vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
zaaknummer / rolnummer: 54421 / HA ZA 06-471
Vonnis van 24 september 2008
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IMPRESSIVE PROJECTS BV,
gevestigd te Oisterwijk,
eiseres,
advocaat mr. C.J. IJdema,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WIND EN WATERTECHNOLOGIE HOLDING BV,
gevestigd te Schoondijke,
2. [gedaagde 2],
wonende te Nieuw-Vennep,
gedaagden,
advocaat mr. J. van Arkel.
Partijen zullen hierna IP en WWT en [gedaagde sub 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 februari 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 19 september 2007
- de conclusie van repliek tevens houdende wijziging van eis
- de conclusie van dupliek
- beide partijen hebben producties in het geding gebracht.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. IP heeft sedert februari 2006 onderhandelingen gevoerd met WWT over deelneming van IP in WWT. Namens IP voerde [Medew[bestuurder IP] (hierna: [bestuurder IP]), bestuurder van IP, de onderhandelingen. [gedaagde sub 2] voerde namens WWT de onderhandelingen. [gedaagde sub 2] was bestuurder en aandeelhouder van WWT. Voorts was de heer T. [bemiddelaar] (hierna: [bemiddelaar]), door WWT als bemiddelaar aangesteld en bij de onderhandelingen betrokken.
2.2. Op 1 mei 2006 is een concept-intentieovereenkomst opgesteld waarbij IP (i.o.), WWT en de op dat moment bestaande aandeelhouders van WWT als partij waren genoemd (hierna: ‘de eerste intentieovereenkomst’).
2.3. Op 5 mei 2006 is een nieuwe concept-intentieovereenkomst opgesteld, tussen IP (i.o.) en WWT (hierna: ‘de tweede intentieovereenkomst’ of: ‘de intentieovereenkomst’).
2.4. In beide intentieovereenkomsten is onder meer het volgende bepaald. IP zal voor een bedrag van EUR 180.000,- investeren in WWT. Een bedrag van EUR 90.000,- zal worden ingebracht als aandelenkapitaal waarvoor IP 150 aandelen in WWT zal ontvangen. Voorts zal een bedrag van EUR 90.000,- als lening aan WWT worden verstrekt, waarbij aan IP het recht toekomt deze lening te converteren in gewone aandelen.
2.5. De eerste intentieovereenkomst is niet ondertekend.
2.6. De tweede intentieovereenkomst is door [bemiddelaar] bij e-mail van 5 mei 2006 aan [gedaagde sub 2] en [bestuurder IP] toegezonden. Bij e-mail van 6 mei 2006 heeft [gedaagde sub 2] medegedeeld dat deze akkoord was, maar dat een verkeerd berekend percentage dient te worden gecorrigeerd. [bemiddelaar] heeft bij e-mail van 9 mei 2006 aan [bestuurder IP] medegedeeld dat een en ander kon doorgaan indien [bestuurder IP] akkoord was. Bij e-mail van 10 mei 2006 heeft [bestuurder IP] medegedeeld:
"Kunnen wij ons in vinden onder aanpassing/wijziging van de volgende kleine puntjes:
- Art. 4 voor duidelijkheid toevoegen: i.p.v. converteerbare lening
- idem: percentage aanpassen, zie mail [J]
- art.5 3 maanden na kapitaalinbreng wijzigen in geheel voor kapitaalinbreng (zie mail [J] 11 april)."
2.7. Bij e-mail van 15 mei 2006 heeft [bemiddelaar] aan [gedaagde sub 2] en [bestuurder IP] medegedeeld:
"bijgaand de verwerkte aanvullingen in de intentieovereenkomst zoals die door jullie werd goedgekeurd. Graag toch nog een laatste blik erop werpen en een confirmatie aan mij zenden. Daarna zal ik Adri (rechtbank: [bestuurder IP]) vragen het stuk in tweevoud te tekenen"
2.8. Bij e-mail van 23 mei 2006 heeft [bemiddelaar] aan [bestuurder IP] medegedeeld dat de door [bestuurder IP] ondertekende intentieovereenkomst was ontvangen.
2.9. Bij brief van 20 juni 2006, verzonden (als bijlage) bij e-mail van 20 juni 2006, heeft [gedaagde sub 2] namens WWT (onder meer) medegedeeld dat het geen probleem was dat de kapitaalinbreng van EUR 180.000,- volledig plaatsvond tegen uitreiking van gewone aandelen WWT, mits IP slechts voor de helft zou meedelen in een eventuele uitkering in verband met de verkoop van de deelneming die WWT had in Emergya Wind Technologies B.V. (hierna: EWT).
2.10. Bij e-mail van 21 juni 2006 heeft [bestuurder IP] medegedeeld dat hij aannam dat het bericht van [gedaagde sub 2] omtrent de winstuitkering op een misverstand berustte.
2.11. Bij e-mail van 23 juni 2006 heeft [gedaagde sub 2] medegedeeld dat van een misverstand geen sprake was. Voorts heeft [gedaagde sub 2] (onder meer) medegedeeld dat de ondertekende versie van de intentieovereenkomst op het kantoor van [bemiddelaar] lag, maar dat het nog niet gelukt was om elkaar te treffen om dit af te ronden en dat deze per post zou worden verstuurd.
2.12. Bij brief gedateerd 4 juli 2005 (rechtbank: dit dient 2006 te zijn) heeft [gedaagde sub 2] namens WWT medegedeeld dat de uiterste realisatiedatum voor kapitaalinbreng van 6 juni 2006 niet is gehaald, waardoor de situatie zodanig is veranderd, dat deelname op basis van de tot dan toe besproken voorwaarden niet langer mogelijk is.
2.13. Bij brief van 5 juli 2006 heeft de advocaat van IP aan WWT en [gedaagde sub 2] medegedeeld dat IP niet instemde met de nadere voorwaarde inzake de winstuitkering en is tot nakoming verzocht en gesommeerd van het oorspronkelijk overeengekomene, te weten dat IP alsnog kon deelnemen via een kapitaalinbreng van EUR 180.000,- tegen 300 aandelen, zijnde een belang van 15,8%, zoals vastgelegd in de intentieovereenkomst.
2.14. Op dit verzoek en de sommatie tot nakoming is WWT niet ingegaan.
3. Het geschil
3.1. Tijdens de comparitie van partijen is komen vast te staan dat partijen niet met elkaar verder willen. IP heeft dan ook bij conclusie van repliek haar eis gewijzigd, in die zin dat zij niet langer nakoming van de volgens haar gesloten overeenkomst vordert.
3.2. IP vordert thans primair dat de tussen IP en WWT gesloten overeenkomst tot deelneming wordt ontbonden en WWT wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan IP, op te maken bij staat. Subsidiair vordert IP een verklaring voor recht dat WWT onrechtmatig heeft gehandeld jegens IP door de onderhandelingen omtrent deelneming af te breken, op grond waarvan IP eveneens vordert om WWT te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding aan IP, op te maken bij staat. Meer subsidiair vordert IP een verklaring voor recht dat [gedaagde sub 2] onrechtmatig jegens IP heeft gehandeld door als onbevoegd vertegenwoordiger van WWT dan wel van haar aandeelhouders te onderhandelen en een overeenkomst te sluiten en uit hoofde daarvan [gedaagde sub 2] te veroordelen tot betaling van schadevergoeding aan IP, op te maken bij staat. IP vordert veroordeling van WWT en [gedaagde sub 2] in de kosten van de onderhavige procedure.
3.3. IP legt aan haar vorderingen ten grondslag dat op 15 mei 2006 tussen IP en WWT een intentieovereenkomst is gesloten.
3.4. IP stelt dat volledige overeenstemming bestond over de inhoud van de intentieovereenkomst en de deelneming. Zij stelt dat de door WWT in de e-mail met bijlage van 20 juni 2006 gestelde voorwaarde (dat indien de kapitaalinbreng van EUR 180.000,- volledig plaatsvindt in aandelen, de deelname slechts voor de helft meedeelt bij een winstuitkering in verband met de verkoop van de aandelen van WWT in EWT) niet eerder door WWT was gesteld en ook niet eerder was besproken.
3.5. IP stelt subsidiair dat [gedaagde sub 2] namens WWT vervolgens, op 3 juli 2006, de onderhandelingen heeft afgebroken door telefonisch aan [bestuurder IP] mede te delen: "we doen het helemaal zelf". Door op deze wijze de onderhandelingen met IP af te breken heeft WWT onrechtmatig gehandeld, aldus IP.
3.6. Meer subsidiair stelt IP het volgende. Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat [gedaagde sub 2] als bestuurder van WWT zelfstandig bevoegd was om WWT te vertegenwoordigen en uit de intentieovereenkomst blijkt dat hij uitdrukkelijk was gemachtigd door zijn medeaandeelhouders om de intentieovereenkomst met IP te sluiten. Indien [gedaagde sub 2] niet bevoegd was om WWT/de aandeelhouders te vertegenwoordigen, heeft hij volgens IP de schijn opgewekt dat dit wel zo was. Door in dat geval als onbevoegd vertegenwoordiger van WWT dan wel haar aandeelhouders te onderhandelen en een overeenkomst te sluiten met IP, heeft [gedaagde sub 2] volgens IP in dat geval onrechtmatig gehandeld.
3.7. WWT en [gedaagde sub 2] concluderen tot afwijzing van de vorderingen van IP. Zij stellen zich op het standpunt dat partijen de intentie hebben gehad om IP te laten deelnemen in WWT en zij betwisten het accorderen en de ondertekening van de intentieovereenkomst ook niet, maar zij stellen dat geen algehele overeenstemming met betrekking tot die deelneming is bereikt zodat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan IP gerechtigd zou zijn tot verkrijging van aandelen in het kapitaal van WWT. Bij gebreke van een tot stand gekomen afdwingbare deelnemingsovereenkomst, kan ook geen sprake zijn van een toerekenbare tekortkoming van WWT, noch van ontbinding of enige schadevergoedingsplicht, aldus WWT en [gedaagde sub 2].
3.8. Voorts stellen WWT en [gedaagde sub 2] dat het niet WWT, maar IP is geweest die de onderhandelingen eenzijdig heeft afgebroken, door in juni 2006 aan te geven uitsluitend uitvoering te willen afdwingen van de in begin mei 2006 gesloten, in haar ogen perfecte deelnemingsovereenkomst. Het zou daarom juist WWT zijn die recht heeft op schadevergoeding wegens afgebroken onderhandelingen.
3.9. Volgens WWT was [gedaagde sub 2] bovendien niet gemachtigd door alle aandeelhouders van WWT om de intentieovereenkomst te sluiten en heeft [gedaagde sub 2] ook nimmer deze suggestie gewekt. Kapitaalinbreng vereist de formele toestemming van de aandeelhouders en deze toestemming ontbrak. Voor IP had duidelijk moeten zijn dat er sowieso een voorbehoud van instemming door de aandeelhouders zou blijven gelden. Maar zelfs indien [gedaagde sub 2] onbevoegd zou hebben gehandeld, is zijn handelen niet aan te merken als onbetamelijk en is er geen sprake van een onrechtmatige daad, aldus WWT en [gedaagde sub 2].
4. De beoordeling
4.1. Vast staat tussen partijen dat een intentieovereenkomst is gesloten. WWT erkent dat en het volgt ook uit de door [gedaagde sub 2], [bemiddelaar] en [bestuurder IP] verzonden e-mails zoals hiervoor in overweging 2.9 tot en met 2.11 weergegeven. De rechtbank leidt daaruit af dat de tweede intentieovereenkomst op verzoek van zowel [gedaagde sub 2] als [bestuurder IP] is aangepast. De aangepaste versie is door [bestuurder IP] ondertekend en aan [bemiddelaar] teruggezonden. [gedaagde sub 2] heeft geen gelegenheid gehad om de aangepaste intentieovereenkomst te ondertekenen omdat hij op vakantie ging, maar hij zou dat doen. Er is dus overeenstemming bereikt omtrent de door [bemiddelaar] op 15 mei 2006 per e-mail aan [gedaagde sub 2] en [bestuurder IP] verzonden intentieovereenkomst. Deze intentieovereenkomst is niet overgelegd in de onderhavige procedure. De rechtbank zal alvorens verder te beslissen IP verzoeken deze alsnog in het geding te brengen. Gelet op de stellingen van partijen en de reeds overgelegde producties, waaronder de eerste en tweede conceptintentieovereenkomst, alsmede gelet op de tussen partijen verzonden e-mails en brieven, kan ten aanzien van de resterende (rechts-)vragen wel reeds het volgende worden overwogen.
4.2. Partijen twisten over de vraag of uit de intentieovereenkomst verplichtingen zijn ontstaan die partijen binden. WWT stelt dat over essentiële onderdelen geen overeenstemming is bereikt zodat de overeenkomst niet bindt. Daarbij noemt WWT de taken, bevoegdheden en beloning van de Raad van Commissarissen, de samenstelling, vertegenwoordigingsbevoegdheid, benoeming en ontslag van de directie en de Raad van Commissarissen en de dividendpolitiek als voorbeelden van niet geregelde zaken. Daarnaast stelt WWT dat het gegeven dat de winstverdeling bij een eventuele verkoop van de EWT-deelneming niet eerder tussen partijen aan de orde was geweest, bevestigt dat partijen nog geen algehele overeenstemming hadden bereikt.
4.3. Of er verplichtingen uit de intentieovereenkomst voortvloeien, is afhankelijk van de bedoeling van partijen bij het aangaan van deze overeenkomst. Bij het vaststellen van de betekenis van de overeenkomst komt het niet alleen aan op de tekst van de overeenkomst, maar ook op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Indien het gaat om een overeenkomst waarbij een aantal onderling samenhangende verbintenissen moet worden geregeld, geldt het volgende. De vraag of op onderdelen overeenstemming is ontstaan terwijl op andere onderdelen nog geen overeenstemming bestaat, moet worden beantwoord aan de hand van de bedoeling van partijen. Deze bedoeling moet worden vastgesteld op grond van de betekenis van hetgeen wel en niet geregeld is, van het al dan niet bestaan van het voornemen tot verder onderhandelen en van de verdere omstandigheden van het geval.
4.4. Vast staat dat het de bedoeling van partijen was dat IP zou deelnemen in WWT tegen een kapitaalinbreng van EUR 180.000,-. WWT erkent dit en stelt dat zij erop mocht vertrouwen dat de (overeenkomst van) deelneming tot stand zou komen. Overigens heeft WWT nog wel gesteld dat niet IP maar [bestuurder IP] zou deelnemen, maar aan deze stelling wordt voorbijgegaan omdat WWT ook heeft erkend dat het de bedoeling was dat IP zou deelnemen en voorts omdat in de stukken, zoals de eerste en tweede intentieovereenkomst, uitsluitend IP (i.o.) als deelnemende partij wordt vermeld.
4.5. Vast staat voorts dat nog niet alle volgens partijen voor deelneming relevante zaken waren ingevuld. Zo hebben partijen blijkens de door hen over en weer verzonden e-mails van 20, 21 en 23 juni 2006, gesproken over de holdingstructuur, de taken, bevoegdheden en beloning van de Raad van Commissarissen en verdere afspraken tussen de aandeelhouders, waaronder de dividendpolitiek.
4.6. Ten aanzien van de dividendpolitiek wordt het volgende overwogen. De wet gaat uit van een winstverdeling tussen aandeelhouders naar evenredigheid van hun aandelenbezit. Een daarvan afwijkende afspraak is zo belangrijk, dat het voor de hand had gelegen dat WWT een van de wettelijke regeling afwijkende winstverdeling reeds vóór, althans uiterlijk bij het aangaan van de intentieovereenkomst, zo deze haar toen al voor ogen stond, had kenbaar gemaakt; dan wel dat zij toen een voorbehoud had gemaakt ten aanzien van dit onderwerp. Onbetwist is dat WWT dat niet heeft gedaan. Het moet er daarom voor gehouden worden dat partijen ten tijde van het aangaan van de intentieovereenkomst geen van de wettelijke regeling afwijkende winstverdeling hebben bedoeld overeen te komen en dat deze wens eerst na het bereiken van overeenstemming is opgekomen bij (de aandeelhouders van) WWT. Dit blijkt onder meer uit de stelling van WWT sub 22 bij conclusie van dupliek:
"De aandeelhouders hebben, via het bestuur van WWT, in juni 2006 verenigbare, aanvullende voorwaarden gesteld"
en uit de brief van 4 juli 2006 van [gedaagde sub 2] namens WWT (productie 15 bij dagvaarding waarin staat:
"De in deze intentieverklaring vastgelegde punten heb ik zoals gemeld ondersteund richting de aandeelhouders van WWT. In reactie hierop zijn door de aandeelhouders van WWT voorwaarden en condities voor de kapitaalinbreng door Impressive Projects nader benoemd. Dit zoals verwoord in de punten vijf en zeven in de intentieverklaring. (…) Het bleek voor Impressive Projects niet mogelijk met de door aandeelhouders gestelde voorwaarden akkoord te gaan of hier zelfs maar over te onderhandelen."
4.7. Het niet geregeld hebben van wensen ten aanzien van Raad van Commissarissen en aandeelhouders staat evenmin in de weg aan de conclusie dat in de intentieovereenkomst voor partijen bindende afspraken zijn gemaakt. Die zaken worden immers eveneens door de wet geregeld en die regels gelden derhalve in het geval daarover geen afwijkende afspraken zijn gemaakt.
4.8. Het voorgaande dwingt tot de conclusie dat partijen gebonden zijn aan de intentieovereenkomst. Of daaruit verplichtingen voor partijen zijn ontstaan, en zo ja welke, zal eerst kunnen worden vastgesteld aan de hand van de tekst van de laatste, door beide partijen op de wijze als hiervoor in overweging 4.1 omschreven wijze goedgekeurde versie van de intentieovereenkomst nadat deze in het geding is gebracht.
4.9. Ten aanzien van het door WWT gestelde ontbreken van de toestemming van haar aandeelhouders voor de uitgifte van aandelen in WWT, geldt het volgende.
4.10. IP stelt dat geen voorbehoud is gemaakt met betrekking tot de goedkeuring door aandeelhouders. IP wijst op de in de tweede intentieovereenkomst opgenomen volmacht. Voorts stelt IP dat het [bestuurder IP] uit contacten die hij had met de aandeelhouders [collega] en [gedaagde sub 2] senior duidelijk was dat de aandeelhouders, waartoe [gedaagde sub 2] zelf ook behoort, volledig van de onderhandelingen op de hoogte waren en daarmee instemden.
4.11. WWT stelt dat de in de tweede intentieovereenkomst opgenomen volmacht niet inhoudt dat [gedaagde sub 2] door de aandeelhouders was gevolmachtigd. Daarnaast stelt WWT dat [bestuurder IP] slechts met een enkele aandeelhouder van WWT contact heeft gehad en zij betwist dat aan [bestuurder IP] mededelingen zijn gedaan waaruit de instemming van de (algemene vergadering van) aandeelhouders zou blijken.
4.12. Uit de overeenkomst, e-mails, correspondentie of anderszins blijkt niet dat de intentieovereenkomst is aangegaan onder voorwaarde van instemming van de aandeelhouders van WWT. In de eerste intentieovereenkomst zijn naast IP en WWT weliswaar ook de aandeelhouders als partij vermeld en is er ruimte gereserveerd voor ondertekening door ieder van deze aandeelhouders, maar in de tweede intentieovereenkomst komen deze aandeelhouders niet meer als partij voor. Daarin zijn als partij opgenomen IP en "Wind en Water Technologie B.V., vertegenwoordigd door haar directeur en gevolmachtigd door haar aandeelhouders, de heer [J] [gedaagde sub 2]". Nu de versie van de intentieovereenkomst waarover partijen overeenstemming hebben bereikt nog niet in deze procedure is overgelegd, is niet duidelijk hoe deze op dit punt luidt, maar uit hetgeen over die overeenkomst is gesteld blijkt niet van enig voorbehoud. Dat zou betekenen dat [gedaagde sub 2] namens WWT onvoorwaardelijke afspraken kon maken.
4.13. Afgezien van het feit dat [gedaagde sub 2] heeft ingestemd met de definitieve tekst van de intentieovereenkomst, waarin geen voorbehoud is gemaakt, alsmede afgezien van de verdere gang van zaken rond die overeenkomst en ook afgezien van in het bijzonder de e-mailwisseling als hiervoor sub 4.5 overwogen, mocht IP er ook op vertrouwen dat [gedaagde sub 2] handelde met instemming van de aandeelhouders. [gedaagde sub 2] heeft immers de onderhandelingen met de aandeelhouders gecommuniceerd. Dat blijkt onder meer uit de e-mail van [gedaagde sub 2] van 11 april 2006 (productie 3 bij conclusie van antwoord), waarin staat: "De overige aandeelhouders gaan niet met deze voorwaarde akkoord." Het blijkt ook uit zijn brief van 20 juni 2006, welke als bijlage bij de e-mail van 20 juni 2006 is gevoegd en is verzonden namens WWT (productie 11 bij dagvaarding): "Tot zover de reactie van de kring van aandeelhouders van WWT op de gemaakte opmerkingen." Ook uit de brief van [gedaagde sub 2] van 4 juli 2006 (productie 15 bij dagvaarding; waaruit hiervoor in overweging 4.6 al is geciteerd) blijkt dat [gedaagde sub 2] met de aandeelhouders overleg had en de onderhandelingen over deelneming door IP in WWT besprak. WWT heeft onvoldoende gemotiveerd betwist de stelling van IP dat [bestuurder IP] uit zijn contacten met aandeelhouders heeft kunnen opmaken dat zij op de hoogte waren van de onderhandelingen en daarmee instemden.
4.14. Partijen twisten voorts over de vraag of een bestuurder namens een vennootschap met een derde kan afspreken dat deze derde nieuw uit te geven aandelen in de vennootschap verwerft zonder dat daaraan een geldig aandeelhoudersbesluit tot uitgifte van aandelen ten grondslag ligt.
4.15. Voorgaande vraag moet bevestigend worden beantwoord. De vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur van een besloten vennootschap is onbeperkt, tenzij uit de wet anders voortvloeit. De wet kent geen beperking van de vertegenwoordigingsbevoegdheid waar het de uitgifte van aandelen betreft. De wet kent geen expliciete, met uitdrukkelijke bewoordingen opgenomen uitzondering daarvoor en evenmin een impliciete. Weliswaar is voor een geldige uitgifte van aandelen een in beginsel voorafgaand aandeelhoudersbesluit tot uitgifte noodzakelijk, die eis beperkt de vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur om afspraken te maken over uit te geven aandelen niet. Het ontbreken van een aandeelhoudersbesluit tot uitgifte van aandelen leidt dan ook niet tot onbevoegdheid van het bestuur met betrekking tot rechtshandelingen in verband met de uit te geven aandelen. De vennootschap is in beginsel aan afspraken daarover gebonden.
4.16. Op dit beginsel zijn uitzonderingen denkbaar. Daarvan kan slechts in zeer bijzondere omstandigheden sprake zijn. Daarbij moet gedacht worden aan bijvoorbeeld misbruik van vertegenwoordigingsbevoegdheid, samenspanning tussen bestuur(der) en de derde of onrechtmatige daad van de derde. Het enkele feit dat de derde die zich op gebondenheid van de vennootschap beroept, op de hoogte is van het ontbreken van een aandeelhoudersbesluit, is daartoe evenwel onvoldoende.
4.17. De gebondenheid van de vennootschap aan afspraken over de uit te geven aandelen laat onverlet dat de aandelen bij gebreke van een daartoe strekkend aandeelhoudersbesluit niet kunnen worden uitgegeven. Nakoming van de afspraken met een derde door de vennootschap is dan niet mogelijk omdat de vennootschap niet kan leveren waartoe zij zich heeft verplicht. De vennootschap van wie nakoming wordt gevorderd schiet dan in beginsel toerekenbaar tekort en van haar kan in plaats van de – onmogelijke – nakoming schadevergoeding worden gevorderd.
4.18. In het onderhavige geval betekent dit dat [gedaagde sub 2], ongeacht of de aandeelhouders van WWT een besluit tot uitgifte hebben genomen, bevoegd was om met IP overeen te komen dat deze aandelen in WWT zou nemen en aldus WWT daaraan te binden. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de vennootschap niet gebonden zou zijn is in dit geval niet gebleken.
4.19. Geconcludeerd moet worden dat IP en WWT bindende afspraken hebben gemaakt op grond waarvan IP in WWT zou deelnemen. Dat deze afspraken niet zijn nagekomen is, zoals hiervoor sub 4.6 overwogen, het gevolg van het feit dat WWT nieuwe eisen heeft gesteld nadat tussen partijen overeenstemming was bereikt en WWT nakoming van de oorspronkelijke afspraken, ondanks sommatie en ingebrekestelling, heeft geweigerd.
4.20. Dit levert een tekortkoming in de nakoming van de verbintenissen uit de intentie-overeenkomst door WWT op, op grond waarvan de overeenkomst kan worden ontbonden, zoals door IP na eiswijziging gevorderd.
4.21. Over de vordering van IP om WWT tevens te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding op te maken bij staat, wordt het volgende worden overwogen. IP stelt dat zij schade lijdt door het uitblijven van haar deelneming in WWT, in die zin dat zij rendement misloopt. Daarmee heeft IP voldaan aan het vereiste voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding op te maken bij staat. Voldoende is immers dat de mogelijkheid dat schade is of zal worden geleden, aannemelijk is. Of ook daadwerkelijk schade is geleden, hetgeen WWT betwist, behoeft thans niet vast te staan want dat zal in de schadestaatprocedure worden beoordeeld.
4.22. Alvorens te beslissen op de vordering van IP zal een comparitie van partijen worden bevolen voor het verkrijgen van inlichtingen over de door IP gestelde schade en het beproeven van een schikking. IP dient voorafgaand aan die terechtzitting de intentieovereenkomst als hiervoor in overweging 4.1 bedoeld in het geding te brengen, opdat de inhoud daarvan door de rechtbank wordt vergeleken met het wel in het geding gebrachte concept en de daarop betrekking hebbende, hiervoor besproken e-mail correspondentie.
5. De beslissing
De rechtbank
gelast een persoonlijke verschijning van partijen;
bepaalt dat de zitting zal worden gehouden in het gerechtsgebouw aan de Kousteensedijk 2 te Middelburg en wel op woensdag 26 november 2008 om 14.00 uur;
bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank ter attentie van de roladministratie van de sector civiel - om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van de verhinderdata van alle partijen in de drie maanden volgend op genoemde datum;
bepaalt dat IP tenminste 14 dagen voorafgaand aan de zitting de intentieovereenkomst in het geding dient te brengen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.F.W.A. Hamm en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2008.?