RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
(naam),
wonende te (woonplaats),
eiser,
gemachtigde mr. N.D. Dane, advocaat te Woerden,
de korpsbeheerder van Politieregio Zeeland,
te Middelburg,
verweerder.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen een besluit op bezwaar van 3 december 2007 van verweerder (hierna: het bestreden besluit).
Het beroep is op 4 september 2008 behandeld ter zitting. Eiser is daar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden drs. P.D. Spies en mr. P.J.M. de Smet. Ter zitting is het onderzoek gesloten. De rechtbank heeft het onderzoek op 12 september 2008 heropend en op verzoek van de rechtbank heeft J. Koeman, neuroloog te Vlissingen, bij brief van 20 oktober 2008 informatie verstrekt. Partijen hebben op genoemde brief gereageerd en hebben toestemming gegeven om een nadere zitting achterwege te laten. De rechtbank heeft het onderzoek op 10 december 2008 gesloten.
1. Eiser is sinds 1976 bij de politie werkzaam. In de periode van 1980 tot 1994 was hij als wachtmeester eerste klas werkzaam bij de groep Veldpolitie van het district Zeeland van het toenmalige korps Rijkspolitie.
2. Bij besluit van 21 juli 2005 heeft verweerder eiser meegedeeld dat zijn salaris wegens langdurige ziekte (na een ziekmelding per 27 augustus 2003) met ingang van 1 augustus 2005 met 20% wordt gekort. Het bezwaar van eiser tegen dit besluit is door verweerder bij besluit op bezwaar van 17 augustus 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen dit besluit op bezwaar bij uitspraak van 8 augustus 2007 (kenmerk: Awb 06/1131) gegrond verklaard en het besluit op bezwaar van 17 augustus 2006 vernietigd. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
3. Eiser heeft aangevoerd dat de korting niet terecht is aangezien zijn ziekte (ziekte van Lyme) een beroepsziekte is. Deze ziekte, die wordt veroorzaakt door een besmetting van de bacterie Borrelia, is in 1985 ontstaan en vindt zijn oorzaak in de opgedragen werkzaamheden. Hij is in zijn functie frequent in contact geweest met teken en ook regelmatig door teken gebeten. De aard van de werkzaamheden en het terrein waarbinnen de werkzaamheden werden verricht, brachten mee dat eiser vanuit het open veld optrad. Dit hield onder andere in dat eiser toezicht hield op het schieten van fazanten en het controleren op strikken waarmee jacht werd gemaakt op reeën. Ook heeft hij, liggend onder struiken, gepost op stropers. Eiser is gedurende zijn werkzaamheden aan een beroepsrisico blootgesteld in de zin dat er sprake was van een frequent contact met teken. In de betreffende tijd werden nog geen beschermende handschoenen en kleding verstrekt. Volgens eiser kan hem geen schuld of onvoorzichtigheid worden verweten. Bedrijfsarts A.J.A. de Looff heeft de ziekte van eiser aangemeld bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten. Eiser heeft gewezen op door collega’s ingevulde vragenlijsten, een brief van 24 november 2005 van huisarts B. Bouwense, een brief van 21 december 2005 van genoemde bedrijfsarts en op brieven van 10 februari 2006 en 20 oktober 2008 van neuroloog Koeman. Eiser is in beroep ook opgekomen tegen het feit dat verweerder hem, voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit, niet op zijn bezwaar heeft gehoord.
4. Volgens verweerder is niet aannemelijk gemaakt dat eiser door een tekenbeet tijdens de uitoefening van zijn beroep in 1985 de ziekte van Lyme heeft opgelopen. In 1985 was het risico om door teken gebeten te kunnen worden bekend. Dit geldt ook voor de preventieve maatregelen, zoals het zoveel mogelijk bedekken van het lichaam, een goede persoonlijke hygiëne, en controle van lichaam en kleding na elk bezoek in bos en veld of bij aanraking met wild. Onduidelijk is wanneer de ziekte is ontstaan en betwist wordt dat dit in diensttijd zou zijn gebeurd. Verweerder acht het meest waarschijnlijk dat dit tijdens privé-tijd is gebeurd. Eiser heeft als zoon van een jachtopziener een belangrijk deel van zijn leven in de natuur doorgebracht en hij was bekend met de risico’s van teken. Honderden politieambtenaren verrichten een deel van hun werk in de natuur en in een periode van 20 jaar heeft niet één van hen een infectie opgelopen. Verweerder heeft gewezen op een brief van 20 december 2005 van bedrijfsarts De Looff waarin is vermeld dat met name het begintijdstip in nevelen gehuld zal blijven. In de periode dat eiser bij de Veldpolitie heeft gewerkt, is aan medewerkers beschermende kleding verstrekt. Voor de groep Veldpolitie was er een ruime mogelijkheid om bijzondere kleding voor het specifieke veldwerk aan te schaffen. Vanaf 1985 is met de toen bekende kennis gezorgd voor een adequate bescherming door de verstrekking van bedekkende kleding en andere uitrusting. Bij goed gebruik van de kleding en uitrusting en een goede persoonlijke controle was het oplopen van een tekenbeet geheel of nagenoeg geheel onmogelijk. Verweerder heeft verder gesteld dat in het tekenseizoen (tussen februari/maart en augustus/september) geen werk is opgedragen waarbij een verhoogd risico op tekenbeten bestond. Het posten in bossen in verband met stroperij vond plaats in het jachtseizoen, een periode waarin teken niet actief zijn. Bij aanraking met wild kon bij een goed gebruik van handschoenen en kleding geen tekenbeet worden opgelopen. Dit is volgens verweerder door de toenmalige commandant van de groep Veldpolitie bevestigd. De conclusie van neuroloog Koeman dat de ziekte in 1985 tijdens de werkzaamheden zou zijn ontstaan, is door verweerder als een aanname aangemerkt.
De rechtbank overweegt het volgende.
5. De beroepsgrond dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten om eiser op zijn bezwaar te horen, treft, gelet op de hierna vermelde gang van zaken, geen doel. Eiser heeft zijn bezwaar op 25 april 2006 tijdens een hoorzitting toegelicht. In vervolg op de uitspraak van 8 augustus 2007 heeft verweerder eiser bij brief van 23 oktober 2007 in de gelegenheid gesteld om te reageren op het voornemen om het bezwaar opnieuw ongegrond te verklaren aangezien geen sprake zou zijn van een beroepsziekte. Namens eiser is bij brief van 14 november 2007 inhoudelijk gereageerd zonder dat om een hoorzitting is verzocht. Gelet op het voorgaande valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien dat eiser in zijn processuele belangen is geschaad.
6. Ingevolge artikel 38, eerste lid, van het Besluit bezoldiging politie (hierna: het Bbp) heeft de ambtenaar bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een tijdvak van 52 weken recht op de doorbetaling van zijn bezoldiging. Ingevolge artikel 38, vijfde lid, van het Bbp heeft de ambtenaar die na het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, op grond van zijn aanstelling aanspraak heeft op een WAO-uitkering, aanspraak op een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering. Ingevolge het zesde lid van artikel 36 van het Bbp bedraagt de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering:
a. gedurende een tijdvak van ten hoogste 26 weken het verschil tussen zijn bezoldiging en de WAO-uitkering; en
b. daarna het verschil tussen 80% van zijn bezoldiging en de WAO-uitkering.
In artikel 38, achtste lid, aanhef en onder c, van het Bbp is bepaald dat de ambtenaar ook na afloop van het tijdvak van 26 weken de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering ter grootte van het verschil tussen zijn bezoldiging en de WAO-uitkering geniet indien de ziekte, uit hoofde waarvan hij ongeschikt is zijn arbeid te verrichten, is veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte.
Volgens artikel 1, eerste lid, onder z, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) is een beroepsziekte: een ziekte, welke in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en die niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.
De rechtbank gaat op grond van de stukken en de behandeling ter zitting van het volgende uit.
7. De werkzaamheden die eiser in de periode van 1980 tot 1994 heeft verricht, bestonden voor een belangrijk deel uit handhaving van Jachtwet, Visserijwet en Natuurbeschermingswet. Eiser heeft in dat kader zeer frequent en langdurig in bossen, duinen en natuurgebieden gewerkt. Aannemelijk is dat in die tijd in verband met wildstroperij vaak een beroep op de Veldpolitie is gedaan. Tijdens onderzoek naar wildstrikken hebben de medewerkers van de Veldpolitie met regelmaat in de nabijheid van de strikken gepost. Hiertoe hielden de medewerkers zich verscholen in en onder bossen en struiken. Dit posten nam uren of soms ook dagen in beslag. Aannemelijk is voorts dat deze werkzaamheden ook zijn verricht tijdens controle op illegaal vissen en jacht met vangkooien en om verdachten van illegaal jagen met een vuurwapen, op te sporen. De door eiser in het geding gebrachte processen-verbaal van juni 1981 ondersteunen deze beschrijving van de werkzaamheden. Daarnaast is eiser met regelmaat opgetreden in het kader van de zogeheten Regeling Valwild Rijkspolitie Zeeland, inhoudende dat een aangereden ree of damhert in de provincie Zeeland door de Veldpolitie moest worden opgehaald en naar een opslaghouder gebracht. Eiser heeft onweersproken gesteld dat het in de betreffende periode om tientallen reeën of damherten per jaar ging. Vervoer van het wild vond in die jaren plaats in de dienstvoertuigen van de Veldpolitie, die ook waren ingericht voor het vervoer van de surveillancehond. De ruimte voor de hond, waar het wild werd neergelegd, was volgens eiser door een open rooster gescheiden van de ruimte voor de inzittenden. De rechtbank beoordeelt de beschrijving van eiser van de werkzaamheden en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden als aannemelijk.
8. Partijen verschillen van mening over de vraag of in de betreffende periode aan de medewerkers van de Veldpolitie beschermende kleding en uitrusting voor het veldwerk (dat wil zeggen: hoogsluitend en zoveel mogelijk van het lichaam bedekkend) is verstrekt. De stelling van eiser dat dit niet het geval is geweest, wordt in zekere mate ondersteund door ingevulde vragenlijsten van vijf voormalige collega’s van eiser. Daar staat tegenover dat verweerder zich beroept op een verklaring van de toenmalige commandant van de groep Veldpolitie. De rechtbank stelt echter vast dat een door genoemde commandant opgestelde en ondertekende verklaring in het dossier ontbreekt. Gelet op het voorgaande bestaat bij de rechtbank gerede twijfel of in de periode van 1980 tot 1994 speciale kleding voor het veldwerk is verstrekt. Deze twijfel wordt versterkt door het feit dat uit een Arbeidsrisico-inventarisatie Politie Zeeland 1996 blijkt dat pas in 1994 regionaal een start is gemaakt met arbeidsomstandighedenbeleid. Vervolgens is in 1995 een begin gemaakt met het inventariseren van arbeidsrisico’s. Aannemelijk is dan ook dat in de periode van 1980 tot 1994 aan eiser geen speciale kleding in de hiervoor genoemde zin is verstrekt.
9. De diagnose ‘ziekte van Lyme’ is geen onderwerp van geschil. Uit de brieven van neuroloog Koeman is op te maken dat eiser in 1985 de eerste klachten kreeg in de vorm van pijn, roodheid en zwelling bij de linkergehoorgang. Het nadien optredende ziektebeloop is langdurig en complex geweest. Opvallend is dat slechts een zeer beperkt aantal medische stukken (met ingang van 2005) in het procesdossier is opgenomen. Dit lijkt verband te houden met het complexe beloop van het klachtenpatroon, de aanvankelijke onderbehandeling en het feit dat de klachten pas in 2005 met zekerheid konden worden geduid. De relevantie van de vaststelling van het jaar waarin de ziekte zou zijn ontstaan, is overigens beperkt, gegeven het feit dat het salaris bij besluit van 21 juli 2005 met ingang van 1 augustus 2005 is gekort.
10. Neuroloog Koeman vermeldt in een brief van 10 februari 2006 over de bevindingen in 2005 onder andere:
Door het aantonen van de afwijkingen in de MRI-hersenen en de gering afwijkende borrelia burgdorferi serologische bepalingen vanuit Duitsland en ook op grond van anamnese, klinisch onderzoek en het ziektebeloop mag aangenomen worden dat patiënt verkeert in een laat stadium van de ziekte van Lyme hetgeen vele jaren niet is onderkend en geleid heeft tot langdurig niet behandelen en tot recent onderbehandeling, terwijl kennelijk beroepsmatig deze ziekte is ontstaan twee decennia geleden vanuit een veronderstelde erythema migrans bij de linker gehoorgang. Er heeft zich dus vrij snel een neuroborreliose en besmetting binnen het centrale zenuwstelsel, namelijk de hersenen, voltrokken. (…) In elk geval staat vast dat patiënt de neuroborreliosis heeft verkregen in 1985 tijdens de uitoefening van zijn beroep en misschien zelfs later (wellicht ook door het beroep destijds) reïnfecties heeft gehad.
11. De rechtbank heeft in vervolg op de zitting van 4 september 2008 aan neuroloog Koeman gevraagd gemotiveerd aan te geven op grond van welke feiten en/of omstandigheden hij in zijn brief van 10 februari 2006 tot de conclusie is gekomen dat eiser de neuroborreliose in 1985 tijdens de uitoefening van zijn beroep heeft verkregen.
12. In zijn brief van 20 oktober 2008 vermeldt neuroloog Koeman onder andere het volgende:
Vele malen is aan betrokkene doordringend gevraagd welke werkzaamheden hij heeft verricht ten tijde van het eerste ontstaan van klachten en het moge duidelijk zijn dat hij vele uren, ook nachtelijke, arbeid heeft verricht in bosrijke omgevingen, en in open veld met een zeer hoge kans op direct en niet altijd constateerbaar contact met overigens niet altijd geïnfecteerd zijnde teken met Borrelia burgdorferi, alvorens zijn klachten aanvingen. (…) Er is terdege afgevraagd of er nog andere mogelijkheden zouden zijn geweest waardoor betrokkene een infectie met Borrelia burgdorferi zou kunnen hebben opgelopen. Hij werkt immers niet altijd, heeft ook vrije tijd en vakantie etc. en is een natuurmens. De kans op het oplopen van een infectie is zeker niet nul te noemen in zijn situatie maar vele malen hoger was de kans besmet te worden met een Borrelia burgdorferi in zijn beroep, temeer omdat destijds bepaalde voorzorgsmaatregelen niet zodanig uitgebreid waren voorgeschreven dan thans wel geïndiceerd wordt geacht. (…) Door mij is inmiddels een groot aantal patiënten gezien die verdacht waren voor de ziekte van Lyme dan wel met zekerheid de ziekte van Lyme hebben (doorgemaakt). Het is zeer opvallend dat onder deze mensen er toch meerderen zijn die beroepsmatig vertoeven in het open veld en in de duinen en bossen. (…) Maar bij de heer (naam) echter vallen de bij hen gevonden oorzakelijke besmettingsmogelijkheden in het niet: vele malen wild moeten oprapen vol teken en teken die overal aanwezig waren bij zijn andere werkzaamheden, niet alleen in het werkterrein maar ook op de kleding, in de dienstauto en zelfs bij zijn diensthonden die hij permanent ook thuis moest houden (hoewel hondenteken naar verluid geen voorkeur hebben voor mensen). (…)
Samengevat is het dus niet zomaar een fictieve aanname dat er een infectie is opgelopen door de uitoefening van het beroep van betrokkene destijds in de 80-er jaren. In alle redelijkheid moge verondersteld worden, terug redenerende in de tijd en de omstandigheden waarin betrokkene vertoefde en op basis van een op ervaring berustende veronderstelde waarheidsgetrouwheid van geuite feiten, dat er een zeer hoge mate van waarschijnlijkheid is dat betrokkene door de uitoefening van zijn beroep bij de veldpolitie een nog steeds voordurende vorm van Borrelia burgdorferi infectie heeft opgelopen, die seronegatief blijft in de stringent gestelde normering hiervoor. (…)
13. De kern van het geschil gaat over de vraag of sprake is van een beroepsziekte. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep is in dat geval ter beoordeling of er een voldoende mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de werkzaamheden en/of de werkomstandigheden van de ambtenaar de bij die ambtenaar aan het licht getreden ziekte daadwerkelijk heeft veroorzaakt. Aangezien eiser stelt dat sprake is van een beroepsziekte ligt het op zijn weg om voldoende feiten aan te dragen ter onderbouwing van zijn stelling.
14. De rechtbank is van oordeel dat eiser zijn stelling in voldoende mate heeft onderbouwd. In dit verband komt mede betekenis toe aan de door eiser in het geding gebrachte processen-verbaal van juni 1981, de door voormalige collega’s ingevulde vragenlijsten, een brief van 24 november 2005 van huisarts Bouwense, een brief van 21 december 2005 van bedrijfsarts De Looff en de brief van 10 februari 2006 van neuroloog Koeman.
15. Gelet op de aard van de door eiser in de periode van 1980 tot 1994 verrichte werkzaamheden en de hiervoor vermelde bevindingen en opvattingen van neuroloog Koeman, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank een voldoende mate van waarschijnlijkheid dat de werkzaamheden en de werkomstandigheden van eiser de bij hem aan het licht getreden ziekte van Lyme daadwerkelijk hebben veroorzaakt. Gegeven de werkzaamheden en de omgeving waarin deze werkzaamheden zijn verricht, is aannemelijk dat eiser gedurende een reeks van jaren veelvuldig met teken in contact is geweest en ook door teken is gebeten. Genoemde vragenlijsten, waarin door voormalige collega’s van eiser uit de betreffende periode per persoon opgave is gedaan van het aantal tekenbeten dat zij hebben opgelopen, ondersteunen dit oordeel.
16. Aan de stelling van verweerder dat de besmetting waarschijnlijk tijdens privé-tijd heeft plaatsgevonden, gaat de rechtbank voorbij. De kans dat eiser de ziekte tijdens het uitoefenen van hobby’s als fotografie en schilderen, waarvoor hij met regelmaat in de natuur verbleef, heeft opgelopen, staat, gelet op de aard en omvang van de werkzaamheden die zijn verricht, in geen verhouding tot de mate van waarschijnlijkheid dat de werkzaamheden en de werkomstandigheden de ziekte hebben veroorzaakt. De stelling van verweerder dat over een periode van 20 jaar honderden politieambtenaren hun arbeid in de natuur hebben verricht en dat niet één van hen een infectie heeft opgelopen, doet aan het oordeel van de rechtbank niet af. De stelling sluit namelijk niet uit dat dit bij eiser wel het geval is geweest. De rechtbank heeft in de stukken geen aanknopingspunten gevonden voor de stelling van verweerder dat eiser in de periode van februari/maart tot augustus/september (het zogeheten tekenseizoen) geen werk is opgedragen waarbij een verhoogd risico op tekenbeten bestond.
17. De conclusie van het voorgaande is dat het bestreden besluit in rechte geen stand houdt. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal wegens strijd met de wet worden vernietigd. De rechtbank zal, om het geschil te beslechten, op de voet van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van eiser tegen het besluit van 21 juli 2005 gegrond te verklaren en dit besluit te herroepen.
18. De rechtbank ziet aanleiding verweerder in de proceskosten te veroordelen tot een bedrag van in totaal € 1.288,--, zijnde de kosten van de bezwaarprocedure (€ 644,--) en de kosten van deze procedure (€ 644,--).
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het besluit op bezwaar van 3 december 2007;
verklaart het bezwaar tegen het besluit van 21 juli 2005 waarbij het salaris van eiser met ingang van 1 augustus 2005 met 20% is gekort, gegrond;
herroept het besluit van 21 juli 2005;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit op bezwaar van 3 december 2007;
bepaalt dat Politieregio Zeeland aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 143,-- (honderdendrieënveertig euro) vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten van de procedure tot een bedrag van € 1.288,-- (twaalfhonderdenachtentachtig euro), te betalen door Politieregio Zeeland aan eiser.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2009
door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van W.J. Steenbergen, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: 14 januari 2009