ECLI:NL:RBMID:2008:BJ1326

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
18 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
58389/ HA ZA 07-308
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van gemeenschap van goederen met betrekking tot onroerende zaken en pensioenrechten

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Middelburg op 18 juni 2008, betreft het een echtscheiding tussen partijen die op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd waren. De vrouw vorderde onder andere de benoeming van een deskundige voor de taxatie van de onroerende zaak en de verdeling van de gemeenschap van inboedel. De rechtbank had eerder op 10 november 2004 de echtscheiding uitgesproken, welke op 16 februari 2005 werd ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De vrouw vorderde ook de toedeling van specifieke inboedelgoederen en een vergoeding van de man voor niet nagekomen verrekenbedingen. De man voerde verweer en betwistte de hoogte van de vorderingen van de vrouw, met name met betrekking tot de verrekeningsvordering en de waarde van de onroerende zaak. De rechtbank oordeelde dat de taxatie door een eerder benoemde buurvrouw, die in het kader van bemiddeling had plaatsgevonden, niet zonder gegronde reden kon worden betwist. De rechtbank ging uit van de door deze buurvrouw vastgestelde waarde van de woning. De vrouw had ook aanspraak gemaakt op een ontslagvergoeding en de man op de helft van deze vergoeding. De rechtbank oordeelde dat de ontslagvergoeding als overgespaard inkomen moest worden beschouwd en dat de man recht had op de helft van deze vergoeding. De rechtbank hield verdere beslissingen aan in afwachting van aanvullende informatie van partijen over de pensioenrechten en andere vorderingen. De zaak werd verwezen naar een rolzitting voor uitlaten van partijen.

Uitspraak

Uitspraak
vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
58389 / HA ZA 07-308
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 58389 / HA ZA 07-308
Vonnis van 18 juni 2008
in de zaak van
[eiseres in conventie],
wonende te Zelzate (België),
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. G.M.J.O. Haaijer-Cattrysse,
tegen
[gedaagde in conventie],
wonende te Terneuzen,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. D.J. Quist-van Zanten.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 5 september 2007;
het proces-verbaal van comparitie van 3 december 2007;
de conclusie na comparitie van de man;
de antwoordconclusie van de vrouw;
de akte uitlating productie van de man.
De feiten
Partijen zijn op 27 januari 1986 te Terneuzen op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. In dit huwelijk is bij beschikking van deze rechtbank van 10 november 2004 de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 16 februari 2005 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Terneuzen.
De huwelijkse voorwaarden houden onder meer het volgende in:
Artikel 1.
1. Tussen de echtgenoten zal slechts bestaan een gemeenschap van inboedel.
(…)
Artikel 5.
De kosten der huishouding (waaronder onder meer is te verstaan: het totaal der op geld waardeerbare voorzieningen in de levensbehoeften binnen het gezinspatroon der echtgenoten, opgevat in de ruime zin, zodat daaronder in deze huwelijksvoorwaarden mede worden begrepen de kosten van verzorging en opvoeding van uit het huwelijk geboren kinderen of geadopteerde kinderen, de lasten en kosten van schadeverzekering, normaal onderhoud en gebruik van zaken, waarvan de echtgenoten tezamen het genot hebben, alsmede de belastingen (…) zullen uit de inkomsten van de echtgenoten worden gedragen(…) zonder dat dit tot enigerlei verrekening aanleiding zal geven.
Artikel 9.
Jaarlijks verrekenbeding.
1. Indien na afloop van een bepaald kalenderjaar blijkt, dat een gedeelte van de inkomsten van de echtgenoten uit arbeid en/of vermogen niet behoefde te worden aangewend tot bestrijding van de in artikel 5 bedoelde kosten van de gemeenschappelijke huishouding en de belastingen, dan heeft ieder der echtgenoten het recht van de ander te vorderen, dat hetgeen van hun netto inkomsten uit arbeid en/of vermogen over het voorafgaande kalenderjaar niet is besteed ter dekking van de kosten van de huishouding of op andere wijze aan beiden ten goede is gekomen tussen de echtgenoten bij helften wordt verdeeld. (…).
Het geschil
in conventie
De vrouw vordert samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, en na vermeerdering en vervolgens weer vermindering van eis:
een deskundige te benoemen ter bepaling van de huidige waarde in het economisch verkeer, vrij van huur en gebruik, van de onroerende zaak staande en gelegen aan de [adres] te Terneuzen, met het bevel aan de man op eerste verzoek van de benoemde deskundige zijn medewerking te verlenen aan deze taxatie, alles op verbeurte van een dwangsom;
te bepalen dat ter verdeling van de gemeenschap van inboedel aan de vrouw de in de dagvaarding onder II genoemde inboedelgoederen worden toebedeeld, en de man te veroordelen binnen één week na betekening van het ten deze te wijzen vonnis de aan de vrouw toebedeelde inboedelgoederen aan de vrouw af te geven;
de man te veroordelen binnen één week na betekening van het ten deze te wijzen vonnis aan de vrouw af te geven de complete verzameling Netsuki’s alsmede het Japans theeceremonieel en de verzameling antieke poppen;
de man te veroordelen uit hoofde van het niet nagekomen Amsterdams verrekenbeding binnen twee weken na betekening van het ten deze te wijzen vonnis aan de vrouw te voldoen de helft van het te verrekenen spaarsaldo ten name van de man, nog te vermeerderen met primair een bedrag ter grootte van de helft van de tijdens het huwelijk opbouwde waarde van de polis van levensverzekering, te vermeerderen met de aan de verbouwing bestede te verrekenen inkomsten, te vermeerderen met de koopprijs van het perceel tuingrond en het tuinhuis (aldus € 42.725,-- + € 15.000,-- + € 12.500,-- + € 27.226,-- + € 669,-- + € 1.588,-- = € 99.708,--) gedeeld door de hypothecaire geldschuld (€ 68.067) vermenigvuldigd met de te taxeren huidige waarde van de woning minus de waarde van de woning ten tijde van de huwelijkssluiting (€ 62.394,--), subsidiair een bedrag ter grootte van de helft van hetgeen door belegging van overgespaard in komen in de woning werd geïnvesteerd zijnde de helft van € 99.708,-- ofwel € 49.854,-- althans een bedrag als de rechtbank in goede justitie zal oordelen, alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf heden;
de man te veroordelen uit hoofde van een vergoedingsrecht binnen twee weken na betekening van het ten deze te wijzen vonnis aan de vrouw te voldoen € 57.176,-- althans een bedrag als de rechtbank in goede justitie zal oordelen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf heden,
de man te veroordelen binnen twee weken na betekening van het ten deze te wijzen vonnis, aan de vrouw te hebben voldaan aan achterstallige pensioentermijnen € 14.134,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 december 2007,
alles kosten rechtens.
De man voert verweer.
in reconventie
De man vordert samengevat - veroordeling van de vrouw:
uit hoofde van een vergoedingsrecht binnen twee weken na betekening van het ten deze te wijzen vonnis aan de man tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 14.573,64 althans een bedrag dat de rechtbank in goede justitie redelijk zal oordelen;
tot het in het geding brengen van bescheiden waaruit de omvang van het door haar gedurende huwelijk opgebouwde pensioen blijkt en voorts de vrouw te veroordelen tot betaling van de helft van de door haar tijdens het huwelijk opgebouwde (oudersdoms-)pensioenrechten aan de man, vanaf het moment dat zij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en telkens bij vooruitbetaling voor de eerste van de maand te voldoen,
in conventie en in reconventie: kosten rechtens.
De vrouw voert verweer.
in conventie en in reconventie:
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
in conventie en in reconventie
De zaak heeft een internationaal karakter. Deze rechtbank is bevoegd van de vorderingen kennis te nemen nu de man in Nederland zijn woonplaats heeft. In de echtscheidingsbeschikking is reeds overwogen dat Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime, zijnde het recht van het land waarin partijen hun eerste huwelijksdomicilie hadden.
Gelet op de samenhang tussen de geschillen in conventie en in reconventie, worden deze gezamenlijk behandeld.
Inboedel:
Ter comparitie zijn partijen overeengekomen dat aan de vrouw kunnen worden toegedeeld alle goederen genoemd onder punt 7 (eveneens genoemd onder II) van de dagvaarding, met uitzondering van de koelkast en de vrieskast. Onder “elektrische apparatuur uit keuken” wordt verstaan de mixer en dergelijke, derhalve alle losse elektrische apparatuur. De man zal deze goederen aan de vrouw afgeven. De vordering tot toedeling en afgifte van haar eigen administratie aan de vrouw wordt afgewezen. Na de betwisting door de man dat hij over de administratie van de vrouw beschikt, heeft de vrouw geen bewijs aangeboden van haar stelling dat de man thans nog over voornoemde administratie beschikt zodat deze stelling als niet bewezen wordt gepasseerd. De vordering van de vrouw onder II kan dan ook worden toegewezen, behoudens voor zover deze vordering de koelkast, vrieskast en haar gehele administratie betreft en in die zin dat onder “elektrische apparatuur uit keuken” alle losse apparatuur (zoals mixer en dergelijke) wordt verstaan.
Kunstvoorwerpen:
Ter comparitie zijn partijen het er over eens geworden dat de man zal afgeven aan de vrouw alle Netsuki’s, het Japans theeceremonieel en de verzameling antieke poppen. De vordering van de vrouw onder III is dan ook toewijsbaar.
Verrekening overgespaarde inkomsten:
De vrouw vordert alsnog verrekening van overgespaarde inkomsten op grond van het in de huwelijkse voorwaarden opgenomen periodiek verrekenbeding. Aan de man behoort in eigendom toe de voormalige echtelijke woning c.a. aan de [adres] te Terneuzen. Volgens de vrouw zijn de aan de hypotheek gekoppelde premies levensverzekering alsmede een deel van de verbouwingen van de woning betaald uit overgespaarde inkomsten.
De man erkent dat de vrouw een verrekeningsvordering heeft, maar betwist de hoogte van de gestelde vordering.
Vast staat dat partijen tijdens het huwelijk het overgespaarde inkomen niet hebben verrekend, terwijl zij hiertoe wel de verplichting hadden op grond van het verrekenbeding. Bij het einde van het huwelijk dient dan de vermogensvermeerdering, ontstaan door belegging van die overgespaarde inkomsten in de verrekening te worden betrokken. Partijen zijn het erover eens dat op de berekening van overgespaarde inkomsten van toepassing is de evenredigheidsleer van de Hoge Raad. Partijen verschillen echter van mening over de uitleg van die leer. Volgens de vrouw dient haar aanspraak berekend te worden conform de door haar onder 13 van de dagvaarding genoemde rekensom, te weten de helft van de tijdens het huwelijk opgebouwde waarde van de polis van levensverzekering, te vermeerderen met de aan verbouwing bestede gezamenlijk verdiende gelden, te vermeerderen met de koopprijs van tuingrond en tuinhuis, gedeeld door de hypothecaire geldschuld en maal de huidige waarde minus de waarde ten tijde van de huwelijkssluiting.
Volgens de man dient bij de noemer van de breuk (onder de streep) rekening te worden gehouden met de verbouwingskosten.
De evenredigheidsleer zoals door de Hoge Raad geformuleerd in het arrest Schwanen/Hundscheid II (HR 27 januari 2006) houdt in dat het verrekenbare vermogen bestaat uit het breukdeel, dat wordt gevormd door het totaal van de aflossingen, gedeeld door de totale schuld en vermenigvuldigd met de huidige waarde van de woning minus de waarde ten tijde van de huwelijkssluiting. Bij het totaal van de aflossingen dienen de tijdens het huwelijk aan verbouwingen van de woning bestede gezamenlijk verdiende gelden te worden opgeteld (derhalve “boven de streep”). De eigenaar van de woning dient de helft van het bedrag dat uit deze rekensom volgt, aan de ander te betalen.
Tussen partijen is niet in geschil dat bij voornoemde rekensom rekening moet worden gehouden met (afgerond) een koopprijs van de woning van € 62.394,--
(f. 137.500,--) en een hypotheekschuld van € 68.067,-- (f. 150.000,-- ). Voorts zijn zij het er over eens dat uit overgespaarde inkomsten per de peildatum van 1 september 2004 de premies levensverzekering zijn betaald tot een bedrag van € 42.725,-- en dat uit overgespaarde inkomsten zijn betaald de tuingrond voor een bedrag van € 669,--
(f. 1.475,--) en het tuinhuis voor een bedrag van € 1.588,--.
Partijen zijn het niet eens over de volgende bedragen. De vrouw stelt dat kort na aankoop van de woning in 1985, partijen bij de moeder van de vrouw een lening hebben afgesloten voor € 12.500,-- voor een verbouwing (open haard). Deze lening is afgelost met overgespaard inkomen. Voorts is aan andere verbouwingen een bedrag besteed van € 15.000,--.
Volgens de man vergist de vrouw zich en heeft zij het gulden teken verwisseld met het euro teken. Partijen hebben slechts een bedrag van geleend van fl. 12.500,--
(€ 5.672,25). De geleende gelden zijn uitsluitend besteed aan de aanschaf van materialen. Bovendien zou een bedrag van € 12.500,-- (fl. 27.547,--) in 1986/1987 een zeer exclusieve open haard hebben opgeleverd terwijl de haard volgens de man niet exclusief is. Ter staving van zijn stelling heeft hij een foto van de open haard overgelegd. De andere verbouwingen zijn voor een bedrag van hoogstens f. 15.000,-- (€ 6.806,--) uitgevoerd. Hij heeft alle verbouwingen zelf verricht en derhalve bespaard op manuren.
Nadat de man de hoogte van de lening voor de open haard en de kosten van de andere verbouwingen gemotiveerd heeft betwist, heeft de vrouw slechts volhard bij haar stellingen. Gelet op de periode waarin de lening is afgesloten en de verbouwingen zijn verricht is echter aannemelijk de door de vrouw genoemde bedragen guldens betreffen. Bovendien heeft de vrouw niet weersproken dat de open haard geen zeer exclusief model is en dat de man alle verbouwingen zelf heeft verricht. De rechtbank gaat derhalve uit van de door de man genoemde bedragen.
De vrouw verzoekt taxatie van de echtelijke woning door een deskundige per de peildatum 1 september 2004. Volgens de vrouw heeft zij ingestemd met een taxatie door mevrouw [A], een vroegere buurvrouw van partijen, maar heeft deze bij de taxatie ten onrechte geen rekening gehouden met een waardevermeerdering door de verbouwingen. Bovendien heeft deze taxatie plaatsgevonden in het kader van bemiddeling tussen partijen en hier kan de vrouw derhalve niet aan worden gehouden.
De man is van mening dat de vrouw gehouden is aan de uitkomst van de taxatie door mevrouw [A]. De waardebepaling van de woning is op juiste wijze tot stand gekomen. Bovendien is in juni 2004 een vergelijkbare woning in de [adres] verkocht voor € 150.000,--.
De rechtbank zal geen deskundige benoemen maar uitgaan van het door [A] uitgebrachte taxatierapport. Uit dit taxatierapport blijkt dat de waarde per 15 september 2004 (derhalve nagenoeg op de peildatum) € 150.000,-- bedroeg. Het rapport is in onderling overleg tussen beide partijen uitgebracht. Hierop kan niet zonder gegronde reden worden teruggekomen, ook al heeft de taxatie in het kader van bemiddeling tussen partijen plaatsgevonden. Een gegronde reden is niet gebleken. De stelling van de vrouw dat [A] geen rekening heeft gehouden met een waardevermeerdering door de verbouwingen, is niet onderbouwd. Uit het taxatierapport blijkt juist onder de omschrijving van de woning, dat wel rekening is gehouden met de verbouwingen. Bovendien heeft de vrouw de stelling van de man dat een vergelijkbare woning in 2004 voor dezelfde prijs is verkocht, niet weersproken.
Uit het voorgaande volgt dat de volgende rekensom kan worden gemaakt om de verrekeningsvordering van de vrouw te kunnen vaststellen:
€ 42.725,-- + € 6.806,-- + € 5.672,--- + € 669,-- + € 1.588,--
---------------------------------------------------------------------- x (€ 150.000,-- - € 62.394,--) x ½ =
€ 68.067,--
€ 57.460,--
--------------. x (87.606,--) x ½ = € 36.977,--.
€ 68.067,--
De verrekeningsvordering van de vrouw kan derhalve worden toegewezen tot het bovenvermelde bedrag van € 36.977,--.
Saldo ABN/Amro bank
Partijen zijn ter comparitie overeengekomen dat zij over en weer ten aanzien van de bankrekeningen niets meer hebben te verrekenen. De vordering ten aanzien van deze saldi behoeft derhalve zowel in conventie als in reconventie geen beoordeling en beslissing meer.
Plankrediet en ontslagvergoeding
De vrouw heeft gesteld dat de man ten tijde van de huwelijkssluiting een plankrediet had ter grootte van fl. 100.000,-- (€ 43.378,--). Gedurende 9 jaar (van 1986 tot en met 1994) hebben partijen maandelijks fl. 1.500,-- aan aflossing en rente over deze schuld betaald, derhalve in totaal f. 162.000,-- (€ 73.512.--) uit overgespaard inkomen. De vrouw maakt aanspraak op nominale vergoeding van de helft van dit bedrag, zijnde
€ 36.756,--. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft de vrouw gesteld dat aannemelijk is dat de man dit plankrediet had nu hij na aflossing van dit krediet een kredietfaciliteit op zijn lopende rekening heeft gekregen van € 25.000,--. De man en de vrouw hadden samen tijdens het huwelijk een inkomen van € 6.000,-- netto per maand. Voorts heeft zij gesteld dat zij in 1995 van haar toenmalige werkgever een ontslagvergoeding heeft ontvangen van
f. 45.000,-- ofwel € 20.420,--. Deze ontslagvergoeding is aangewend voor de aflossing van de restantschuld van het plankrediet. De man dient de vrouw voornoemd bedrag van
€ 20.420,-- te vergoeden. In totaal dient de man derhalve (€ 36.756,-- + € 20.420,-- =)
€ 57.176,-- te vergoeden aan de vrouw.
Ten aanzien van de vordering van de man tot betaling van de helft van de ontslagvergoeding heeft de vrouw aangevoerd dat als de stelling van de man juist is dat met deze vergoeding een schuld is afgelost die was aangegaan voor de aanschaf van een auto – hetgeen zij betwist –, dan geen sprake is van overgespaarde inkomsten omdat niets is overgespaard.
De man heeft betwist dat hij kort voor het aangaan van het huwelijk een plankrediet op zijn naam had. Hij had op dat moment wel een hypotheek ter grootte van fl. 96.875,21 op zijn naam, aangegaan ter financiering van zijn woning aan de [adres 2] te Terneuzen, welke lening hij bij verkoop van deze woning in 1985 heeft afgelost. Ter staving van zijn stelling heeft hij een afrekening van notaris mr. A. van Stee d.d. 18 november 1985 overgelegd. Van een aflossing uit overgespaard inkomen tijdens huwelijk op deze hypotheek is volgens de man nimmer sprake geweest. Bovendien acht hij het irreëel om te veronderstellen dat aan een particulier een krediet van fl. 100.000,-- zou worden verstrekt zonder het stellen van (enige) hypothecaire zekerheid. De man erkent dat de vrouw in 1995 een ontslagvergoeding heeft ontvangen. Nu er geen plankrediet was, is deze ontslagvergoeding niet aangewend voor de aflossing daarvan. Volgens de man dient de ontslagvergoeding geheel te worden beschouwd als overgespaard inkomen aangezien de vrouw vrij snel na haar ontslag weer inkomsten uit arbeid heeft genoten. Deze vergoeding is vervolgens aangewend voor de aflossing van een krediet aangegaan ten behoeve van de aanschaf van een auto van het merk Suzuki type Samurai op naam van de vrouw. De man maakt aanspraak op de helft van de ontslagvergoeding uit hoofde van nog te verrekenen overgespaarde inkomsten.
Na de gemotiveerde betwisting van de man dat hij beschikte over een plankrediet en dat op dit krediet is afgelost met overgespaarde inkomsten, had het op de weg van de vrouw gelegen haar stelling (met stukken) te onderbouwen. Dit geldt temeer nu de man een stuk heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij in 1995 een hypotheekschuld heeft afgelost voor een bedrag dat nagenoeg hetzelfde bedrag is als het gestelde plankrediet, en het ook de rechtbank niet aannemelijk voorkomt dat de man een dergelijk krediet is verstrekt zonder het behoeven te stellen van enige zekerheid. De stelling van de vrouw dat op een plankrediet is afgelost met overgespaard inkomen, waaronder de ontslagvergoeding, wordt derhalve als onvoldoende onderbouwd, gepasseerd. Nu haar vordering onder V. op deze stelling is gebaseerd, zal deze vordering worden afgewezen.
Ten aanzien van de vordering van de man tot vergoeding door de vrouw van de helft van de ontslagvergoeding, overweegt de rechtbank als volgt. Tussen partijen staat als niet weersproken vast dat de ontslagvergoeding moet worden aangemerkt als overgespaard inkomen en dat de hoogte € 20.420,-- bedroeg. Door de vrouw is ongemotiveerd betwist dat met de ontslagvergoeding een lening is afgelost, welke lening was aangegaan voor de aanschaf van een auto merk Suzuki type Samurai, gesteld op naam van de vrouw. Voor zover zij hierbij bedoelt te verwijzen naar haar stellingen ten aanzien van het plankrediet, worden deze stellingen verworpen zoals onder 4.21. overwogen. Derhalve staat als onvoldoende weersproken vast dat de ontslagvergoeding is aangewend voor de (aflossing van een lening ter) aanschaf van een auto merk Suzuki type Samurai. Ook ten aanzien van dit bedrag dient, nu de aanschaf van deze auto niet kan worden beschouwd als betaling van kosten van de gemeenschappelijke huishouding als bedoeld in artikel 5 van de huwelijkse voorwaarden, verrekening te volgen. De man heeft derhalve in beginsel recht op de helft van deze ontslagvergoeding, te weten € 10.210,--. Het is echter een feit van algemene bekendheid dat de waarde van een auto na aanschaf daalt. In redelijkheid en billijkheid zal de rechtbank derhalve bepalen dat de man recht heeft op vergoeding door de vrouw van de helft van de waarde van de Suzuki Samurai dan wel een eventueel voor deze auto ingeruilde auto, op het moment van de peildatum (1 september 2004). Nu in deze procedure niet is gebleken welke waarde deze auto dan wel de ingeruilde auto op de peildatum had, dienen partijen zich op dit punt uit te laten. Nu de auto op naam van de vrouw is/was gesteld, dient de vrouw zich als eerste uit te laten, onderbouwd met stukken.
Kosten scheidingsbemiddelaar
Volgens de man hebben partijen in 2004 gezamenlijk een advocaat, mr. R.R.E. Nobus, in de arm genomen en hebben zij afgesproken dat de kosten in verband met de echtscheidingsprocedure gezamenlijk worden gedragen, dan wil zeggen ieder voor de helft. De man heeft de kosten van in totaal € 4.084,25 betaald, en vordert van de vrouw de betaling van de helft van deze kosten, zijnde € 2.042,13.
De vrouw stelt dat partijen hebben afgesproken dat de man deze kosten voor zijn rekening zou nemen onder de voorwaarde dat de vrouw genoegen zou nemen met een lagere alimentatiebijdrage. De vrouw heeft op deze wijze reeds de helft, zo niet meer, bijgedragen.
De rechtbank overweegt als volgt. De man heeft ter staving van zijn stelling dat partijen ieder de helft van de kosten van de scheidingsbemiddelaar zouden betalen, verwezen naar een brief van de scheidingsbemiddelaar, overgelegd als productie 13 bij de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie. In deze brief staat onder meer: “Uiteindelijk zult u ieder de helft van mijn honorarium en kosten dienen te betalen.” Aannemelijk is dan dat dit de afspraak tussen partijen was, temeer daar de vrouw niet heeft weersproken dat de kosten bij helfte delen, het uitgangspunt was. Haar stelling dat zij reeds de helft heeft bijgedragen heeft zij echter niet onderbouwd, nu zij volstaat met het verwijzen naar een brief van mr. Nobus van 11 september 2004. Uit deze brief blijkt echter alleen de hoogte van de door mr. Nobus berekende alimentatie en niet een afspraak tussen partijen dat de vrouw genoegen neemt met een lagere alimentatie gelet op de kosten van de scheidingsbemiddelaar. Nu de vrouw verder de hoogte van de gestelde kosten niet heeft weersproken, zal de vordering van de man op dit punt worden toegewezen.
Kosten uitvaart:
Ter comparitie heeft de man zijn vordering op dit punt niet langer gehandhaafd, zodat deze vordering geen bespreking of beslissing meer behoeft.
Verevening pensioen van de vrouw:
Partijen zijn het erover eens dat de man op grond van artikel 2 lid 6 Wet verevening pensioenrechten na scheiding (WVPS) gerechtigd is tot de helft van de gedurende huwelijk door de vrouw opgebouwde pensioenrechten. Tussen partijen is echter in geschil of het door de vrouw opgebouwde pensioen nog kan worden verevend via een mededeling van de echtscheiding aan de pensioenverzekeraar(s).
Naar de mening van de man heeft hij slechts gedeeltelijk informatie van de vrouw over het pensioen ontvangen, zodat verevening niet meer mogelijk is.
De vrouw stelt dat zij alle benodigde informatie via haar pensioenverzekeraar heeft opgevraagd en aan de man verstrekt. De vordering tot het in het geding brengen van bescheiden waaruit de omvang van het door haar gedurende huwelijk opgebouwde pensioen blijkt, dient te worden afgewezen. De omvang van de door de vrouw tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenaanspraken, zegt niets over de hoogte van de toekomstige pensioenuitkering. Bovendien is haar administratie achtergebleven bij de man. Met betrekking tot de vordering dat de vrouw telkens bij vooruitbetaling voor de eerste van de maand het aan de man toekomende deel van het pensioen dient te voldoen, stelt de vrouw dat dit onredelijk is nu zij dan zelf de uitkering nog niet heeft ontvangen.
Nu op dit moment niet duidelijk is of het pensioenorgaan zal meewerken aan verevening van het pensioen, dienen beide partijen op dit punt informatie te verschaffen, dan wel de – tussen partijen in onderling overleg te bepalen – meest gerede persoon. De zaak wordt hiertoe verwezen naar na te noemen rolzitting. Indien het pensioenorgaan zal meewerken, heeft de man geen belang meer bij zijn vordering dat de vrouw informatie verschaft over het tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen. Indien het pensioenorgaan niet meewerkt, dienen partijen dan wel de meest gerede partij het pensioenorgaan te verzoeken inlichtingen te verstrekken over de hoogte van het tijdens het huwelijk door de vrouw opgebouwde pensioen. Daarbij wordt thans reeds overwogen dat de vrouw terecht stelt dat niet van haar kan worden verlangd dat zij telkens bij vooruitbetaling voor de eerste van de maand dit bedrag zal betalen nu zij eerst zelf de pensioenbetaling dient te ontvangen.
Verevening pensioen van de man:
Partijen zijn het er voorts over eens dat de vrouw op grond van artikel 2 lid 6 WVPS recht heeft op uitbetaling van het haar toekomende netto deel van de pensioenuitkering van de man over de periode van 16 februari 2005 tot 1 maart 2006.
De vrouw stelt dat het haar toekomende netto deel € 14.134,-- bedraagt. Zij verwijst hierbij naar een overgelegde brief van het pensioenfonds van 6 februari 2008. Zij betwist dat de alimentatie op dit bedrag in mindering kan worden gebracht. Zij had tot 1 februari 2007 recht op alimentatie van de man maar hij heeft slechts 7 van de 12 termijnen betaald. Bovendien was haar behoefte aan een bijdrage in haar levensonderhoud in die periode hoger dat het bedrag van het haar toekomende deel van het pensioen van de man.
De man betwist de hoogte van het gevorderde bedrag. Volgens hem dient op het gevorderde bedrag in mindering te komen de door hem betaalde netto alimentatie aangezien tussen partijen niet in geschil is dat de man geen alimentatie meer verschuldigd is sedert de vrouw haar deel van het pensioen van de man ontvangt. Derhalve resteert een bedrag van € 9.254,--.
Nadat de man in de gelegenheid is gesteld te reageren op de door de vrouw overgelegde brief van het pensioenfonds, heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Gelet op deze referte en de inhoud van de brief van het pensioenfonds, gaat de rechtbank uit van een aan de vrouw toekomend netto deel van de pensioenrechten van de man over de periode 16 februari 2005 tot 1 maart 2006 van € 14.134,--. Hierop wordt niet in mindering gebracht de aan de vrouw betaalde alimentatie. Anders dan de man stelt, is kennelijk wel in geschil dat de vrouw na uitbetaling van haar deel van het pensioen van de man geen behoefte meer zou hebben aan alimentatie. In het kader van deze procedure wordt voorbij gegaan aan de stellingen van de man op dit punt. Indien hij meent dat hij teveel alimentatie aan de vrouw heeft betaald, dient hij hiervoor de aangewezen juridische stappen te ondernemen. De gevorderde wettelijke rente zal als niet weersproken, worden toegewezen.
In afwachting van de onder 4.21 en 4.29 bedoelde inlichtingen van partijen, wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
De beslissing
De rechtbank
verwijst de zaak naar de rol van 30 juli 2008 voor uitlaten bij akte zijdens partijen (als eerste de vrouw) als bedoeld in 4.21 en 4.29;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T. van de Poll en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2008.