ECLI:NL:RBMID:2008:BI8564

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
18 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
65017/ KG ZA 08-202
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van mandelig pad tussen bedrijfspanden

In deze zaak vordert de eiseres, de Volle Evangelie Gemeente Beréa, dat de gedaagde, eigenaar van een naastgelegen bedrijfspand, een gedeelte van een mandelig pad ontruimt. Het pad, dat gemeenschappelijk eigendom is van beide partijen, is door de gedaagde gebruikt voor opslag van goederen, waaronder pallets en een stalen warmtewisselaar. Eiseres stelt dat deze situatie gevaarlijk is voor bezoekers van haar gebouw, vooral voor kinderen, en dat het gebruik van het pad door de gedaagde in strijd is met de bestemming van het pad. De voorzieningenrechter oordeelt dat de gedaagde inbreuk maakt op het mede-eigendomsrecht van de eiseres door goederen op het pad te plaatsen. De rechter wijst de vordering van de eiseres toe en veroordeelt de gedaagde om het pad binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te ontruimen, op straffe van een dwangsom van €500 per dag tot een maximum van €10.000. Daarnaast wordt de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, die zijn begroot op €1.401,77. Het vonnis is uitgesproken op 18 november 2008.

Uitspraak

Vonnis
zaaknummer / rolnummer: 65017 / KG ZA 08-202
Vonnis van 18 november 2008
in de zaak van
VOLLE EVANGELIE GEMEENTE BERÉA,
gevestigd te Vlissingen,
eiseres,
advocaat: mr. J. Wouters,
tegen
[gedaagde],
wonende te Middelburg,
gedaagde,
in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als Beréa en [gedaagde].
De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding met producties;
de mondelinge behandeling op 11 november 2008 ter gelegenheid waarvan zijn verschenen mr. Wouters voornoemd en gedaagde;
de ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aan de zijde van eiseres overgelegde producties.
De feiten
2.1. Eiseres is eigenaresse van het bedrijfspand met erf en ondergrond staande en gelegen te [adres], kadastraal bekend gemeente Vlissingen sectie H nummer [adres kadastraal] (hierna te noemen: het [gebouw]).
2.2. Gedaagde is eigenaar van de onroerende zaak staande en gelegen te [adres 2], kadastraal bekend gemeente Vlissingen sectie H nummer [adres kadastraal] (hierna te noemen: het bedrijfspand).
2.3. Tussen het [gebouw] van Beréa en het bedrijfspand van [gedaagde] bevindt zich een (mandelig) perceel grond, kadastraal bekend gemeente Vlissingen sectie H nummer [adres 3 kadastraal]. Deze strook grond (hierna te noemen: het pad) is gemeenschappelijk eigendom van Beréa en [gedaagde].
2.4. Het pad is uitgevoerd als een verharde weg voor zowel het bedrijfspand van [gedaagde] als het [gebouw] van Beréa. Zowel in het bedrijfspand van [gedaagde] als in het [gebouw] van Beréa bevindt zich een deur die toegang geeft van en naar dit pad. Voor het [gebouw] van Beréa is deze deur de hoofdingang voor de [gebouw]bezoekers.
2.5. [gedaagde] heeft aan de zijde van het pad grenzend aan zijn bedrijfspand enkele pallets neergezet, alsmede op het achterste gedeelte van het pad een stalen warmtewisselaar geplaatst.
3. Het geschil
3.1. Beréa vordert, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om, binnen zeven dagen na onderhavig vonnis, het bedoelde gedeelte van het pad te ontruimen en ontruimd te houden, dit op straffe van een dwangsom van € 2.000,-- voor iedere dag of deel daarvan dat [gedaagde] in gebreke blijft, zulks met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
Ter onderbouwing van haar vordering heeft Beréa het navolgende aangevoerd. [gedaagde] heeft op het achterste gedeelte van het pad een grote stalen warmtewisselaar over de gehele breedte van het pad gedeponeerd waaraan scherpe randen zitten. Dit kan gevaar opleveren voor de degenen die de [gebouw] bezoeken, met name voor de kinderen. Daarnaast heeft [gedaagde] zware kuubs-kisten over de gehele breedte van het pad geplaatst. Ook wordt er regelmatig aan een auto gesleuteld op het pad en op enig moment stond er op zondagmorgen in het pad een auto op een krik, hetgeen eveneens een gevaarlijke situatie oplevert. Het gebruik van het pad door [gedaagde] is strijdig met de vastgelegde bestemming van het gemeenschappelijke pad met als gevolg dat [gedaagde] het stallen van fietsen van de [gebouw]gangers verhindert.
3.2. [gedaagde] voert het navolgende verweer. Hij betwist dat de overgelegde foto’s de huidige toestand van het pad weergeven en stelt dat de foto’s zijn gemaakt op het moment dat hij zijn bedrijfspand aan het opruimen was. [gedaagde] erkent dat er eenmaal een auto ter reparatie op het pad heeft gestaan. Hij geeft aan op de linkerhelft van het pad, zijnde de zijde waaraan zijn bedrijfspand grenst, over een lengte van 6 meter twee rijen pallets te hebben geplaatst en tijdelijk een zwaar stalen onderdeel van een boot op het pad te hebben gestald.
4. De beoordeling
4.1. De voorzieningenrechter overweegt het volgende. Vast is komen te staan dat het aan dit geschil ten grondslag liggende pad tussen het [gebouw] van Beréa en het bedrijfspand van [gedaagde] een mandelige zaak is in de zin van artikel 5: 60 van het Burgerlijk Wetboek (BW) e.v.. Dit pad is gemeenschappelijk eigendom van partijen. Mandeligheid brengt met zich mee dat iedere mede-eigenaar aan de overige mede-eigenaar(s) toegang tot de mandelige zaak moet geven. Het enkele feit dat [gedaagde] heeft erkend goederen te hebben geplaatst op een gedeelte van het (mandelige) pad, brengt reeds met zich mee dat moet worden geconcludeerd dat hij als mede-eigenaar geen (volledige) toegang verleent aan Beréa als de andere mede-eigenaar van het pad. Dit betekent dat [gedaagde] ten onrechte goederen heeft geplaatst op het pad dat gemeenschappelijk eigendom van partijen is. Met het door hem aldus als opslagruimte in bezit nemen van een deel van het pad, heeft [gedaagde] inbreuk gemaakt op het (mede)eigendomsrecht van Beréa, zodat de vordering tot ontruiming en teruggave ervan zal worden toegewezen. Daaraan zal een dwangsom worden verbonden, zij het dat deze zal worden gematigd en gemaximeerd. Er is aanleiding [gedaagde] een langere ontruimingstermijn te gunnen.
4.2. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten van Beréa worden vastgesteld op:
- dagvaardingskosten € 93,77
- vast recht € 254,00
- salaris advocaat € 1.054,00
Totaal € 1.401,77.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, het voor opslag in gebruik genomen gedeelte van het pad te ontruimen en ontruimd te houden, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag(deel) dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft, tot een maximum van € 10.000,-;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Beréa begroot op € 1.401,77;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2008