worden of [eiseres] bevoegd is om een beroep op deze vernietigingsgrond te doen. [gedaagde] stelt terecht dat ingevolge artikel 1:89 BW alleen [moeder van eiseres] als de andere echtgenoot hierop een beroep kan doen. [eiseres] is echter als enig erfgenaam op grond van artikel 4:182 BW rechtsopvolgster onder algemene titel van [moeder van eiseres]. [eiseres] is met het overlijden van [moeder van eiseres], [moeder van eiseres] van rechtswege opgevolgd in het recht om een beroep te doen op de vernietigingsgrond.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of toestemming vereist was van [moeder van eiseres] voor de onder 2.6. bedoelde verkoop. Artikel 1:88 lid 1 aanhef en onder a BW bepaalt, voorzover hier van belang, dat een echtgenoot de toestemming behoeft van de andere echtgenoot voor overeenkomsten strekkende tot vervreemding van een door de echtgenoten tezamen of door de andere echtgenoot alleen bewoonde woning of van zaken die bij een zodanige woning behoren. Beslissend is derhalve of de onder 2.6. bedoelde percelen behoren bij de echtelijke woning. Of dat laatste het geval is, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden ten tijde van het aangaan van de rechtshandeling waarvan de rechtsgeldigheid wordt betwist. Voorts dient die beoordeling - mede in verband met de eisen van de rechtszekerheid en de belangen van de wederpartij - te geschieden aan de hand van objectieve maatstaven, zoals de ligging van het perceel ten opzichte van de echtelijke woning, de inrichting van het perceel, het gebruik dat van het perceel wordt gemaakt en de ter plaatse geldende verkeersopvattingen. [eiseres] stelt dat door de verkoop het erf dat onlosmakelijk verbonden was met de echtelijke woning, is afgesplitst. De echtelijke woning staat nu op een stuk grond dat “zo groot is als een postzegel”. Hiermee werd de situatie gecreëerd dat de echtelijke woning zo goed als onverkoopbaar is. Ten bewijze van haar stellingen heeft [eiseres] kadastrale kaarten overgelegd. Hiertegenover heeft [gedaagde] gesteld dat alleen het fruitteeltbedrijf, gevestigd op het perceel rond de woning, aan haar is verkocht en niet de echtelijke woning inclusief erf.
Naar het oordeel van de rechtbank behoefde [vader van eiseres] geen toestemming van [moeder van eiseres] voor de onder 2.6. bedoelde verkoop. De echtelijke woning zelf is niet verkocht. Het betreft een verkoop van percelen waarop het fruitteeltbedrijf is gevestigd. Uit het taxatierapport van De Kubber blijkt dat ook het perceel dat vóór de verkoop onderdeel was van de huiskavel gelegen aan de [adres], een perceel boomgaard is. Niet gezegd kan worden dat naar objectieve maatstaven percelen boomgaard behoren tot de echtelijke woning. Deze percelen maken onderdeel uit van het fruitteeltbedrijf. De akte van levering van 20 mei 1994 vermeldt ook dat Batens het verkochte zal gebruiken als boomgaard of ten behoeve hiervan. Weliswaar zijn de percelen gelegen rond de echtelijke woning, maar blijkens de kadastrale kaart behoort het erf gelegen direct rondom de echtelijke woning nog steeds tot de echtelijke woning. De vraag of dit erf “als een postzegel” moet worden beschouwd en de echtelijke woning thans onverkoopbaar is geworden, kan in het kader van het beroep op vernietiging wegens het ontbreken van toestemming onbeantwoord blijven. Alleen van belang is of de andere echtgenoot toestemming had moeten geven voor de verkoop, en niet of de andere echtgenoot door de verkoop benadeeld is. Het beroep op vernietiging van de koopovereenkomst op grond van artikel 1:88 BW wordt derhalve verworpen.
Vernietiging op grond van bedrog en/of misbruik van omstandigheden [eiseres] voert ter staving van haar beroep op vernietiging van de koopovereenkomst op grond van bedrog en/of misbruik van omstandigheden alleen aan dat het mogelijk is dat [gedaagde] [vader van eiseres] door middel van bedrog of door misbruik van omstandigheden heeft bewogen om de koopovereenkomst met haar te sluiten. Deze stelling heeft [eiseres] niet onderbouwd. Deze stelling is zelfs in tegenspraak met haar overige stellingen, inhoudende dat er sprake was van eendrachtig samenwerken tussen [vader van eiseres] en [gedaagde]. Het beroep op deze vernietigingsgrond wordt dan ook verworpen.
Onrechtmatige daad en ongerechtvaardigde verrijking
Zowel aan de gestelde onrechtmatige daad als de ongerechtvaardigde verrijking legt [eiseres] ten grondslag dat de onder 2.6 bedoelde verkoop voor een veel lagere prijs dan de markwaarde heeft plaatsgevonden. Dit wordt door [gedaagde] gemotiveerd betwist. Vaststaat dat de prijs is vastgesteld door een erkend taxateur. Deze taxateur is door notaris Borgers benoemd. In beginsel moet er dan vanuit kunnen worden gegaan dat een reële marktprijs is vastgesteld. Het had onder deze omstandigheden in ieder geval op de weg gelegen van [eiseres] om gemotiveerd te onderbouwen waarom volgens haar de door de taxateur vastgestelde prijs niettemin zodanig te laag was dat [vader van eiseres] en [gedaagde] onrechtmatig hebben gehandeld jegens [moeder van eiseres]. Dat één van de percelen in 1996 voor een aanmerkelijk hogere prijs is verkocht, is hiervoor onvoldoende. Weliswaar heeft de taxateur in het taxatierapport opgenomen dat er een reële verwachtingswaarde voor het perceel is ontstaan omdat de procedure in gang is gezet om de toenmalige bestemming te herzien, maar kennelijk was dit geen aanleiding voor de taxateur om een hogere grondprijs vast te stellen dan de getaxeerde f. 3,-- per vierkante meter. Bovendien heeft [gedaagde] onweersproken gesteld dat in de hogere prijs ook de opbrengst van de boomgaard inbegrepen was. De omstandigheid dat de gronden en de machines na verkoop aan [gedaagde], door [vader van eiseres] onmiddellijk weer werden gehuurd van [gedaagde], duidt ook niet zonder meer op onrechtmatig handelen dan wel ongerechtvaardigde verrijking. Volgens [gedaagde] is tot deze constructie overgegaan omdat [vader van eiseres] in geldnood verkeerde. De stelling van [eiseres] dat sprake is van een onrechtmatige daad dan wel een ongerechtvaardigde verrijking omdat er een te lage koopprijs is betaald, wordt derhalve als zijnde onvoldoende gemotiveerd gepasseerd.
Ten aanzien van de stelling van [eiseres] dat [gedaagde] onrechtmatig handelt omdat zij heeft gedreigd om tot invordering van de nepleningen over te gaan, wordt het volgende overwogen. In het midden kan blijven of de enkele dreiging om tot invordering van een neplening over te gaan, zonder dat daadwerkelijk wordt ingevorderd, een onrechtmatige daad oplevert. Thans staat niet vast dat de onder 2.8 bedoelde leningen nepleningen zijn. [eiseres] heeft hiertoe alleen aangevoerd dat [gedaagde] nimmer zelf over de middelen kan hebben beschikt om [vader van eiseres] de onder 2.8 bedoelde geldsommen te lenen. [gedaagde] heeft hiertegenover echter het gemotiveerde verweer gevoerd dat zij enig vermogen had uit de erfenis van haar ouders en via haar huwelijk en dat zij onder meer een woning in België in eigendom had. Ter financiering van de koopsom heeft zij geld geleend bij de bank en heeft zij een hypotheek op haar woning gevestigd. Niet uitgesloten is dat uit het onderzoek in het kader van de “Klacht met burgerlijke partijstelling” ingediend door [eiseres] tegen [gedaagde] bij de Onderzoeksrechter van de rechtbank te Gent, zal blijken dat deze leningen inderdaad fictief zijn. In het kader van deze procedure kan, nu deze onderzoeksresultaten thans nog niet bekend zijn, hierop echter niet vooruitgelopen worden. De stelling van [eiseres] dat er sprake is van nepleningen, wordt derhalve eveneens als zijnde niet voldoende onderbouwd, verworpen. De vorderingen tot verklaring van recht dat er sprake is van onrechtmatig handelen danwel ongerechtvaardigde verrijking van [gedaagde], worden afgewezen.
Conservatoir beslag
Nu alle vorderingen worden afgewezen, wordt de vordering tot het veroordelen van [gedaagde] in de kosten van het conservatoir beslag wordt afgewezen.
[eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van [gedaagde].
wijst de vorderingen van [eiseres] af;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, welke aan de zijde van [gedaagde] tot op heden worden begroot op € 248,-- aan griffierechten en € 1.808,-- aan salaris van de advocaat.
Dit vonnis is gewezen door mr. T. van de Poll en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2009