vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
61304 / HA ZA 08-53
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 61304 / HA ZA 08-53
Vonnis van 7 januari 2009
[eiser in conventie],
wonende te Burgh-Haamstede,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. K.M. Moeliker te Middelburg,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE SCHOUWEN-DUIVELAND,
zetelend te Zierikzee,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. U.T. Hoekstra te Middelburg.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 23 juli 2008;
het proces-verbaal van comparitie van 8 oktober 2008.
De feiten
[eiser in conventie] is vanaf 30 juni 1978 eigenaar van de woning met aanbehoren en erf, staande en gele[adres betreffende laan]es] te Burgh-Haamstede, kadastraal bekend gemeente Westerschouwen, sectie [adres] groot 00.08.73 ha. De gemeente is eigenaresse van de openbare weg de [adres betreffende laan].
In 1978 heeft [eiser in conventie] een tuinarchitect een plan voor herinrichting van de tuin laten maken. Dit plan is in 1979 uitgevoerd. Dit plan ging ervan uit dat het perceel van [eiser in conventie] doorloopt tot tegen de verharding van het weglichaam aan. In 1999 heeft [eiser in conventie] de recreatiewoning laten verbouwen tot een – grotere – permanente woning. De tuin is daarbij gerenoveerd aan de hand van een door een architect gemaakte tuintekening. Ook op deze tekening loopt de tuin door tot aan de weg.
De kadastrale gegevens tonen aan dat de erfgrens ongeveer 2.00 meter van de verharding van de openbare weg af ligt. De strook grond tussen de weg en het perceel van [eiser in conventie] is volgens de gegevens eigendom van de gemeente Schouwen/Duiveland (hierna: de gemeente).
In 2007 heeft de gemeente een Groenrenovatieplan opgezet. De situatie van de [adres betreffende laan] werd daarin gewijzigd in die zin dat aan weerskanten langs de wegverharding groenstroken, bestaande uit gras en bomen, zouden worden aangebracht. De gemeente heeft [eiser in conventie] in dat kader verzocht de bewuste strook grond te ontruimen. [eiser in conventie] heeft hiertegen geprotesteerd. Vervolgens is er tussen [eiser in conventie] en de gemeente vanaf medio 2007 veelvuldig gecorrespondeerd en overleg gevoerd over de eigendom van de strook grond tussen de wegverharding en de kadastrale grens van het perceel van [eiser in conventie].
Het geschil
in conventie
[eiser in conventie] vordert:
1. primair: te verklaren voor recht dat [eiser in conventie] door verkrijgende verjaring ex artikel 3:99 BW eigenaar is geworden van de strook grond, welke door middel van arcering is aangegeven op het bij de dagvaarding als productie 8 gevoegde afschrift van het uittreksel van de kadastrale kaart van 6 december 2007;
subsidiair: te verklaren voor recht dat [eiser in conventie] door verkrijgende verjaring ex artikel 3:105 BW eigenaar is geworden van de hiervoor bedoelde strook grond;
meer subsidiair: te verklaren voor recht dat door verkrijgende verjaring ex artikel 3:314 BW is tenietgegaan het recht van de gemeente om beëindiging te vorderen van het bezit respectievelijk het gebruik door [eiser in conventie] van de hiervoor bedoelde strook grond;
nog meer subsidiair: de gemeente te veroordelen om aan [eiser in conventie] te vergoeden de schade die hij lijdt en nog zal lijden indien hij moet overgaan tot ontruiming van de hiervoor bedoelde strook grond en tot herinrichting van de tuin, behorende bij het aan [eiser in conventie] in eigendom behorende perceel, deze schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de regels van de wet;
2. de gemeente terzake van de door [eiser in conventie] gemaakte kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan hem te betalen de somma van € 2.335,32, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
3. de gemeente te veroordelen in de kosten van het geding, het salaris van de procureur van [eiser in conventie] en de noodzakelijke verschotten daaronder begrepen, met de bepaling dat [eiser in conventie] recht heeft op vergoeding van de wettelijke rente over het aldus aan hem toekomende bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van het te dezen te wijzen vonnis tot die der algehele voldoening.
[eiser in conventie] stelt zich op het standpunt dat hij door verjaring eigenaar is geworden van de bewuste strook grond omdat hij en zijn rechtsvoorgangers de strook grond vanaf 1971 onafgebroken en ondubbelzinnig in hun bezit hebben gehad en zij in de veronderstelling verkeerden dat de strook grond behoorde bij h[adres betreffende laan]es]. Hij en zijn rechtsvoorgangers hebben de strook grond in ieder geval vanaf 1971 onderhouden. Zij hebben kosten gemaakt voor de inplanting, bemesting en vervanging van de struiken en planten op de bewuste strook grond. De strook grond vormt vanaf 1971 één geheel met de tuin, hetgeen ook blijkt uit de verklaringen van bewoners, aldus [eiser in conventie]. Er is hem nimmer meegedeeld dat de grond niet aan hem toebehoorde terwijl er evenmin omstandigheden waren die er op wezen dat de grond toebehoorde aan de gemeente. [eiser in conventie] bestrijdt dat hij (slechts) houder/gebruiker is van de grond; hij heeft geen overeenkomst hierover met de gemeente gesloten. Indien zo’n overeenkomst wel gesloten zou zijn, dan schiet de gemeente toerekenbaar tekort nu zij van [eiser in conventie] verlangt dat hij de grond (op korte termijn) ontruimt. Bovendien handelt de gemeente onrechtmatig dan wel in strijd met de redelijkheid en billijkheid door hem slechts een zeer korte periode te gunnen om de strook grond te ontruimen.
De gemeente voert verweer. Zij stelt zich op het standpunt dat zij altijd bezitter en gebruiker is gebleven van de bewuste strook grond. [eiser in conventie] heeft met toestemming van de gemeente de grond in gebruik gehad. [eiser in conventie] kan niet op basis van verkrijgende verjaring eigenaar zijn geworden van de strook grond, omdat de goede trouw ontbreekt. [eiser in conventie] heeft daarnaast nooit op grond van uiterlijke feiten waarneembaar als uitsluitend rechthebbende, in strijd met het bezitsrecht van de gemeente, het bezit uitgeoefend. Het enkele planten en onderhouden van de beplanting is onvoldoende om van bezitsdaden te spreken.
Voor zover de strook grond visueel behoort tot de tuin van [eiser in conventie] is dit vanaf 1999, zodat van enige verjaring geen sprake kan zijn.
in reconventie
De gemeente vordert, uitvoerbaar bij voorraad:
primair: [eiser in conventie] te veroordelen te gehengen en te gedogen dat de gemeente op de strook grond gelegen tussen het weglichaam enerzijds en anderzijds de kadastrale grens van zijn perceel de door [eiser in conventie] aangebrachte beplanting zal verwijderen en zal vervangen door beplanting naar keuze van de gemeente, met bepaling dat [eiser in conventie] een dwangsom van € 25.000,-- zal verbeuren indien hij dit (de rechtbank leest:) gebod overtreedt;
subsidiair: [eiser in conventie] te veroordelen om de strook grond te ontruimen met bepaling dat de strook grond wordt geacht te zijn ontruimd tenzij [eiser in conventie] binnen een termijn van 14 dagen na het uitspreken van dit vonnis in het bijzijn van getuigen mondeling, dan wel schriftelijk te kennen zal geven dat hij de bewuste strook grond niet wil ontruimen en met bepaling voorts dat, in dit laatste geval, dat [eiser in conventie] alsdan een dwangsom zal verbeuren tot een bedrag van € 25.000,--; met veroordeling van [eiser in conventie] in de kosten van de procedure, zowel in conventie als in reconventie.
De gemeente stelt eigenares te zijn van de strook grond en wenst daarop haar Groenrenovatieplan ten uitvoer te brengen. De door [eiser in conventie] aangebrachte beplanting dient dan ook verwijderd te worden.
[eiser in conventie] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
in conventie en in reconventie
Gelet op de samenhang van de vorderingen in conventie en in reconventie worden deze tezamen behandeld.
[eiser in conventie] stelt zich primair op het standpunt eigenaar te zijn geworden door verkrijgende verjaring op grond van artikel 3:99 BW. Ten aanzien hiervan geldt dat voor verkrijging door verjaring bezit te goeder trouw is vereist. Een bezitter is te goeder trouw wanneer hij zich als rechthebbende beschouwt en zich ook redelijkerwijze als zodanig mag beschouwen. De rechtbank kan [eiser in conventie] niet volgen in zijn standpunt dat hij als bezitter te goeder trouw heeft te gelden. Door raadpleging van de bestemde openbare registers had [eiser in conventie] immers kunnen weten dat het bezit betrekking had op een strook grond dat blijkens de kadastrale inschrijving in eigendom toebehoorde aan de gemeente. Hetgeen [eiser in conventie] heeft gesteld kan niet tot een andere conclusie leiden. Op grond hiervan faalt het beroep op verkrijgende verjaring.
Daarmee komt de rechtbank toe aan het subsidiaire standpunt van [eiser in conventie] inhoudende dat hij op grond van verkrijgende verjaring ex artikel 3:105 BW eigenaar is geworden van de strook grond. Voor verkrijging van een onroerende zaak door middel van deze vorm van verjaring is bezit van het goed vereist gedurende een periode van 20 jaar. Goede trouw is dan niet vereist. Bezit houdt in dat men de feitelijke macht over het goed uitoefent gecombineerd met de suggestie van een eigen recht. Om een goed in bezit te nemen - hetgeen [eiser in conventie] stelt te hebben gedaan - is ingevolge art. 3:113 BW vereist dat men zich over dat goed de feitelijke macht verschaft (lid 1). Wanneer een goed in bezit van een ander is, zijn enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen voor inbezitneming onvoldoende (lid 2). Noodzakelijk is dat de bezitter zich gedraagt alsof hij eigenaar is, terwijl daarnaast duidelijk moet zijn dat de macht van de oorspronkelijke bezitter over dat goed is geëindigd. Niet in geschil is dat [eiser in conventie] al langer dan twintig jaar de strook grond gebruikt. Anders dan de gemeente stelt is niet gebleken dat [eiser in conventie] voor dit gebruik toestemming van de gemeente heeft gekregen. Uit de ter comparitie overgelegde foto’s blijkt genoegzaam dat de strook grond in ieder geval vanaf 1979 één geheel vormde met de tuin van de woning van [eiser in conventie]. De beplanting loopt door tot aan de wegverharding en [eiser in conventie] heeft onweersproken gesteld dat deze beplanting door hem is aangebracht ingevolge een in zijn opdracht door een tuinarchitect gemaakte tuintekening. Aan deze tuintekening lag de gedachte van eigendom van [eiser in conventie] ten grondslag. Met het aanbrengen van beplanting is ook het gebruik van het stuk grond door anderen dan [eiser in conventie] uitgesloten. Onvoldoende weersproken is bovendien dat [eiser in conventie] in 1999 de tuin volledig heeft laten “renoveren”; de tuintekening beslaat eveneens de bewuste strook grond. [eiser in conventie] heeft derhalve kosten gemaakt teneinde de tekeningen te laten maken, de tuinaanleg te laten uitvoeren en de beplanting te onderhouden. De tuintekening van 1999 is aan de gemeente voorgelegd, waarna de gemeente geen op- of aanmerkingen heeft geplaatst, behoudens de herplantingsplicht van een aantal bomen, dat gekapt zou worden. Naar het oordeel van de rechtbank kan hieruit worden afgeleid dat [eiser in conventie] handelde alsof hij eigenaar was van het stuk grond. Het verweer van de gemeente dat er geen sprake van bezit kan zijn doordat er noch bij het weglichaam, noch haaks op het weglichaam in de wegberm een hek/afscheiding is geplaatst, dat de gemeentelijke weguitlegger is gehandhaafd en dat de kadasterpaaltjes ook zijn niet verwijderd, kan haar niet baten. Uit de vele foto’s die zijn overgelegd en het besprokene ter comparitie is gebleken dat, hoewel er geen hekwerk staat om de tuin “af te sluiten” de geplante heesters wel als zodanig fungeren. Het is immers een ondoordringbare haag geworden. Dat de weguitlegger nog hetzelfde is, doet niet af aan voornoemde bezitsdaden, evenmin als de omstandigheid dat de kadasterpaaltjes niet zijn verwijderd, nu [eiser in conventie] voldoende heeft gesteld dat deze paaltjes bij de aanleg van de tuin in 1979 noch bij de renovatie in 1999 zichtbaar zijn geweest. De paaltjes zijn eerst in 2007 zichtbaar geworden. Anders dan de gemeente aanvoert, kan op grond van deze uiterlijke feiten niet worden volgehouden dat het erop lijkt dat het stuk grond wordt gebruikt op basis van een persoonlijk recht.
Tegenover de bezitsdaden die [eiser in conventie] heeft verricht, staat dat er vanuit de gemeente geen daden zijn verricht waaruit zou moeten blijken dat zij nog immer de macht over de strook grond had/heeft. De gemeente heeft weliswaar gesteld dat zij de strook grond onderhield door de struiken aan de wegkant vierkant te scheren, maar zij heeft niet betwist dat [eiser in conventie] de tuin onderhield. Niet gesteld of gebleken is dat de gemeente andere bezitsdaden uitoefende waaruit zou moeten blijken dat zij de eigendom van de strook grond had en waardoor het voor [eiser in conventie] duidelijk zou moeten zijn dat het niet zijn strook grond was.
In het licht van voormelde omstandigheden – ook in onderling verband en samenhang bezien – komt de rechtbank tot de conclusie komen dat er sprake is van inbezitneming door [eiser in conventie] van de strook grond in 1979. [eiser in conventie] heeft de strook grond vervolgens als één geheel als bezitter gebruikt en daarop met een zekere continuïteit bezitsdaden verricht alsof deze strook grond hem toebehoorde. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat de verjaringstermijn is aangevangen in 1979 en is geëindigd in 1999. [eiser in conventie] heeft dan ook op grond van verjaring de grond in eigendom verkregen.
De gemeente heeft ter comparitie gesteld dat er in 2001 al mondeling contact is gezocht met [eiser in conventie] om over (de eigendom van) de strook grond te praten. Voor zover de gemeente daarmee heeft willen aanvoeren dat de verjaring op dat moment is gestuit, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Immers, nog daargelaten dat niet gesteld of gebleken is dat is voldaan aan de vereisten van artikel 3:317 BW (een schriftelijke aanmaning die binnen zes maanden is gevolgd door een daad van rechtsvervolging), en dat de brief, anders dan de gemeente stelt, niet beschouwd worden als een erkenning van de eigendom van de gemeente, was de termijn van verjaring op dat moment reeds verstreken.
Het voorgaande leidt ertoe dat de subsidiaire vordering van [eiser in conventie] wordt toegewezen. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. Gesteld noch gebleken is van werkzaamheden, anders dan ter voorbereiding van onderhavige procedure, waarvoor de proceskosten een vergoeding plegen in te houden. Nu uit voorgaande rechtsoverwegingen volgt dat [eiser in conventie] eigenaar is van de in het geding zijnde strook grond, betekent dit dat hij geen inbreuk heeft gemaakt op het eigendomsrecht van de gemeente, noch onrechtmatig jegens de gemeente heeft gehandeld door de beplanting niet te verwijderen. De reconventionele vordering kan reeds om die reden niet worden toegewezen.
De gemeente wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, zowel in conventie als in reconventie, veroordeeld in de kosten van de procedure. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van [eiser in conventie] op:
In conventie:
- kosten dagvaarding € 71,80,
- betaald vast recht € 254,--,
- salaris advocaat € 904,-- (2 punten × tarief € 452,--),
en in reconventie:
- salaris advocaat € 452,-- (2 punten x tarief € 226,--).
De beslissing
De rechtbank
In conventie en in reconventie
verklaart voor recht dat [eiser in conventie] door verkrijgende verjaring ex artikel 3:105 BW eigenaar is geworden van de strook grond, welke door middel van arcering is aangegeven op het bij de dagvaarding als productie 8 gevoegde afschrift van het uittreksel van de kadastrale kaart van 6 december 2007;
veroordeelt de gemeente in de kosten van het geding welke aan de zijde van [eiser in conventie] tot aan dit moment worden begroot op € 254,-- wegens griffierecht, € 71,80 wegens overige verschotten en € 1.356,-- wegens salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot die der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Kuypers en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2009