RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
(naam),
wonende te (woonplaats) (land),
eiseres,
gemachtigde mr. drs. J.H.P. Janssen, jurist te IJzendijke,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
gevestigd te Amsterdam,
verweerder.
I. Procesverloop
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen een op bezwaar genomen besluit van 27 februari 2007 van verweerder (hierna: het bestreden besluit).
Het beroep is op 7 augustus 2008 behandeld ter zitting. Eiseres is daar verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.Z. Groenenberg. Ter zitting is het onderzoek geschorst om eiseres te laten onderzoeken door een deskundige.
Op 26 november 2008 heeft dr. L.D. Elving, internist, verbonden aan het Universitair Medisch Centrum St Radboud te Nijmegen (hierna: de deskundige) gerapporteerd. Partijen hebben op deze rapportage gereageerd.
Op 2 maart 2009 heeft een nadere zitting plaatsgevonden. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens verweerder is mr. Groenenberg verschenen. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
1. Eiseres was werkzaam als waarnemend hoofd op een verpleegafdeling. De omvang van de functie was 32 uur per week. Eiseres heeft zich op 11 oktober 2004 ziek gemeld, met klachten van onder andere spierpijn, moeheid en hoofdpijn. In 2005 is de diagnose chronisch vermoeidheidssyndroom (hierna ook: CVS) bij haar gesteld. Sinds augustus 2006 werkt zij, na een aanvankelijke uitbreiding tot 16 uur per week, 12 uur per week in een aangepaste functie als ziekenverzorgende.
2. Bij besluit van 2 november 2006 heeft verweerder eiseres met ingang van 14 oktober 2006 een uitkering in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: Wet WIA) geweigerd. Het bezwaar van eiseres tegen dit besluit is met het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres per 14 oktober 2006 geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat er nog voldoende functies zijn aan te wijzen waarmee zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Voor een urenbeperking bestaat geen aanleiding. Het gaat om te objectiveren beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek. Een diagnose is op zichzelf geen basis voor een urenbeperking. Verweerder heeft gewezen op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 juni 2006 met LJN-kenmerk: AY3790.
4. Eiseres stelt dat haar beperkingen onjuist zijn vastgesteld. Er zijn indicaties voor een sterk beperkte ureninzet. In dat kader is onder andere gewezen op een advies van 13 juni 2006 van Serin B.V. en het Verzekeringsgeneeskundig Protocol chronische vermoeidheid syndroom. Het gaat om een haalbare en verantwoorde aaneengesloten duur van de arbeidsbelasting. Eiseres meent voorts dat onvoldoende rekening is gehouden met informatie van haar behandelaars. Het onderzoek door verweerder moet als onvoldoende worden beschouwd aangezien de bezwaarverzekeringsarts heeft gerapporteerd zonder dat hij eiseres heeft gesproken of gezien. Ten onrechte heeft verweerder bij de functieduiding geen oog gehad voor functies in de zorgsector.
De rechtbank gaat van het volgende uit.
5. In een rapport Bijstelling probleemanalyse WIA van 16 maart 2006 vermeldt bedrijfsarts W. Souren als zijn visie over de restcapaciteit van eiseres tot 1 januari 2007 dat deze, als verzorgende op een fysiek minder zware afdeling, maximaal 4 uur per dag en maximaal 16 uur per week is. Souren vermeldt voorts als zijn opvatting dat eiseres een urenbeperking heeft voor haar huidige werk maar ook voor andere werkzaamheden.
6. In een rapport Medische informatie WIA van 8 juni 2006 van bedrijfsarts Souren is het volgende opgenomen:
Mevrouw (naam) werkt sinds 15 mei 2006 maximaal 4 uur per dag en maximaal 16 uur per week in de functie van verzorgende dagverzorging. De werkzaamheden op de dagverzorging zijn fysiek minder zwaar en zijn cognitief beter hanteerbaar daar deze afdeling kleiner en minder cliënten en collega’s heeft. Verder is de complexiteit t.o.v. de verpleegafdeling kleiner, en sluit zodoende beter aan bij de beperkingen en mogelijkheden van betrokkene. (…) Huidige reïntegratie is als maximaal te beschouwen, en in de komende 6 tot 12 maanden is hier géén verbetering in te verwachten. Verder zal andere werkzaamheden of functie géén hogere arbeidsparticipatie tot gevolg hebben.
7. Een re-integratieplan van 13 juni 2006 van Serin B.V. bevat onder andere de volgende conclusie:
Volgens de bijstelling probleemanalyse WIA, door de bedrijfsarts opgesteld op 16 maart 2006, is het volgende aan de orde met betrekking tot de restcapaciteit tot 1 – 1 – 2007: maximaal 4 uur per dag en maximaal 16 uur per week als verzorgende op een fysiek minder zware afdeling. (…) Mijns inziens heeft betrokkene een urenbeperking voor haar huidige werk, maar ook voor andere werkzaamheden. Het advies luidt verder: continueren spoor 1 en niet spoor 2 opstarten daar zij hiervoor geen extra benutbare mogelijkheden heeft.
8. Verweerder heeft het bestreden besluit voor wat betreft het medische gedeelte gebaseerd op rapportages van verzekeringsarts J. Bouman en bezwaarverzekeringsarts L. Greveling.
9. Bouman heeft blijkens zijn rapportage van 25 september 2006 dossierstudie verricht en hij heeft eiseres onderzocht tijdens zijn spreekuur. In dat kader heeft hij kennis genomen van de klachten van eiseres. Voorts heeft hij kennis genomen van diverse brieven vanaf oktober 2005 van een internist van het Universitair Ziekenhuis Gent (UZG) waarin als diagnose het chronisch vermoeidheidssyndroom is vermeld. Ook Bouman gaat van deze diagnose uit. Bij lichamelijk onderzoek zijn er, behalve een lichte stand-afwijking van de wervelkolom, geen afwijkingen te constateren. Bouman stelt beperkingen voor zware fysieke belasting, en voor deadlines/productiepieken en veelvuldige storingen. Eiseres kan beperkt omgaan met conflicten. Er worden beperkingen gesteld voor koude, zware beschermende middelen, duwen of trekken, tillen of dragen, frequent zware lasten hanteren, trappenlopen, klimmen, staan en boven schouderhoogte actief zijn. Volgens Bouman is er geen medische indicatie voor een urenbeperking en gelden er geen beperkingen voor werktijden. De beperkingen heeft Bouman weergegeven in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 16 oktober 2006. Ondanks deze beperkingen moet eiseres in staat geacht worden om werk te kunnen doen.
10. Prof.dr. D. Vogelaers, afdelingshoofd van de Dienst Algemene Inwendige Ziekten van het UZG, schrijft in een brief van 17 november 2006 naar aanleiding van een consult van eiseres op 15 november 2006 onder meer het volgende:
Nog steeds argumenten voor CVS met zelfs discrete toename van de spierpijn klachten sinds stoppen van de fysiotherapie owv praktische redenen. Patiënte plant een herstart in Nederland en werkt voorlopig verder aan een ritme van 12 uur/week wat best niet wordt overschreden.
11. In de bezwaarfase is het medische standpunt van Bouman getoetst door Greveling. Zij heeft verslag gedaan in een rapportage van 26 februari 2007. Zij heeft dossierstudie verricht en kennis genomen van het verslag van de hoorzitting. Genoemde brief van 17 november 2006 van prof. Vogelaers is door Greveling bij de beoordeling betrokken. Greveling meent dat Bouman met de opgelegde beperkingen in voldoende mate is tegemoet gekomen aan de bij eiseres aanwezige fysieke beperkingen. Het standpunt van prof. Vogelaers kan volgens Greveling niet leiden tot een ander oordeel omdat uit zijn brief geen nieuwe feiten naar voren komen die maken dat er meer of andere beperkingen gesteld moeten worden. Voorts meent Greveling dat Bouman terecht geen urenbeperking heeft opgelegd, omdat al rekening wordt gehouden met de energetische beperkingen van eiseres. Wanneer eiseres werkzaam is in passende arbeid, is er geen reden te veronderstellen dat de belasting de belastbaarheid zal overschrijden.
12. De deskundige schrijft in haar rapport van 26 november 2008 onder meer het volgende:
Op 14 oktober 2006 leed betrokkene aan het chronisch vermoeidheidssyndroom. Volgens de criteria zoals vastgesteld door de CDC kan de diagnose chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) worden gesteld wanneer sprake is van:
- ernstige aanhoudende of telkens terugkerende vermoeidheidsklachten die niet aanzienlijk verbeteren door rust en niet het gevolg zijn van voortdurende inspanning,
- de vermoeidheid heeft geleid tot significante afname (wij houden daarbij aan > 50%) van vroegere niveaus van beroepsmatig, sociaal en/of persoonlijk functioneren,
- voor deze klachten geen lichamelijke verklaring te vinden is,
- de klachten tenminste zes maanden bestaan.
(…)
Als internist acht ik mij niet competent om vragen over belastbaarheid te beantwoorden. Op grond van bovenstaande definitie van CVS lijkt het mij duidelijk dat zij op 14 oktober niet in staat was 40 uur te werken want dan zou zij immers ook niet de diagnose CVS kunnen krijgen.
De rechtbank overweegt als volgt.
13. Ingevolge artikel 5 van de wet WIA, is gedeeltelijk arbeidsgeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
14. De rechtbank stelt vast dat eiseres door een ziekte beperkingen ondervindt. Het feit dat die ziekte wordt benoemd als chronisch vermoeidheidssyndroom heeft in dit verband geen zelfstandige betekenis nu partijen er niet over van mening verschillen dat vanwege ziekte voor eiseres beperkingen moeten worden aangenomen. De vraag die partijen wel verdeeld houdt is welke voor de wet WIA relevante beperkingen er op datum in geding (14 oktober 2006) uit die ziekte voortvloeiden.
15. De stelling van verweerder is dat de verzekeringsartsen met de vermoeidheidsklachten van eiseres voldoende rekening hebben gehouden door beperkingen aan te nemen, zoals neergelegd in de FML van 16 oktober 2006. De medische informatie van de behandelend internist van eiseres, de informatie van de bedrijfsarts en de verrichte medische expertise door de deskundige, een en ander zoals hiervoor vermeld, roepen bij de rechtbank echter gerede twijfel op of eiseres terecht in staat is geacht om in als passend te duiden arbeid, met inachtneming van de in de FML vastgelegde beperkingen, in een normale arbeidsomvang te functioneren. De beperkingen in de FML bieden, gelet op het rapport van de deskundige, in samenhang gezien met de informatie van de behandelend internist en bedrijfsarts over de mogelijkheden van eiseres op datum in geding, onvoldoende houvast voor het oordeel dat er terecht geen urenbeperking is opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat met de beperkingen die zijn aangenomen, zonder daarbij een urenbeperking te stellen, de mogelijkheden van eiseres tot het verrichten van werkzaamheden zijn overschat. Gelet op de hiervoor genoemde informatie en gegeven het gemotiveerde standpunt van de deskundige dat eiseres op 14 oktober 2006 niet in staat was 40 uur te werken, acht de rechtbank aannemelijk dat eiseres op die datum maximaal 16 uur per week kon werken.
16. De conclusie van het voorgaande is dat het bestreden besluit niet op zorgvuldige wijze is voorbereid. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht worden vernietigd.
17. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 966,-, uitgaande van een zaak van gemiddeld gewicht en 3 proceshandelingen (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting op 7 augustus 2008, 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze naar aanleiding van het rapport van de deskundige en 0,5 punt voor het verschijnen op de nadere zitting op 2 maart 2009).
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op om binnen zes weken na 26 maart 2009 een nieuw besluit op bezwaar aan eiseres bekend te maken, waarbij verweerder deze uitspraak in acht moet nemen;
bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 39,- (negenendertig euro) vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiseres begroot op
€ 966,- (negenhonderdzesenzestig euro), te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres.
Aldus gedaan door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van K.J. Thiel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2009.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Nota bene:
In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd.
Als de rechtbank daarbij gronden van uw beroep uitdrukkelijk heeft verworpen en u wilt daarin niet berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.
Afschrift verzonden op: 26 maart 2009