RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
AWB nummer: 09/72VV en 08/1125
uitspraak van de voorzieningenrechter voor bestuursrechtelijke zaken
op het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (voorlopige voorziening)
(naam),
wonende te (woonplaats),
eiser,
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere,
verweerder.
Bij besluit van 7 februari 2008 heeft verweerder de aanvraag van eiser om uitbreiding van zijn minicamping aan de (naam) te (naam) met 10 kampeermiddelen, afgewezen.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft dit bezwaar bij besluit van 22 oktober 2008 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) beroep ingesteld bij de rechtbank. Hangende dit beroep heeft eiser aan de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is op 5 februari 2009 behandeld ter zitting. Eiser is daar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn mr. J.C. Waverijn en mr. G.E.D. Groen. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Op grond van artikel 8:86 van de Awb kan de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, indien het verzoek wordt gedaan terwijl beroep bij de rechtbank is ingesteld en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van het geschil.
2. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter van oordeel dat de beoordeling van de zaak geen nader onderzoek meer vergt, terwijl ook overigens niet is gebleken van feiten en omstandigheden die zich tegen toepassing van artikel 8:86 van de Awb verzetten. Er is dan ook aanleiding om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Daartoe wordt als volgt overwogen.
3. Artikel 2 van de Verordening kleinschalig kamperen Veere 2008 (hierna: de Verordening) bepaalt – onder meer –:
a. Het is verboden zonder vergunning van het college een kleinschalig kampeerterrein te exploiteren.
b. Het college kan maximaal 171 vergunningen verlenen voor kleinschalig kamperen met maximaal 15 standplaatsen met ten hoogste 5 stacaravans (peildatum aanwezige stacaravans is 1 januari 2008) in de periode van 1 maart tot 15 november jaarlijks.
c. Het college kan voor een looptijd van ten hoogste 5 jaar tot een maximum van 450 standplaatsen ontheffing verlenen tot het verhogen van het maximale aantal niet-permanente standplaatsen op een terrein voor kleinschalig kamperen als bedoeld in lid b, tot 25 standplaatsen, mits de aanvrager een reëel agrarisch bedrijf exploiteert en beschikt over een agrarisch bebouwingsvlak, in de zin van het bestemmingsplan Buitengebied Veere en de aanvrager beschikt over tenminste 5 hectare agrarische grond. (…)
Onder reëel agrarisch bedrijf wordt op grond van het bestemmingsplan Buitengebied verstaan een agrarisch bedrijf dat op basis van een toetsing aan de volgende elementen als reëel kan worden aangemerkt:
a. er dient sprake te zijn van bedrijfsmatige agrarische activiteiten, hetgeen blijkt uit de aard en omvang van het bedrijf, outillage van het bedrijf, de omvang van de bedrijfsgebouwen en het aanwezig zijn van kennis en ervaring bij het bedrijfshoofd;
b. de arbeidsbehoefte die het agrarische (nevenberoeps)bedrijf vergt;
c. het bedrijf voorziet in een substantieel deel van het inkomen.
4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser geen reëel agrarisch bedrijf exploiteert. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op een advies van de Agrarische Adviescommissie Zeeland (hierna: AAZ) van 24 augustus 2007. In dit advies vermeldt AAZ onder meer het volgende:
‘Het bedrijf van de aanvrager is gevestigd op een kavel van 2½ ha. Op de huiskavel zijn aanwezig een woonhuis, een caravanstalling van 20 * 50 meter, twee gebouwen waarin respectievelijk sanitair voor de camping is ondergebracht, een recreatieruimte (ballenbak) en een fietsenstalling voor o.a. de caravanstallers. De beide overige van oudsher agrarische bedrijfsgebouwen worden hoofdzakelijk gebruikt voor de verhuur van opslagruimte (oude auto’s, caravans, vlonders en andere materialen). Verder vindt op het perceel de buitenstalling van caravans plaats, zijn verblijven voor kleinvee ingericht en is een weitje aanwezig.
Aan de overzijde van de weg beschikt de aanvrager over een perceel cultuurgrond van 6.07 ha. Dit perceel wordt tot heden gepacht en zal binnenkort worden aangekocht. Dit jaar wordt het perceel beteeld met wintertarwe, het afgelopen jaar werd 5 ha verhuurd voor de teelt van aardappelen. De aanvrager beschikt, behoudens een kleine trekker voor de camping, niet over landbouwwerktuigen. Alle werkzaamheden worden uitbesteed.
De bedrijfsvoering is ondergebracht in een besloten vennootschap. Volgens mededelingen bedraagt de jaaromzet van het bedrijf 100.000 tot 120.000 euro.
Op basis van de voorgaande bevindingen komt de Agrarische Adviescommissie Zeeland tot de volgende conclusie. De agrarische activiteiten zijn in bedrijfseconomisch en arbeidstechnisch opzicht erg beperkt van omvang. In de jaren dat voor eigen rekening wordt geteeld betreft dit de teelt van graan. Voorts worden de werkzaamheden, gelet op het ontbreken van enige mechanisatie, volledig uitbesteed. Resumerend is de Agrarische Adviescommissie Zeeland van oordeel dat, gelet op de aspecten ter afweging genoemd in uw bestemmingsplan, geen sprake is van een reëel agrarisch bedrijf. ’
5. Eiser kan zich hiermee niet verenigen en voert daartoe onder meer het volgende aan.
Volgens eiser heeft de AAZ zich hoofdzakelijk beperkt tot de mechanisatiegraad van het bedrijf en de wijze waarop de gronden worden geëxploiteerd. De exploitatie houdt echter meer in dan deze twee keuzen. In het bestemmingsplan is onder meer aangegeven dat een substantieel gedeelte van het inkomen uit het bedrijf dient te komen. 95% van de inkomsten komen uit het totale agrarische bedrijf. Er is geen sprake van neveninkomsten uit een andere betrekking of van activiteiten die buiten de agrarische bestemming vallen. Voor wat betreft inkomen en tijdsbesteding is eiser volledig aangewezen op het agrarische bedrijf. De door eiser ingeschakelde deskundige, agrarisch adviesbureau ’t Eehof, komt in een brief van 23 april 2008 tot een geheel ander advies. Thans beschikt eiser over circa 11 hectare agrarische grond in eigendom.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
6. Ingevolge het bestemmingsplan Buitengebied is de vraag of sprake is van een reëel agrarisch bedrijf afhankelijk van de hiervoor genoemde criteria.
7. De voorzieningenrechter kan uit het advies van 24 augustus 2007 van AAZ niet afleiden dat AAZ aan alle genoemde criteria heeft getoetst. Zo bevat het advies geen gegevens over de kennis en ervaring van eiser en evenmin is uit het advies op te maken welke arbeidsbehoefte het agrarische bedrijf vergt. In het advies wordt voorts geen antwoord gegeven op de vraag of het agrarische bedrijf voorziet in een substantieel deel van het inkomen van eiser. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het advies van AAZ onvolledig en beantwoordt het niet aan de daaraan te stellen eisen.
8. Het voorgaande betekent dat verweerder het besluit van 7 februari 2008 niet op het advies van 24 augustus 2007 van AAZ had mogen baseren. Verweerder heeft dit besluit dan ook ten onrechte met het bestreden besluit gehandhaafd. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb worden vernietigd.
9. De voorzieningenrechter zal vervolgens beoordelen of er aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit op de voet van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, in stand te laten. In dat kader overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
10. Ter zitting heeft eiser verklaard dat de omzet van € 100.000,- à € 120.000,-, zoals door AAZ in haar advies vermeld, de omzet betreft van zijn gehele bedrijf, inclusief minicamping en exploitatie van de bedrijfsgebouwen. Circa € 15.000,- van deze omzet komt volgens eiser uit de agrarische activiteiten. Deze omzet is ten tijde van belang gegenereerd met de verhuur van de agrarische gronden en niet door beteling van deze gronden door eiser. Eiser heeft voorts verklaard dat de arbeidsbehoefte van zijn agrarische activiteiten vergelijkbaar is met de verhouding tussen de omzet van het gehele bedrijf en de omzet uit de agrarische activiteiten. Eiser verricht deze werkzaamheden alleen. Voor de mechanische bewerking van de gronden wordt een loonwerker ingeschakeld, aldus eiser.
11. Onder deze omstandigheden, in het bijzonder omdat de arbeidsbehoefte gering is en het agrarische bedrijf niet voorziet in een substantieel deel van het inkomen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat ten tijde van belang (22 oktober 2008) geen sprake was van een reëel agrarisch bedrijf in de hiervoor genoemde zin.
12. Eiser heeft aangevoerd dat het gehele bedrijf, dat wil zeggen: inclusief minicamping en exploitatie van de bedrijfsgebouwen, bij de toetsing moet worden betrokken. De voorzieningenrechter kan zich met die stelling niet verenigen. Ingevolge het bestemmingsplan Buitengebied wordt namelijk onder agrarisch bedrijf verstaan een bedrijf gericht op het voortbrengen van agrarische producten door middel van het telen of veredelen van gewassen, waaronder begrepen houtteelt en fruitteelt of het houden of fokken van vee, pluimvee, pelsdieren of vissen. De door eiser genoemde activiteiten met betrekking tot de minicamping en de exploitatie van de bedrijfsgebouwen, voor zover deze niet worden gebruikt voor agrarische activiteiten, vallen hier niet onder.
13. Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
14. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven;
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
bepaalt dat de gemeente Veere aan eiser de door hem betaalde griffierechten ten bedrage van in totaal € 290,- (tweehonderdnegentig euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van mr. H.D. Sebel, griffier en op 19 februari 2009 in het openbaar uitgesproken.
Griffier, Voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak kan, voorzover er op het beroep is beslist, een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Nota bene:
In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd.
Als de rechtbank daarbij gronden van uw beroep uitdrukkelijk heeft verworpen en u wilt daarin niet berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.
Afschrift verzonden op: 19 februari 2009