ECLI:NL:RBMID:2009:BH3077

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
12 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 08/596
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van huur- en zorgtoeslag in verband met rechtmatig verblijf van een Armeense vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 12 februari 2009 uitspraak gedaan in een geschil over de herziening van huur- en zorgtoeslag voor een Armeense vreemdeling, eiser, die sinds 10 december 1993 in Nederland verblijft. Eiser had in het verleden verschillende verblijfsprocedures doorlopen, waarvan de meeste niet succesvol waren. De rechtbank behandelde het beroep van eiser tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, waarin werd gesteld dat eiser onterecht huur- en zorgtoeslag had ontvangen over de periode van 1 januari 2006 tot 1 juli 2007, omdat hij in die periode geen rechtmatig verblijf had.

De rechtbank overwoog dat eiser tot 28 juni 1998 rechtmatig verblijf had, maar dat er tussen 30 oktober 2003 en 1 januari 2006 geen periode van rechtmatig verblijf was vastgesteld. Eiser had in die periode geen verblijfsvergunning en zijn aanvragen waren afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de stelling van eiser dat hij recht had op huur- en zorgtoeslag op basis van artikel 9 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen niet kon worden gehonoreerd, omdat er geen aansluitend rechtmatig verblijf was.

De rechtbank oordeelde verder dat de Belastingdienst zich terecht had gebaseerd op informatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en dat de GBA-codes die aan eiser waren toegekend correct waren. Eiser's beroep op het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel werd verworpen, omdat de Belastingdienst bevoegd was om eerder verleende toeslagen te herzien. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekende dat het besluit van de Belastingdienst standhield.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
AWB nummer: 08/596
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
(naam),
wonende te (woonplaats),
eiser,
gemachtigde mr. F.A. van den Berg, advocaat te Middelburg,
tegen
Belastingdienst/Toeslagen,
gevestigd te Utrecht,
verweerder.
I. Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen een besluit op bezwaar van 3 juli 2008 van verweerder (hierna: het bestreden besluit).
Het beroep is op 18 december 2008 behandeld ter zitting. Eiser is daar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde N. Marienus. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
II. Overwegingen
1. Eiser bezit de Armeense nationaliteit en hij verblijft sinds 10 december 1993 in Nederland. Een aan eiser verleende verblijfsvergunning is op 28 juni 1998 verlopen. Hij heeft vervolgens diverse verblijfsprocedures doorlopen.
2. Bij beschikking van 30 oktober 2003 is een aanvraag van 26 maart 2003 van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, afgewezen. Het bezwaar van eiser tegen die beschikking is bij besluit op bezwaar van 26 november 2004 ongegrond verklaard. Nu geen rechtsmiddelen zijn aangewend, staat dit besluit op bezwaar in rechte vast.
3. Bij beschikking van 16 november 2004 is een aanvraag van 15 februari 2001 van eiser om verlening van een vergunning tot verblijf met als doel ‘voortgezet verblijf’, afgewezen. Deze beschikking is bij besluit op bezwaar van 13 april 2006 gehandhaafd. Het beroep van eiser tegen laatstgenoemd besluit is bij uitspraak van 12 oktober 2006 van de vreemdelingenrechter van de rechtbank ’s Gravenhage (AWB nummer 06/18962) niet-ontvankelijk verklaard.
4. Bij beschikking van 6 april 2006 is een aanvraag van 11 mei 2005 van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de zin van artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) met als doel ‘arbeid als zelfstandige’ afgewezen.
5. Bij beschikking van 10 oktober 2006 is een aanvraag van 2 mei 2006 van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de zin van artikel 14 van de Vw met als doel ‘verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken’, afgewezen. De afwijzing had tot gevolg dat eiser na bekendmaking van de beschikking van 10 oktober 2006 niet langer rechtmatig in Nederland verbleef. In de beschikking van 10 oktober 2006 is tevens bepaald dat door het tijdig maken van bezwaar de rechtsgevolgen van de beschikking, waaronder uitzetting, niet worden opgeschort. Eiser heeft tegen deze afwijzing bezwaar gemaakt.
6. Bij uitspraak van 22 juni 2007 van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s Gravenhage (AWB nummer 06/51727) is de beschikking van 10 oktober 2006 bij wijze van voorlopige voorziening geschorst in de zin dat door het tijdig indienen van een bezwaarschrift de rechtsgevolgen van genoemde beschikking worden opgeschort.
7. Vanaf 15 juni 2007 is eiser een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier voor een jaar verleend. Eiser beschikt momenteel over een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf.
8. Bij besluit van 30 januari 2007 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij in 2006 ten onrechte zorgtoeslag heeft ontvangen aangezien hij in dat jaar geen verblijfstatus had die recht gaf op toeslag. Eiser heeft tegen het besluit bezwaar gemaakt.
9. Bij besluit op bezwaar van 20 juli 2007 is het bezwaar gegrond verklaard omdat in het bezwaarschrift volgens verweerder is aangetoond dat de verblijfstatus van eiser geen beperking vormt voor het verkrijgen van zorgtoeslag in 2006.
10. Bij besluit van 21 november 2007 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij over een deel van de periode 2006 en 2007 onterecht huur- en/of zorgtoeslag heeft ontvangen aangezien de verblijfstitel van eiser geen recht op toeslag gaf.
11. Het bezwaar van eiser tegen dit besluit is met het bestreden besluit deels gegrond verklaard in de zin dat is erkend dat met het besluit op bezwaar van 20 juli 2007 een onjuiste beslissing is genomen. Voorts is het standpunt ingenomen dat eiser pas met ingang van 15 juni 2007 een verblijfstitel heeft die recht geeft op een toeslag. Het gaat om verblijfstitel ‘status 21 (de pardon-regeling)’. Om die reden kan pas per 1 juli 2007 huur- en zorgtoeslag worden toegekend. De over de periode van 1 januari 2006 tot 1 juli 2007 toegekende en uitbetaalde huur- en zorgtoeslag moet worden terugbetaald. Volgens verweerder heeft eiser in die periode ten onrechte huur- en zorgtoeslag ontvangen.
12. In geschil is de herziening van de huur- en zorgtoeslag over de periode 1 januari 2006 tot 1 juli 2007.
13. Verweerder heeft verklaard dat eiser in de periode van 11 mei 2005 tot 6 april 2006 over procedurecode 31 beschikte. Dat houdt in dat hij op dat moment in afwachting was van de uitkomst van een procedure om een verblijfsvergunning te krijgen. Genoemde code geeft geen recht op toeslag. In de periode van 6 april 2006 tot 2 mei 2006 verbleef eiser volgens verweerder in vreemdelingendetentie en had hij geen verblijfstitel meer (code 98). Met ingang van 2 mei 2006 tot 15 juni 2007 beschikte eiser weer over procedurecode 31. Er was geen sprake van aansluitend rechtmatig verblijf. Aangezien eiser sinds 15 juni 2007 onder de pardon-regeling valt (code 21) en dit per 15 juni 2008 is voortgezet, ontvangt hij sinds 1 juli 2007 huur- en zorgtoeslag. Het feit dat eiser tot 1 januari 2006 huursubsidie heeft ontvangen, doet bij procedurecode 31 niet ter zake. Verweerder heeft zich gebaseerd op gegevens van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND).
14. Eiser stelt dat hij, na rechtmatig verblijf te hebben gehad in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vw, rechtmatig verblijf houdt als bedoeld in artikel 8, onder g of h, van die wet en huursubsidie heeft ontvangen over het subsidietijdvak waarin hij voor het laatst rechtmatig verblijf had. Hij was in 2005, 2006 en 2007 in procedure voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 28 van de Vw (code 32) en artikel 14 van de Vw (code 31). Voorts had hij om voortgezet verblijf verzocht (code 33). Door de rechter is bepaald dat eiser tijdens die procedure niet uitgezet mocht worden. Volgens eiser betekent de uitspraak van de voorzieningenrechter dat hij onder artikel 8, onder g en h, van de Vw valt. Omdat eiser eerder rechtmatig verblijf had en in die tijd huursubsidie heeft ontvangen, heeft hij recht op huur- en zorgtoeslag. De GBA-codes waar verweerder zich op baseert, zijn onjuist. Een verzoek om een voorlopige voorziening heeft schorsende werking, zodat ook in die periode sprake is van rechtmatig verblijf op grond van artikel 8. De detentie was onrechtmatig en hiervoor heeft eiser schadevergoeding ontvangen. Voorts is aangevoerd dat herziening met terugwerkende kracht in strijd is met het rechtzekerheidsbeginsel. Verder mocht eiser er op vertrouwen dat hij recht had op de toeslagen aangezien verweerder het bezwaar van eiser tegen de stopzetting van de zorgtoeslag 2006 bij besluit op bezwaar van 20 juli 2007 gegrond heeft verklaard.
De rechtbank overweegt het volgende.
15. Artikel 10, lid 1, van de Vw bepaalt, voor zover van belang:
De vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, kan geen aanspraak maken op toekenning van verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen bij wege van een beschikking van een bestuursorgaan.
Artikel 9, lid 1, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen bepaalt:
Indien aan een vreemdeling tijdens een rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onderdelen a tot en met e, en l, van de Vreemdelingenwet 2000 een tegemoetkoming is toegekend, heeft de omstandigheid dat hij aansluitend aan dit verblijf rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdeel g of h, van die wet niet tot gevolg dat hij daardoor zijn aanspraak verliest op eenzelfde tegemoetkoming gedurende de periode van laatstgenoemd verblijf.
16. Op grond van het voorgaande staat vast dat tot 28 juni 1998 sprake was van rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder a, van de Vw. In de periode van 26 maart 2003 (datum aanvraag) tot 30 oktober 2003 (datum afwijzende beschikking) is sprake geweest van rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder g, van de Vw. De rechtbank heeft in het tijdvak van 30 oktober 2003 tot 1 januari 2006 geen periode kunnen vaststellen waarin sprake is geweest van rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e, en l, van de Vw. Dit betekent dat, voor zover in 2006 al sprake is geweest van rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder g of h, van de Vw, dit niet aansluitend is geweest aan de periode van rechtmatig verblijf tot 28 juni 1998. De stelling van eiser dat hij op grond van artikel 9 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen vanaf 1 januari 2006 recht heeft op huur- en zorgtoeslag treft dan ook geen doel.
17. Verweerder heeft aan het besluit van 21 november 2007 en aan het bestreden besluit onder andere informatie van de IND over de verblijfstitel van eiser ten grondslag gelegd. Het gaat om in de Gemeentelijke Basis Administratie (hierna: GBA) opgenomen codes. Deze GBA-codes corresponderen met een verblijfsrecht uit artikel 8 van de Vw. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in zijn besluitvorming op deze informatie van de IND kunnen baseren. In hetgeen in bezwaar door eiser is aangevoerd, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven zien om nader onderzoek te doen naar de verblijfstitel van eiser. Voor de stelling van eiser dat de GBA-codes onjuist zijn, bieden de stukken naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten. Uit genoemde informatie van de IND blijkt dat eiser op 1 januari 2006 over procedurecode 31 beschikte. Dit betekent dat hij op dat moment in procedure was voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Genoemde code correspondeert met artikel 8, onder f en h, van de Vw.
18. De detentieperiode waarvan eiser stelt dat deze onrechtmatig was en waarvoor aan eiser een schadevergoeding is toegekend betreft de periode 22 maart 2006 tot 31 maart 2006. Dit is een ander tijdvak dan de periode van 6 april 2006 tot 2 mei 2006 die eiser volgens de informatie van de IND in detentie heeft doorgebracht. Gelet op deze vaststelling valt niet in te zien dat deze stelling van eiser voor de beoordeling van de zaak relevant is.
19. Het beroep van eiser op het rechtszekerheidsbeginsel treft geen doel aangezien verweerder op grond van artikel 16, lid 4, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen bevoegd is om verleende voorschotten te herzien.
20. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Volgens vaste jurisprudentie kan van een bestuursorgaan niet verlangd worden dat een eenmaal gemaakte fout nog een keer gemaakt moet worden. Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft erkend, is met het besluit op bezwaar van 20 juli 2007 een onjuiste beslissing genomen. Verweerder was niet gehouden daarin te volharden.
21. De conclusie van het voorgaande is dat het bestreden besluit in rechte stand houdt. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. Uitspraak
De rechtbank Middelburg
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van K.J. Thiel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2009.
De griffier is buiten staat de uitspraak te ondertekenen.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: 12 februari 2009