ECLI:NL:RBMID:2008:BG6073

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
26 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 07/310
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om openbaarmaking offertes Westerschelde Oever Verbinding

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 26 mei 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. F.H.L. Vossen, en verweerder, de Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland. Eiser had een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) om openbaarmaking van offertes van de Kombinatie Middelplaat Westerschelde (KMW) en het Konsortium Westerschelde Oever Verbinding (KWOV). Dit verzoek werd door verweerder afgewezen op 26 september 2006, waarna eiser bezwaar maakte. Het bezwaar werd ongegrond verklaard op 6 maart 2007, wat leidde tot het indienen van beroep bij de rechtbank.

De rechtbank overwoog dat artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een bestuursorgaan een herhaalde aanvraag kan afwijzen als er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn. Verweerder had het verzoek afgewezen omdat het gelijk was aan een eerder verzoek van eiser uit 2000, dat ook was afgewezen. Eiser stelde dat er nieuwe feiten waren, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet voldoende waren om de eerdere afwijzing te herzien. De rechtbank concludeerde dat de vertrouwelijkheid van de offertes nog steeds van toepassing was, aangezien KMW en KWOV belang bleven hechten aan de vertrouwelijkheid.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat verweerder terecht gebruik had gemaakt van zijn bevoegdheid om de aanvraag af te wijzen. Eiser had geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die een hernieuwde toetsing rechtvaardigden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. I. Dijkman, in tegenwoordigheid van griffier mr. H.D. Sebel. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
AWB nummer: 07/310
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
(naam),
wonende te (woonplaats),
eiser,
gemachtigde mr. F.H.L. Vossen, advocaat te Breda,
tegen
Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland,
verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2006 heeft verweerder eisers verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) om openbaarmaking van de offertes van de Kombinatie Middelplaat Westerschelde (KMW) en het Konsortium Westerschelde Oever Verbinding (KWOV) afgewezen.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft dit bezwaar bij besluit van 6 maart 2007 ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het beroep is op 17 maart 2008 behandeld ter zitting. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. B.F.Th. de Moor, advocaat te Middelburg.
II. Overwegingen
1. Artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt:
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
2. Eiser heeft indertijd (bij brief van 10 juli 2000) verzocht om openbaarmaking van bepaalde documenten met betrekking tot de Westerschelde Oever Verbinding (WOV). Bij besluit van 21 juli 2000 heeft verweerder dat verzoek gedeeltelijk afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en aan de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 11 oktober 2000 (procedurenr. 00/525 VV) heeft de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening aan verweerder de opdracht gegeven om een aantal specifiek genoemde documenten openbaar te maken. Eisers bezwaar is bij besluit van 21 juni 2001 deels gegrond en voor het overige ongegrond verklaard. Het door eiser hiertegen ingestelde beroep (procedurenr. 01/392) is op 15 april 2002 niet-ontvankelijk verklaard. Het hiertegen gerichte hoger beroep is op 28 mei 2003 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (procedurenr. 200202363/1) ongegrond verklaard.
3. Bij brief van 29 augustus 2006 heeft eiser bij verweerder opnieuw verzocht om openbaarmaking van bepaalde documenten met betrekking tot de WOV.
4. Verweerder heeft dit verzoek tot openbaarmaking van een tweetal offertes afgewezen onder verwijzing naar artikel 4:6 van de Awb. Volgens verweerder is dit verzoek gelijk aan eisers verzoek van 10 juli 2000 en heeft hij daarop reeds beslist bij besluit van 21 juli 2000. Het verzoek werd indertijd afgewezen, omdat de gevraagde offertes bedrijfs- en fabricagegegevens bevatten die vertrouwelijk aan verweerder zijn meegedeeld, zoals bedoeld in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c van de WOB.
Volgens verweerder heeft eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die hem nopen tot herziening van zijn eerdere afwijzende besluiten. In dit geval kan er – gelet op het bepaalde in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c van de WOB - slechts sprake zijn van een novum wanneer aannemelijk wordt gemaakt dat de offertes geen bedrijfs- of fabricagegegevens bevatten en/of niet langer waarde wordt gehecht aan de vertrouwelijkheid daarvan. Eiser heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Overigens hebben KMW en KWOV aangegeven nog steeds belang te stellen in de vertrouwelijkheid van de door hen ingediende offertes.
5. Eiser meent dat op grond van zijn nieuwe concrete bevindingen en informatie voldoende nieuwe feiten en omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan zijn verzoek dient te worden gehonoreerd. Pas nadat in 2003 – als gevolg van de vorige procedure - de totaalbedragen van de offertes plus de tunneldoorsnede/detailtekening met de concrete maatvoering van de tunnel aan eiser werden overgelegd, kreeg eiser bevestigd dat de inhoud van beide offertes en de inhoud van de oorspronkelijke order en het orderbedrag, significant verschillen. Eiser meent dan ook een belang te hebben bij openbaarmaking van de offertes om na te gaan hoe deze tegenstrijdigheid is ontstaan.
In de loop der tijd zijn verschillende delen van de offertes openbaar geworden en de technische detailbeschrijving van de WOV is in 2004 in boekvorm (‘The Westerschelde Tunnel, Approaching Limits’) uitgegeven. Eiser meent dan ook dat over de WOV reeds zodanig gedetailleerde informatie is vrijgegeven dat inzage in de offertes op de grond van vertrouwelijkheid in redelijkheid niet meer kan worden geweigerd. Overigens wordt door KMW noch KWOV gemotiveerd waarom zij nog belang hechten aan vertrouwelijkheid van de offertes. Dit valt ook niet te verklaren nu inmiddels 15 jaar is verstreken sinds het indienen daarvan en er inmiddels veel (technische) informatie bekend is over de WOV.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. Blijkens het dossier heeft eiser in zijn brief van 10 juli 2000 (onder meer) verzocht om ‘de drie ontvangen offertes’. De rechtbank leidt uit eisers brief van 3 april 2002 en de uitspraak van deze rechtbank van 15 april 2002 af dat eiser daarmee doelde op de initiële offertes van het KWOV en de KWM (versie A en B) van 11 december 1992. Bij besluit van 21 juli 2000 heeft verweerder dit verzoek afgewezen onder verwijzing naar artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c van de WOB. Uit dit besluit noch eisers aanvraag van 10 juli 2000 leidt de rechtbank af dat eiser zijn aanvraag heeft beperkt tot de totaalprijzen van de offertes. Deze beperking blijkt eerst uit het proces-verbaal van de zitting van 27 maart 2002; eerst dus in beroep heeft eiser zich beperkt in zijn aanvraag. De rechtbank stelt dan ook vast dat verweerder met zijn besluit van 21 juli 2000 heeft geweigerd de initiële offertes van KMW en KWOV van 11 december 1992 openbaar te maken. Aangezien onderhavig verzoek eveneens openbaarmaking van deze offertes behelst, is er sprake van een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
8. Artikel 4:6 van de Awb geeft een bestuursorgaan de bevoegdheid om een herhaalde aanvraag af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerder afwijzende beschikking, indien de aanvrager geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na de eerdere beslissing zijn voorgevallen of die niet vóór die beslissing konden en derhalve, ingevolge artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van de eerdere beslissing konden en derhalve, gelet op voormelde bepaling, behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan de eerdere beslissing kan afdoen.
9. De rechtbank overweegt dat het feit dat de gevraagde gegevens inmiddels dusdanig verouderd zijn dat zij vanuit een oogpunt van concurrentie niet meer actueel zijn, naar haar oordeel niet is aan te merken als nieuw feit of omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Awb. In dit verband wijst zij op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 oktober 2003, LJN AL7690, waarin de Afdeling tot de conclusie komt dat de uitzonderingsgrond van artikel 10, lid 1 aanhef en onder c, van de WOB ook kan worden ingeroepen wanneer sprake is van verouderde gegevens. Het verstrijken van tijd levert naar het oordeel van de rechtbank in het algemeen dan ook geen nieuw feit of omstandigheid op. Van een bijzondere situatie is niet gebleken.
10. Voorts overweegt de rechtbank dat het gegeven dat wellicht sommige onderdelen van de gevraagde gegevens inmiddels openbaar zijn geworden niet betekent dat de eerder van toepassing geachte uitzonderingsgrond haar gelding heeft verloren. Ook dit levert derhalve geen nieuw feit of omstandigheid op.
11. Uit het vorenstaande volgt dat verweerder bevoegd was om met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb de aanvraag af te wijzen en voor de motivering van die beslissing te volstaan met te verwijzen naar de besluiten van 21 juli 2000 en 19 juni 2001. In hetgeen door eiser is gesteld ziet de rechtbank geen grond te oordelen dat verweerder niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.
12. Het beroep van eiser zal ongegrond worden verklaard. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. Uitspraak
De Rechtbank Middelburg
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2008
door mr. I. Dijkman, in tegenwoordigheid van mr. H.D. Sebel, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: 26 mei 2008