RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
AWB nummer: 09/113 VV en 08/1145
uitspraak van de voorzieningenrechter voor bestuursrechtelijke zaken
met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht,
tevens uitspraak op het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van die wet
[naam]
wonende te [plaats],
eisers,
gemachtigde mr. W. Krijger, werkzaam bij Krijger Advies te Baarle-Nassau,
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere,
verweerder.
Bij besluit van 27 oktober 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder aan [naam] (hierna: derde-belanghebbende) vrijstelling verleend, zoals bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), voor uitbreiding van minicamping [naam] op het perceel [adres] te [plaats].
Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank. Hangende het beroep hebben eisers aan de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is op 26 februari 2009 behandeld ter zitting. Eisers zijn daar in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden P.J. Kluijfhout en A.C. Louwerse. Voor derde-belanghebbende is [naam] verschenen, bijgestaan door mr. M.J. Smaling, werkzaam bij D.A.S. Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V. te Amsterdam. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Op grond van artikel 8:86 van de Awb kan de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, indien het verzoek wordt gedaan terwijl beroep bij de rechtbank is ingesteld en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van het geschil.
2, Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter van oordeel dat de beoordeling van de zaak geen nader onderzoek meer vergt, terwijl ook overigens niet is gebleken van feiten en omstandigheden die zich tegen toepassing van artikel 8:86 van de Awb zouden verzetten. Er is derhalve aanleiding om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Daartoe wordt als volgt overwogen.
3. Derde-belanghebbende heeft op 7 juni 2007 middels het ‘aanvraag/inventarisatieformulier agrarische toetsing nieuwvestiging en uitbreiding minicampings’ aan verweerder verzocht het aantal standplaatsen van minicamping [naam] aan [adres] te [plaats] te mogen uitbreiden met 10 standplaatsen, van 15 naar 25.
4. Deze uitbreiding is in strijd met het bestemmingsplan Buitengebied Veere 1999. Verweerder heeft besloten van dit bestemmingsplan, met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO, vrijstelling te verlenen. Volgens verweerder is de uitbreiding van de minicamping in overeenstemming met de 3e herziening van voormeld bestemmingsplan, die op 29 januari 2008 door Gedeputeerde Staten van Zeeland is goedgekeurd, de Verordening kleinschalig kamperen Veere 2008 (hierna: de Verordening) en de Kadernota kleinschalig kamperen Veere 2008 (hierna: de Kadernota).
5. In de 3e herziening van het bestemmingsplan Buitengebied Veere (hierna: de 3e herziening) is aangegeven dat in aanvulling op artikel 14, lid 4A, van het bestemmingsplan verweerder bevoegd is vrijstelling te verlenen om het aantal standplaatsen van een kleinschalig kampeerterrein zoals genoemd in voorschriftenlijst 10 te vergroten tot maximaal 25 standplaatsen, met dien verstande dat:
a. vrijstelling alleen kan worden verleend indien het een reëel agrarisch bedrijf betreft dat duurzaam minimaal 5 hectare grond in agrarisch gebruik heeft, waarvan 1 hectare aansluitend op het bebouwingsvlak;
b. toepassing van de vrijstellingsbevoegdheid niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse van naburige agrarische bedrijven en overige functies;
c. de uitbreiding gepaard dient te gaan met een goede landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst, zoals beschreven in de Beschrijving in Hoofdlijnen;
d. in afwijking van het bepaalde in lid 4A, onder e, bij kleinschalig kampeerterreinen met meer dan 15 standplaatsen sanitaire voorzieningen en kleine recreatieruimten ten behoeve van het kleinschalig kampeerterrein tot een maximale oppervlakte van 200 m2 mogen worden ondergebracht in bestaande gebouwen op het bijbehorende agrarisch bebouwingsvlak;
e. in afwijking van het bepaalde in lid 4A onder f indien bestaande gebouwen niet geschikt zijn voor gebruik als sanitaire voorziening of recreatieruimte of nodig zijn voor de agrarische bedrijfsvoering mag – in afwijking van het bepaalde onder d – binnen het bebouwingsvlak één nieuw gebouw worden opgericht met een maximale oppervlakte van 200 m2.
Ook in de Kadernota is het exploiteren van een reëel agrarisch bedrijf als voorwaarde opgenomen voor uitbreiding naar 25 standplaatsen.
Onder reëel agrarisch bedrijf wordt ingevolge het bestemmingsplan verstaan:
Een agrarisch bedrijf dat op basis van een toetsing aan de volgende elementen als reëel kan worden aangemerkt:
a. er dient sprake te zijn van bedrijfsmatige agrarische activiteiten, hetgeen blijkt uit de aard en omvang van het bedrijf, outillage van het bedrijf, de omvang van de bedrijfsgebouwen en het aanwezig zijn van kennis en ervaring bij het bedrijfshoofd;
b. de arbeidsbehoefte die het agrarische (nevenberoeps)bedrijf vergt;
c. het bedrijf voorziet in een substantieel deel van het inkomen.
6. Ter beoordeling of sprake is van een reëel agrarisch bedrijf heeft verweerder advies ingewonnen bij de Agrarische Adviescommissie Zeeland (AAZ). De AAZ heeft in haar advies van 2 juli 2008 aangegeven derde-belanghebbende als reëel agrarisch bedrijf te beoordelen.
7. Mede gelet op dit advies en een door akoestisch adviesburo Van Lienden te Zoutelande uitgevoerd akoestisch onderzoek heeft verweerder besloten tot het verlenen van vrijstelling. Van Lienden komt in zijn rapport van 5 juli 2008 tot de conclusie dat de uitbreiding voldoet aan de aangehouden geluidswaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van Letmaal= 45 dB(A) op de gevels van de omliggende woningen en op de grens van het aangrenzende bouwblok van perceel [adres 2]. Voorts is volgens Van Lienden binnen het agrarisch bouwblok van het perceel [adres 2] voldoende akoestische ruimte voor een eventuele uitbreiding of wijziging van de bedrijfsvoering. Door de geluidswal wordt de camping in voldoende mate beschermd. Maatgevend voor de beoordeling is de optredende geluidsbelasting op de woning aan de [adres 3], aldus Van Lienden.
8. Eisers kunnen zich hiermee niet verenigen en hebben daartoe onder meer het volgende aangevoerd. Eisers betwisten dat derde-belanghebbende een reëel agrarisch bedrijf exploiteert. De hoofdinkomsten van derde-belanghebbende worden gegenereerd door 30 pensionpaarden en de minicamping. Daarnaast werken beide bedrijfshoofden elk vier dagen in de week in loondienst en zijn de door derde-belanghebbende geëxploiteerde gronden gepacht. Het advies van de AAZ is onvoldoende. De AAZ heeft slechts geadviseerd op basis van een inventarisatieformulier, dat door derde-belanghebbende zelf is ingevuld. Er heeft geen bedrijfsbezoek plaatsgevonden noch zijn gegevens ingezien over financiën of arbeidsinzet. Verweerder is op deze bezwaren niet ingegaan. Verweerder verwijst slechts naar een privaatrechtelijke overeenkomst op grond waarvan de uitbreiding moet worden ‘ingeleverd’ als er niet langer sprake is een reëel agrarisch bedrijf. De uitbreiding is echter voor onbepaalde tijd verstrekt en er is geen controlemoment. Eisers vrezen dat door de uitbreiding van de minicamping zeer dicht op hun bouwblok (op 20 meter afstand) de agrarische bedrijfsvoering wordt belemmerd. Op grond van milieuwetgeving dient een afstand van minimaal 50 meter van het bouwblok van het agrarische bedrijf te worden gehanteerd. Er is volgens eisers niet gebleken dat er geen onevenredige aantasting van hun gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden plaatsvindt.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
9. De 3e herziening is op 29 januari 2008 door Gedeputeerde Staten van Zeeland goedgekeurd. Op 20 augustus 2008 heeft de voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een hiertegen gericht verzoek om voorlopige voorziening afgewezen (LJN: BE9263). Gelet op het bepaalde in artikel 28, zevende lid, van de WRO in combinatie met artikel 56b, eerste lid, van die wet, stelt de voorzieningenrechter vast dat de 3e herziening ten tijde van het nemen van het besluit van 27 oktober 2008 reeds in werking was getreden. De voorzieningenrechter is gelet hierop van oordeel dat verweerder ten onrechte met toepassing van artikel 19 van de WRO vrijstelling heeft verleend van het bestemmingsplan Buitengebied Veere 1999. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had verweerder gebruik dienen te maken van de vrijstellingsmogelijkheid, zoals geboden in artikel 14, lid 4A, van de 3e herziening. Door dit na te laten heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter het besluit van 27 oktober 2008 gebaseerd op een onjuiste wettelijke grondslag. De voorzieningenrechter verklaart het beroep dan ook gegrond en vernietigt dit besluit.
10. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 966,-, uitgaande van een zaak van gemiddeld gewicht en van twee proceshandelingen (09/113 VV) en een zaak van gemiddeld gewicht en één proceshandeling (08/1145).
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter het volgende:
11. Op grond van artikel 14, lid 4A, van de 3e herziening is verweerder bevoegd vrijstelling te verlenen om het aantal standplaatsen te vergroten tot maximaal 25 standplaatsen, onder meer indien het een reëel agrarisch bedrijf betreft en de toepassing van de vrijstellingsbevoegdheid niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse van naburige agrarische bedrijven en overige functies.
12. De AAZ heeft in opdracht van verweerder beoordeeld of derde-belanghebbende kan worden beschouwd als een reëel agrarisch bedrijf. In het advies van 2 juli 2008 heeft de AAZ derde-belanghebbende als reëel agrarisch bedrijf beoordeeld. In het advies is het volgende vermeld:
‘Het bedrijf van [naam] is gevestigd op een kavel van 18½ ha. De bedrijfsbebouwing hierop bestaat uit een woonhuis, een schuur van 12 × 27 meter, een paardenstal van 12 × 38 meter, een machineloods van 15 × 20 meter, een wagenhuis van 8 × 12 meter en een recreatieruimte/toiletgebouw. De paardenstal is ingericht met 20 individuele boxen, de overige bebouwing wordt gebruikt voor de opslag van hooi/stro, aardappelen voor de huisverkoop, en de stalling van landbouwmachines. Op het bedrijf worden een twintigtal paarden in pension gehouden. Het bedrijfsareaal bedraagt 29 ha, welke nagenoeg volledig wordt gepacht. De teelten hierop betreffen 5 ha grasland, de granen wintertarwe en zomergerst, graszaad en suikerbieten als grootste teelten. Verder worden 2 ha doperwten, 1¾ ha tuinbonen en 0.30 ha aardappelen geteelt’.
13. De voorzieningenrechter kan uit dit advies niet afleiden dat de AAZ aan de hiervoor
genoemde criteria voor een reëel agrarisch bedrijf heeft getoetst. Derde-belanghebbende heeft op het inventarisatieformulier verschillende gegevens vermeld en met dat formulier bepaalde overzichten overgelegd, maar de voorzieningenrechter kan uit het advies van de AAZ niet opmaken of en zo ja, in hoeverre daarmee door de AAZ rekening is gehouden. Zo bevat het advies geen gegevens over de kennis en ervaring bij het bedrijfshoofd van derde-belanghebbende en evenmin is uit het advies op te maken welke arbeidsbehoefte het agrarische bedrijf vergt. In het advies wordt voorts geen antwoord gegeven op de vraag of het agrarische bedrijf voorziet in een substantieel deel van het inkomen van derde-belanghebbende. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het advies onvolledig en beantwoordt het niet aan de daaraan te stellen eisen.
14. Uit een brief van 14 mei 2008 van AAZ blijkt dat sprake is geweest van een beperkte opdrachtgeving aan de AAZ. Gelet op deze beperking had verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter in hetgeen door eisers in de zienswijzenprocedure is aangevoerd, aanleiding moeten zien om ter voorbereiding op het nemen van het bestreden besluit nader advies in te winnen bij de AAZ. Dit is ten onrechte niet gebeurd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter biedt het advies van 2 juli 2008 van AAZ onvoldoende grondslag voor het standpunt van verweerder dat derde-belanghebbende als een reëel agrarisch bedrijf is aan te merken.
15. In de 3e herziening van het bestemmingsplan Buitengebied Veere is voorts de voorwaarde gesteld dat een uitbreiding naar 25 kampeermiddelen niet mag leiden tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse van naburige agrarische bedrijven en overige functies.
16. Eisers hebben aangevoerd dat de uitbreiding van de minicamping is beoogd binnen hun zogenaamde stankcirkel en dat dat bij uitbreiding van hun bedrijf voor een milieuvergunning belemmerend kan werken. De voorzieningenrechter kan uit het bestreden besluit noch uit het rapport van 5 juli 2008 van Van Lienden afleiden dat, naast de gevolgen die de uitbreiding van de minicamping op het gebied van geluidsbelasting kan hebben, is gekeken naar de overige gevolgen c.q. beperkingen die de uitbreiding op eisers’ ontwikkelingsmogelijkheden kan hebben en of daardoor die ontwikkelingsmogelijkheden onevenredig worden aangetast.
17. Ook gelet op deze overwegingen houdt het bestreden besluit in rechte geen stand.
18. Gelet op het oordeel in de hoofdzaak wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
bepaalt dat de gemeente Veere aan eisers het betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,- (honderdvijfenveertig euro) vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eisers begroot op € 966,- (negenhonderdzesenzestig euro), te betalen door de gemeente Veere aan eisers.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2009 door mr. G.H. Nomes als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. H.D. Sebel als griffier.
Griffier, Voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak kan, voorzover er op het beroep is beslist, een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Nota bene:
In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd.
Als de rechtbank daarbij gronden van uw beroep uitdrukkelijk heeft verworpen en u wilt daarin niet berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.
Afschrift verzonden op: 10 maart 2009