ECLI:NL:RBMID:2009:BH3818

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
19 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 08/249
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde aanslag forensenbelasting door gemeente Schouwen-Duiveland

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 19 februari 2009 uitspraak gedaan in een geschil over een aanslag forensenbelasting die aan eiser was opgelegd door de gemeente Schouwen-Duiveland voor het jaar 2006. Eiser, eigenaar van een gemeubileerde recreatiewoning, stelde dat de aanslag ten onrechte was opgelegd omdat hij de woning in 2006 niet op ten minste 90 dagen tot zijn beschikking had gehouden. De aanslag, met dagtekening 30 juni 2006, werd door de heffingsambtenaar gehandhaafd na een bezwaar van eiser, maar eiser ging hiertegen in beroep.

Tijdens de zitting op 7 januari 2009 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat de woning pas medio april 2006 als gemeubileerd kon worden beschouwd. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelde dat de aanslag niet terecht was opgelegd, omdat er op het moment van opleggen van de aanslag geen sprake was van een belastbaar feit. De rechtbank concludeerde dat eiser de woning niet gedurende de vereiste periode van 90 dagen beschikbaar had gehouden, en dat de aanslag daarom vernietigd moest worden.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag forensenbelasting herroepen. Tevens is de gemeente Schouwen-Duiveland veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 112,30. De rechtbank heeft bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht van € 39,-- door de gemeente aan eiser moet worden vergoed. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Gravenhage.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht, enkelvoudige
belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/249
Uitspraakdatum:
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
(Naam), wonende te (woonplaats), eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2006 een definitieve aanslag forensenbelasting opgelegd. De aanslag met nummer [nummer] heeft dagtekening 30 juni 2006.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 februari 2008 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 29 februari 2008 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2009 te Middelburg. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen L.A. Huibregtse. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
2. Feiten
Eiser is eigenaar van de gemeubileerde recreatiewoning (adres) te (naam), gemeente Schouwen-Duiveland (verder: de woning). Hij heeft zijn hoofdverblijf buiten de gemeente Schouwen-Duiveland. Voor de woning is een verhuurbemiddelingsovereenkomst afgesloten.
3. Geschil
Eiser stelt dat de aanslag ten onrechte is opgelegd omdat niet aan de voorwaarde voor de heffing is voldaan dat hij de woning in 2006 op tenminste 90 dagen tot zijn beschikking heeft gehouden. Van januari tot en met medio april 2006 heeft eiser in de weekenden diverse werkzaamheden uitgevoerd om de woning voor verhuur gereed te maken. Eiser is van mening dat tot medio april geen sprake was van een gemeubileerde woning. De overige 8 maanden (mei – december) stond de woning beschikbaar voor de verhuurorganisatie. In het derde en vierde kwartaal van 2006 is door de verhuurorganisatie geen inspanning meer geleverd om tot verhuur te komen. In het vierde kwartaal heeft eiser daarom zelf de verhuuractiviteiten ter hand genomen. In 2006 is er geen sprake geweest van privé-gebruik van de woning.
Verweerder heeft in het verweerschrift gesteld dat het niet relevant is dat de woning pas medio april 2006 gemeubileerd was. Dat de woning de overige acht maanden ter beschikking stond aan (naam) is evenmin relevant, nu blijkens de verhuurbemiddelingsovereenkomst eigen gebruik niet is uitgesloten. Verweerder verzoekt de rechtbank ondanks het feit dat de aanslag wellicht te vroeg is opgelegd, om een inhoudelijke uitspraak te doen. Verweerder verwijst hiervoor naar de procedure met kenmerk AWB 07/722. Uit het nachtverblijfregister blijkt dat de woning in 2006 in totaal 16 dagen verhuurd is geweest. Van verdere verhuur is niet gebleken, aldus verweerder. Verweerder verwijst voorts naar de uitspraak van 24 juli 2003 van het Gerechtshof te Den Haag met nummer BK-00/00083.
4. Beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 223, eerste lid, van de Gemeentewet kan een forensenbelasting worden geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er gedurende het belastingjaar meer dan negentig malen nachtverblijf houden of er op meer dan negentig dagen van dat jaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Verordening op de heffing en de invordering forensenbelasting Schouwen-Duiveland 2006 (hierna: de verordening) wordt onder de naam “forensenbelasting” een directe belasting geheven van de natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. In de verordening is voorts bepaald dat het belastingjaar gelijk is aan het kalenderjaar (artikel 6) en dat de belasting bij wege van aanslag wordt geheven (artikel 7).
Bij besluit van 22 december 2005 heeft verweerder een Verordening tot eerste wijziging (hierna: de wijzigingsverordening) van de verordening vastgesteld. Hiervan luidt artikel 1: ‘Er wordt een nieuw artikel 6A (Ontstaan van de belastingschuld) toegevoegd luidende: De belasting is verschuldigd op het moment dat de gemeubileerde woning meer dan 90 dagen in het belastingjaar beschikbaar is gehouden als bedoeld in artikel 2’.
In het systeem van hoofdstuk III van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan, ingeval de belastingschuld pas kan worden vastgesteld na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven – en de belastingplicht niet in de loop van het tijdvak eindigt – een definitieve aanslag pas na afloop van het heffingstijdvak worden opgelegd. Gelet echter op genoemd artikel 6A heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank al tijdens het belastingjaar 2006 een aanslag forensenbelasting kunnen opleggen.
Eiser heeft de recreatiewoning op 11 oktober 2005 als nieuwbouwobject gekocht. De overdracht vond in november 2005 plaats. In de periode van januari 2006 tot half april 2006 heeft eiser gedurende weekenden in de woning diverse werkzaamheden verricht om de woning voor verhuur gereed te maken. Gelet op de aard van de in het beroepschrift vermelde werkzaamheden is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat de woning pas vanaf half april 2006 als gemeubileerde woning was te beschouwen. Dit betekent, gegeven de dagtekening van de aanslag (30 juni 2006), dat er ten tijde van het opleggen van de aanslag geen sprake was van een belastbaar feit in de zin van de verordening. Er van uitgaande dat pas vanaf half april 2006 een gemeubileerde woning beschikbaar is gehouden, was op 30 juni 2006 nog niet voldaan aan het 90-dagencriterium. De aanslag is dan ook ten onrechte opgelegd.
Het beroep is gegrond en de uitspraak op bezwaar zal worden vernietigd. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door de aanslag te herroepen in de zin dat deze geacht wordt te zijn vernietigd. De overige beroepsgronden laat de rechtbank buiten beschouwing.
5. Proceskosten
In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met het beroep heeft moeten maken. Deze worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) aan de zijde van eiser vastgesteld op € 112,30, zijnde de reiskosten op basis van de kosten van tweede klasse openbaar vervoer (€ 32,30) en de kosten voor juridisch advies (€ 80,--).
De door eiser genoemde kosten in verband met opgevraagde uittreksels zijn niet gespecificeerd en komen daarom niet voor vergoeding op grond van het Besluit in aanmerking.
Artikel 1 van het Besluit stelt voorts dat een veroordeling in de proceskosten uitsluitend betrekking kan hebben op de in dat artikel genoemde kostensoorten. Dit betekent dat de overige door eiser gestelde kosten, waaronder de correspondentiekosten, de aanmaningskosten, de kosten van het deurwaardersexploot en de te vergoeden wettelijke rente, niet voor vergoeding op voet van het Besluit in aanmerking komen.
6. Beslissing
De rechtbank Middelburg,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak op bezwaar van 14 februari 2008;
herroept de aanslag forensenbelasting 2006 met dagtekening 30 juni 2006 en aanslagnummer [nummer];
gelast dat de gemeente Schouwen-Duiveland het door eiser betaalde griffierecht van € 39,-- (negenendertig euro) aan eiser vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten van de procedure, welke aan de zijde van eiser worden vastgesteld op € 112,30 (honderdentwaalf euro en dertig eurocent) te betalen door de gemeente Schouwen-Duiveland aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van R. de Pooter, griffier en op 19 februari 2009 in het openbaar uitgesproken.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op: 19 februari 2009
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.