parketnummer: 12/715378-08
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 december 2008
[verdachte],
geboren op [1962],
niet als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in PI Zuid West – HvB Torentijd te Middelburg,
ter terechtzitting verschenen,
raadsman mr. M.F.P.M. Brogtrop, advocaat te Breda.
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 december 2008, waarbij de officier van justitie mr. De Kimpe en de verdediging hun standpunten hebben kenbaar gemaakt.
2 De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging luidt als volgt.
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 12 september 2008 in de gemeente Terneuzen, (telkens) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), (telkens) bestaande uit:
- het wrijven over de (boven)benen en/of tussen de benen van die [slachtoffer] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het direct en/of onverhoeds naast die [slachtoffer] plaatsnemen op een (passagiers)stoel in een bus en/of het onverhoeds wrijven over de (boven)benen en/of tussen de benen en/of - het wrijven over de schouders en/of borsten van die [slachtoffer] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het direct en/of onverhoeds naast die [slachtoffer] plaatsnemen op een (passagiers)stoel in een bus en/of het onverhoeds wrijven over de schouders en/of de borsten en/of het (beet)pakken van de arm van die [slachtoffer] (terwijl die [slachtoffer] zich uit de (passagiers)stoel probeert te verwijderen) en/of (vervolgens) het terugtrekken in de (passagiers)stoel;
art 246 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 14 september 2008 in de gemeente Terneuzen, toen de aldaar dienstdoende [agent 1] (hoofdagent van Politie Zeeland) en/of [agent 2] (hoofdagent van Politie Zeeland en/of [agent 3] (hoofdagent van Politie Zeelanden/of [agent 4] (hoofdagent van Politie Zeeland en/of [agent 5] (agent van Politie Zeeland) en/of [agent 6] (hoofdagent van Politie Zeeland verdachte - ter zake van een signalering betreffende een openstaand veroordelend vonnis (van 75 euro te vervangen door 1 dag hechtenis), had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde hem onverwijld voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten de verhoorkamer van het Politiebureau Terneuzen, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner/hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig te duwen en/of de deur van die verhoorkamer te openen en/of zich te bewegen in een andere richting dan welke verbalisanten hem trachtte(n) te bewegen en/of die [agent 4] bij de keel te pakken en/of (vervolgens) die keel te verwurgen;
art 180 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 2 telastgelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 14 september 2008 in de gemeente Terneuzen,, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten hoofdagent van Politie Zeeland [agent 4], gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, bij de keel heeft gepakt/gegrepen en/of (vervolgens) de keel/hals heeft verwurgd, althans in de keel/hals heeft geknepen, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis wordt gehecht.
4.2. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide aan hem ten laste gelegde feiten. Daarbij heeft zij ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat het bewijs dat verdachte het slachtoffer ook over haar borsten heeft gewreven kan worden gebaseerd op de aangifte van het slachtoffer, gelezen in combinatie met de wél door verdachte erkende handelingen. Dat de handelingen van verdachte onverhoeds hebben plaatsgevonden blijkt eveneens uit de aangifte, aldus de officier van justitie.
4.3. Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde feit gesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van dit feit te komen. In dat verband heeft hij aangevoerd dat verdachte betwist het slachtoffer in haar schaamstreek te hebben betast. Voorts heeft het slachtoffer verklaard dat er sprake is geweest van twee opeenvolgende busritten en dat het betasten van haar borsten in de tweede busrit heeft plaatsgevonden. Verdachte is echter niet overgestapt op een andere bus, maar is na het verlaten van de bus bij het Sluizencomplex te Terneuzen naar de Schependijk gelopen omdat hij daar een afspraak had in verband met een sollicitatie. Voor het plegen van ontuchtige handelingen is geen bewijs, aldus de raadsman.
Met betrekking tot het onder 2. ten laste gelegde feit heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat verdachte erkent dat hij zich tijdens zijn aanhouding heeft verzet, maar dat hij ten stelligste betwist dat hij agente [agent 4] bij de keel heeft gegrepen en die keel heeft verwurgd. Voorts heeft de raadsman betoogd dat de aanhouding van verdachte onrechtmatig was.
4.4. De bewijsoverwegingen
Met betrekking tot feit 1
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen. Zij grondt dat oordeel op het volgende.
Verdachte heeft erkend dat hij met zijn hand (over haar kleding heen) over en tussen de benen van het slachtoffer heeft gewreven, alsmede dat hij een arm om haar schouder heeft geslagen. Weliswaar stelt verdachte dat hij het slachtoffer niet in haar schaamstreek heeft betast en dat hij, toen hij zijn arm om haar schouder sloeg, haar borsten niet heeft aangeraakt, maar de rechtbank zal die door verdachte gegeven lezing van de feiten passeren. Het slachtoffer heeft namelijk verklaard dat verdachte haar wél over haar geslachtsdeel en over haar borsten heeft gewreven. De rechtbank heeft geen enkele reden om – bezien ook in het licht van de wél door verdachte erkende handelingen - op deze onderdelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer te twijfelen. Overigens heeft verdachte zijn ontkenning van het wrijven over de schaamstreek ter zitting sterk afgezwakt door desgevraagd te verklaren: “Ik weet niet of ik haar wel of niet in haar kruis heb geraakt. Het kan wel. Het zal wel als zij dat zegt”.
Verdachte heeft ter zitting erkend dat hij het 12-jarige slachtoffer, op het moment dat zij opstond om uit te stappen, bij de arm heeft beetgepakt en heeft teruggetrokken in haar passagiersstoel. Hij heeft door middel van gebaren toegelicht hoe dat is gegaan. De rechtbank is van oordeel dat deze handeling, in de context waarin een en ander zich afspeelde, als een geweldshandeling jegens het slachtoffer moet worden gekwalificeerd. Zij verwerpt het verweer van verdachte dat hij het slachtoffer slechts aan haar arm trok om zijn excuses te maken voor zijn daaraan voorafgegane gedrag ten opzichte van haar. Ook de omstandigheid dat het slachtoffer maar heel even is belemmerd om zich te verwijderen, doet aan de verwijtbaarheid van deze handeling van verdachte niet af.
De rechtbank overweegt in verband met het vorenstaande nog dat naar haar oordeel in het midden kan blijven of de aan verdachte verweten, als ontuchtige handelingen te kwalificeren, gedragingen tijdens één ononderbroken busrit hebben plaatsgevonden, of dat het slachtoffer op enig moment is overgestapt op een andere bus en dat verdachte haar daarbij is gevolgd. De rechtbank onderkent dat de verklaring van het slachtoffer ten overstaan de politie op dit punt niet strookt met de – op zich genomen geloofwaardig te achten - verklaring van verdachte dat hij in Terneuzen is uitgestapt, om aldaar naar een sollicitatiegesprek te gaan, en dat hij niet in een andere bus is gestapt, en dat die verklaring van het slachtoffer ook moeilijk te rijmen lijkt met het tijdsverschil tussen het sms-je aan haar vader en het moment dat getuige [getuige] haar bij het sluizencomplex te Terneuzen aantrof. Naar haar oordeel doet dit echter aan de geloofwaardigheid van de verklaring van het slachtoffer - wat betreft de door verdachte jegens haar gepleegde handelingen - niet af. In dat kader acht de rechtbank onder meer ook van belang dat, zoals blijkt uit de verklaring van getuige [getuige], het onderhavige incident het slachtoffer erg overstuur heeft gemaakt.
Met betrekking tot feit 2
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat de aanhouding van verdachte onrechtmatig was. Uit het dossier blijkt dat verdachte op het moment van zijn aanhouding een schuld had ter zake van een nog openstaand onherroepelijk vonnis, dat verdachte in verband daarmee gesignaleerd stond in de registers van de politie en dat hij verklaarde niet te kunnen betalen. In het licht van die omstandigheden was de aanhouding van verdachte dus wel rechtmatig.
Ook het verweer dat van verwurging geen sprake is geweest, wordt verworpen. Uit het op proces-verbaal van de verbalisanten [agent 2], [agent 3], [agent 4], [agent 1], [agent 5] en [agent 6] van 14 september 2008 blijkt dat verdachte zich heftig verzette tegen zijn aanhouding, dat hij daarbij onder meer verbalisante [agent 4] bij haar keel heeft gegrepen, dat
[agent 4] verdachte – teneinde aan verdachtes verwurging te doorbreken – een vuistslag in het gezicht heeft gegeven, dat verdachte daarop nog niet losliet en dat verbalisanten eerst kans zagen verdachte onder controle te krijgen nadat [agent 4] hem tweemaal met haar knie in het gezicht had gestoten. Tegenover deze op ambtseed afgelegde verklaringen van de
verbalisanten staat slechts verdachtes ontkenning. Die ontkenning is op geen enkele wijze met feiten of omstandigheden geschraagd. De rechtbank zal daaraan dan ook voorbij gaan.
4.5. De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 12 september 2008 in de gemeente Terneuzen, door geweld of andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit:
- het wrijven over de (boven)benen en tussen de benen van die [slachtoffer] en
- het wrijven over de schouders en borsten van die [slachtoffer] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheiden uit het onverhoeds naast die [slachtoffer] plaatsnemen op een (passagiers)stoel in een bus en het onverhoeds wrijven over de schouders en de borsten en het (beet)pakken van de arm van die [slachtoffer] (terwijl die [slachtoffer] zich uit de (passagiers)stoel probeert te verwijderen) en vervolgens het terugtrekken in de (passagiers)stoel;
op 14 september 2008 in de gemeente Terneuzen, toen de aldaar dienstdoende [agent 1] (hoofdagent van Politie Zeeland) en [agent 2] (hoofdagent van Politie Zeeland) en [agent 3] (hoofdagent van Politie Zeeland) en [agent 4] (hoofdagent van Politie Zeeland) en [agent 5] (agent van Politie Zeeland) en [agent 6] (hoofdagent van Politie Zeeland) verdachte - ter zake van een signalering betreffende een openstaand veroordelend vonnis (van 75 euro te vervangen door 1 dag hechtenis), hadden aangehouden en vastgegrepen, althans vast hadden teneinde hem onverwijld voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten de verhoorkamer van het Politiebureau Terneuzen, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig te duwen en de deur van die verhoorkamer te openen en zich te bewegen in een andere richting dan welke verbalisanten hem trachtten te bewegen en die [agent 4] bij de keel te pakken en (vervolgens) die keel te verwurgen;.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, en rekening houdend met de omstandigheden waaronder deze gedragingen hebben plaatsgevonden, gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van voorarrest.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een aanmerkelijk lagere straf dan door de officier van justitie gevorderd op te leggen. Zij heeft daarbij aangegeven dat verdachte, als hij snel vrij komt, nog bij zijn werkgever aan de slag kan.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat rekening gehouden met de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan, alsmede met de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij, wat betreft de ernst van het onder 1 ten laste gelegde feit, in het bijzonder het volgende in ogenschouw genomen.
Verdachte is op 12 september 2008 vroeg in de ochtend in Sluiskil in de (volle) bus naar Terneuzen gestapt. Het slachtoffer zat op dat moment reeds bij een raam in de bus. Op een gegeven moment is verdachte op de vrije stoel naast het jonge slachtoffer gaan zitten. Hij heeft haar vervolgens onverhoeds, dat wil zeggen zó onverwacht dat zij daar niet op verdacht was, tegen haar wil onzedelijk betast. Verdachte heeft daarmee een ontoelaatbare inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer gemaakt. Gebruikmakend van zijn fysieke overwicht heeft hij, nota bene in het openbaar vervoer (een volle bus), het meisje tot zijn slachtoffer gemaakt, kennelijk ter bevrediging van zijn seksuele driften.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van aanrandingen en/of ontuchtige handelingen daar lange tijd nadelige gevolgen van kunnen ondervinden. Zij voelen zich niet meer veilig, worden argwanend naar anderen en zijn bang om op straat te komen of met het openbaar vervoer te reizen. Het is bovendien bekend dat dergelijke gebeurtenissen ook in ruimere zin gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving versterken. De rechtbank rekent dit de verdachte dan ook zwaar aan.
In het voordeel van de verdachte heeft de rechtbank bij haar oordeel betrokken dat de verdachte niet eerder voor het plegen van vergelijkbare strafbare feiten is veroordeeld, wat steun geeft aan de verklaring van de verdachte dat hij nooit eerder dergelijk gedrag heeft vertoond.
Bij brief van 2 oktober 2008 heeft het Hoofd van het Nederlands Instituut voor Forensische Pchychiatrie en Psychologie aan de officier van justitie geadviseerd een voorlichtings-rapportage te laten opstellen door de verslavingsreclassering. Voor het opstellen van een psychologische e/of psychiatrische rapportage is naar het oordeel van het NIFP geen aanleiding.
In het voorlichtingsrapport van Emergis van 18 november 2008 wordt medegedeeld dat het recidiverisico bij verdachte als ‘gemiddeld’ kan worden aangeduid en dat de leefgebieden delictgegevens, huisvesting en alcoholgebruik, en in mindere mate gedrag en houding, daarop van invloed zijn. Emergis meent daarom dat interventies op voormelde probleemgebieden zouden moeten worden gericht. Verdachte heeft echter geen inzicht in zijn problematiek, is ontwijkend en bagatelliserend ten aanzien van het alcoholmisbruik en toont zich niet gemotiveerd tot verandering en hulpverlening. Om die reden acht Emergis reclasseringsbegeleiding vanuit een justitieel kader binnen een bijzondere voorwaarde niet geïndiceerd.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op haar plaats is. Zij acht het voorts zinvol aan verdachte ook een forse voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Die voorwaardelijke straf kan dan dienst doen als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden zich nogmaals schuldig te maken aan het plegen van ontuchtige handelingen jegens derden, in het bijzonder jonge, weerloze kinderen.
Alle omstandigheden van het geval tegen elkaar afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 218 dagen, met aftrek, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, passend is.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 180 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.5 is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem
daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten opleveren:
1. Feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
2. Wederspannigheid;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 218 dagen, waarvan 120 dagen
voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de
rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar
feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest
heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het
onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- stelt in dit verband vast dat verdachte aldus de opgelegde vrijheidsstraf reeds heeft onder-
gaan, voorzover het voorarrest niet op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.G. Lameijer, voorzitter, mr. K.M. de Jager en mr. J.A.J. van den Boom, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 december 2008.
Mr. R.J.G. Lameijer is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.