vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
64522 / KG ZA 08-177
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 64522 / KG ZA 08-177
Vonnis van 23 oktober 2008
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FRANKEN B.V.,
gevestigd te Goes,
eiseres,
advocaat: mr. J. Boogaard,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN NUNEN B.V. h.o.d.n. DE BERK UITZENDORGANISATIE,
gevestigd te Vlissingen,
gedaagde,
advocaat: mr. J.A. Platteeuw.
Partijen zullen hierna Franken en De Berk genoemd worden.
De procedure.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 7 oktober 2008 met producties 1 tot en met 6;
- de akte overlegging producties (producties 1 tot en met 4) van de zijde van De Berk;
- de bij telefaxbericht van 14 oktober 2008 van de zijde van De Berk gevoegde bijlage;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens van eis in reconventie;
- de bij telefaxbericht van 15 oktober 2008 van de zijde van Franken gevoegde productie 7;
- de mondelinge behandeling op 16 oktober 2008;
- de pleitnota van Franken;
- het faxbericht van 16 oktober 2008 van mr. Boogaard voornoemd en de brief van 17 oktober 2008 van mr. Platteeuw voornoemd, inhoudende dat tussen partijen geen regeling tot stand is gekomen en om vonnis wordt gevraagd.
De feiten.
De Berk is een uitzendbureau dat haar bedrijf maakt van het uitlenen van personeel. Franken houdt zich bezig met de productie en verkoop van machines en het verzorgen van plaatwerk.
Franken en De Berk hebben in oktober 2007 ten behoeve van een project van Imtech Marine & Offshore B.V. (hierna: Imtech) een overeenkomst gesloten.
Het contract met Imtech is op naam van Franken gesteld.
De Berk heeft de met Franken gesloten overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden op 2 september 2008.
Met een daartoe op 3 september 2008 verkregen verlof van de voorzieningen-rechter van deze rechtbank heeft De Berk op of omstreeks 4 september 2008 ten laste van Franken conservatoir derdenbeslag doen leggen onder vier grote opdrachtgevers van Franken. De vordering die De Berk stelt te hebben op Franken is voorlopig begroot op
€ 163.000,--.
Franken heeft de met De Berk gesloten overeenkomst bij brief van 26 augustus 2008 ontbonden.
Met een daartoe op 26 september 2008 verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft Franken op of omstreeks 26 september 2008 ten laste van De Berk conservatoir derdenbeslag doen leggen onder, kortweg, Amels B.V. De vordering die Franken stelt te hebben op De Berk is voorlopig begroot op € 108.000,--
De vordering in conventie.
Franken vordert -samengevat- dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
primair: op zal heffen de namens De Berk ten laste van Franken op 4 september 2008 gelegde conservatoire derdenbeslagen,
subsidiair: De Berk zal veroordelen om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de ten laste van Franken op 4 september 2008 gelegde conservatoire derdenbeslagen op te heffen, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-- per dag dat De Berk in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen,
met veroordeling van De Berk in de kosten van dit geding.
Franken legt aan haar vordering tot opheffing van de gelegde derdenbeslagen ten grondslag dat De Berk geen vordering heeft op Franken. De door De Berk gestelde inleenovereenkomsten bestaan niet. Franken en De Berk zijn in oktober 2007 een samenwerkingsverband aangegaan ten behoeve van het project van Imtech. Partijen zijn overeengekomen het project voor gezamenlijke rekening uit te voeren en na afronding van het project het resultaat 50/50 te delen. De samenwerking houdt verder in dat Franken de gereedschappen zal aanschaffen, ieder van partijen gekwalificeerd personeel ter beschikking zal stellen en dat Franken de projectadministratie zal voeren. De samenwerkings-overeenkomst is mondeling tot stand gekomen. Het bewijs van het samenwerkingsverband is volgens Franken geleverd met vier getuigenverklaringen (de producties 2 tot en met 5 bij de dagvaarding) van achtereenvolgens drie medewerkers van Franken en één medewerker van Imtech.
De Berk betwist de stelling van Franken dat er sprake is van een samenwerkingsverband. De juistheid van de door Franken in het geding gebrachte getuigenverklaringen wordt door De Berk betwist. Tussen Franken en De Berk is overeengekomen dat Franken op reguliere wijze personeel zou inlenen bij De Berk ten behoeve van het project van Franken bij Imtech, dat de Berk een manuurtarief zou hanteren van € 29,00 (exclusief BTW), later verlaagd tot € 26,50 (exclusief BTW), dat Franken evenveel mensen bij De Berk zou inlenen als zij zelf op het project zou inzetten en dat na afloop van het project het (positieve) resultaat tussen partijen zou worden gedeeld. De Berk heeft op afroep van Franken vanaf december 2007 personeel uitgeleend. De Berk heeft dienaangaande inleenovereenkomsten en facturen (deze zijn bij akte d.d. 13 oktober 2008 in het geding gebracht) aan Franken gezonden, die Franken zonder protest heeft behouden. De Berk heeft thans in hoofdsom een bedrag groot € 126.983,-- van Franken te vorderen uit hoofde van de terbeschikkingstelling van inleenkrachten.
De vordering in reconventie.
De Berk vordert -samengevat- dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
primair: op zal heffen het door Franken op 26 september 2008 ten laste van De Berk gelegde conservatoire derdenbeslag, althans Franken zal gebieden om binnen 8 uur na betekening van dit vonnis over te gaan tot opheffing van het gelegde beslag, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-- per dag dat Franken in gebreke is om aan voormeld gebod te voldoen;
subsidiair: op zal heffen het ten laste van De Berk gelegde conservatoire derdenbeslag, zodra namens De Berk aan Franken een bankgarantie is verstrekt voor een nader vast te stellen bedrag, zulks onder verbeurte van een dwangsom ad € 10.000,-- per dag dat Franken in gebreke is om aan voormeld gebod te voldoen;
met veroordeling van Franken in de kosten van de procedure in reconventie.
De Berk legt aan haar vordering tot opheffing van de gelegde derdenbeslagen ten grondslag dat Franken geen vordering heeft op De Berk. Er is immers geen sprake geweest van een samenwerkingsverband zoals Franken stelt. Bovendien is de vordering van Franken op geen enkele wijze onderbouwd. Daarnaast geldt dat De Berk geen inzicht heeft gehad in het financiële verloop van het project. Ook hebben partijen niet afgesproken dat De Berk zou delen in enig verlies. De Berk kan mitsdien geen enkele aansprakelijkheid aanvaarden voor een eventueel tekort van Franken.
Franken stelt dat zij uit hoofde van de tussen partijen gesloten samenwerkingsovereenkomst een vordering op De Berk heeft van € 83.098,98. Dit bedrag heeft enerzijds betrekking op door De Berk teveel ontvangen bedragen en anderzijds op een verlies dat op het werk wordt geleden. Op grond van de samenwerkingsovereenkomst komt de helft van het verlies voor rekening van De Berk.
De beoordeling in conventie en in reconventie.
Inzet van dit kort geding is de opheffing van de over en weer door partijen en ten laste van partijen gelegde conservatoire derdenbeslagen. De beslagen zijn gelegd tot zekerheid voor vorderingen die partijen pretenderen op elkaar te hebben en die voortvloeien uit de overeenkomst die partijen hebben gesloten ten behoeve van het project van Imtech. Partijen verschillen van mening over de aard van de tussen hen gesloten overeenkomst.
Volgens art. 705 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient het beslag onder meer te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing van het beslag vordert, met inachtneming van de beperkingen van de kort geding procedure, aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. Daarbij geldt echter dat de voorzieningenrechter heeft te beslissen aan de hand van een beoordeling van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij in aanmerking dient te worden genomen dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering voor de door het beslag ontstane schade zal kunnen worden aangesproken.
De voorzieningenrechter zal eerst onderzoeken of de vorderingen ter zake waarvan de beslagen zijn gelegd summierlijk ondeugdelijk zijn gebleken.
De Berk heeft verlof tot beslaglegging gevraagd tot zekerheid voor de vordering die zij stelt op basis van inleenovereenkomsten tussen haar en Franken op Franken te hebben. Franken betwist dat De Berk uit hoofde van een inleenovereenkomst een vordering op haar heeft. Zij stelt zich op het standpunt dat partijen een samenwerkingsverband zijn aangegaan en dat De Berk uit hoofde daarvan geen vordering heeft op Franken. Ter zitting heeft Franken haar standpunt nader toegelicht, daartoe stellende dat er tussen partijen een projectvennootschap in de vorm van een project v.o.f. tot stand is gekomen. Deze stelling van Franken zal worden gepasseerd. Alleen al omdat in ieder geval geen sprake is van het gemeenschappelijk uitoefenen van een bedrijf onder een gemeenschappelijke naam, kan er van een samenwerkingsverband in de vorm van een vennootschap onder firma geen sprake zijn. In zoverre heeft Franken niet aannemelijk weten te maken dat de vordering van De Berk ondeugdelijk is. Bovendien is tussen partijen niet in geschil dat De Berk ten behoeve van het project van Imtech personeel ter beschikking heeft gesteld tegen een afgesproken manurenvergoeding en dat er zelfs meer medewerkers van De Berk op het project werkzaam zijn geweest dan partijen oorspronkelijk hebben beoogd. Voorshands is dan ook voldoende aannemelijk dat er een grondslag is voor de vordering van De Berk op Franken.
Het vorenstaande kan er naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter niet toe leiden, gelet op de gemotiveerde betwisting door Franken, dat op voorhand tot het bestaan van inleenovereenkomsten tussen partijen moet worden beslist. In het kader van een inleenovereenkomst tussen Franken als inlener en De Berk als uitlener past immers niet de tussen partijen gemaakte afspraak dat De Berk na oplevering van het werk zou meedelen in het (positieve) resultaat. Ook het voldoen van vier lumpsumbedragen door Franken aan De Berk, van de betaling waarvan ter zitting is gebleken, voor een totaalbedrag van
€ 48.000,--, wijst niet op het bestaan van een inleenovereenkomst. Verder is op grond van het behandelde ter zitting aannemelijk geworden dat er tussen De Berk en Franken wel degelijk overleg is geweest met betrekking tot de inhoud van de tussen Franken en Imtech gesloten overeenkomst. Op voorhand moet dan ook niet worden uitgesloten dat tussen partijen een vorm van samenwerking is overeengekomen. Met de door De Berk aan Franken gezonden inleenovereenkomsten, welke Franken overigens nimmer heeft ondertekend en evenmin heeft geretourneerd, en facturen is het bestaan van een reguliere inleenverhouding nog niet aangetoond. In dit stadium kan dan ook niet worden gezegd dat Franken in een bodemprocedure volstrekt kansloos zal zijn. Niet uitgesloten is dat in de bodemprocedure door Franken bewijs zal worden geleverd voor het bestaan van een samenwerkings-overeenkomst tussen partijen.
Franken heeft verlof tot beslaglegging gevraagd tot zekerheid voor de vordering die zij stelt uit hoofde van het samenwerkingsverband op De Berk te hebben. Voor zover de vordering betrekking heeft op door De Berk uit hoofde van het samenwerkingsverband teveel ontvangen bedragen moet deze voorshands, gelet op de betwisting door De Berk, als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen. Bovendien kan de vordering van Franken wel eens prematuur blijken te zijn. Als de stelling van Franken wordt gevolgd dat er tussen partijen zou worden afgerekend naar rato van het samenwerkingsverband, terwijl vast staat dat nog niet alle facturen aan Imtech zijn verzonden, dan is niet uitgesloten dat in een later stadium blijkt dat met het aan De Berk betaalde toch recht is gedaan aan de verhouding tussen partijen.
Voor zover de vordering is gebaseerd op de tussen partijen gemaakte afspraak dat partijen na afronding van het project het verlies gezamenlijk zouden dragen, heeft Franken dit vooralsnog niet aannemelijk kunnen maken. Immers, enig schriftelijk stuk waaruit steun zou kunnen worden geput voor het bestaan van een afspraak, op grond waarvan De Berk zou moeten delen in een verlies op het project ontbreekt.
Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat er sprake is van een vooralsnog onbewezen vordering van Franken. Dit betekent echter niet dat de vordering van De Berk strekkende tot opheffing van het beslag zonder meer moet worden toegewezen. Een afweging van de wederzijdse belangen van partijen maakt dat het conservatoir derdenbeslag dient te worden gehandhaafd. Weliswaar is Franken er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat er sprake is van een project v.o.f., maar, zoals hiervoor onder 5.5. is overwogen, op voorhand valt niet uit te sluiten dat de bodemrechter zal oordelen, bijvoorbeeld na het horen van de door Franken voorgedragen getuigen, dat er toch sprake is van een samenwerkingsovereenkomst tussen Franken en De Berk, en dat daaruit nog verplichtingen voortvloeien voor De Berk jegens Franken. Franken heeft er dus ook belang bij dat het ten laste van De Berk gelegde beslag wordt gehandhaafd.
Ten aanzien van de belangenafweging wordt nog het volgende overwogen. Dat beide partijen belang hebben bij behoud van hun verhaalsmogelijkheden is evident. Tegen handhaving van de beslagen hebben beide partijen aangevoerd dat zij door de gelegde conservatoire derdenbeslagen worden gehinderd in hun bedrijfsvoering. Zij hebben echter verzuimd dit nader te concretiseren en te onderbouwen. Mede gelet op de nog ongewisse uitkomst in een bodemprocedure is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat de vorderingen strekkende tot opheffing van de over en weer gelegde beslagen op dit moment moeten worden afgewezen.
Subsidiair heeft De Berk gevorderd de ten laste van haar gelegde beslagen op te heffen tegen zekerheidstelling. De Berk heeft evenwel nagelaten haar vordering op dit punt nader te concretiseren. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
Omdat elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
De beslissing.
De voorzieningenrechter:
In conventie en in reconventie:
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers en in het openbaar uitgesproken op
23 oktober 2008 .