ECLI:NL:RBMID:2008:BG3924

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
29 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 08/143
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing naturalisatieverzoek op basis van openbare orde en sancties

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 29 oktober 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft, en de minister van Justitie. De eiser had op 20 februari 2007 een aanvraag ingediend voor naturalisatie, maar deze werd afgewezen bij besluit van 31 augustus 2007. De minister stelde dat er ernstige vermoedens bestonden dat de eiser een gevaar voor de openbare orde vormde, onder andere vanwege een eerdere veroordeling tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van 4000 euro, die op 7 december 2004 onherroepelijk was geworden. De rechtbank oordeelde dat de minister niet voldoende had gemotiveerd waarom de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als een sanctie moest worden aangemerkt, en dat dit niet in lijn was met het beleid zoals vastgelegd in de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het beroep van de eiser gegrond. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die op € 644,- werden begroot. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij besluiten die de openbare orde raken en de noodzaak om beleid niet te snel te negeren.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
AWB nummer: 08/143
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
(naam),
wonende te (woonplaats),
eiser,
gemachtigde mr. H. Klein Hesselink, advocaat te Terneuzen,
tegen
de minister van Justitie,
verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 31 augustus 2007 heeft verweerder eisers verzoek om naturalisatie van 20 februari 2007 afgewezen.
Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 7 januari 2008 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het beroep is op 11 augustus 2008 behandeld ter zitting. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde A.W. van den Berg.
II. Overwegingen
1. Op grond van 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) wordt een verzoek om naturalisatie onder meer afgewezen indien op grond van het gedrag van verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk.
2. Verweerder heeft voor de toepassing van dit artikel beleid gemaakt, vastgelegd in de Handleiding voor de toepassing van de RWN (hierna: de Handleiding) en daarmee een nadere invulling gegeven van de situaties waarin ernstige vermoedens bestaan dat de verzoeker een gevaar oplevert voor de openbare orde. Voor zover hier van belang, wordt aan dit beleid het volgende ontleend: Een verzoek om naturalisatie wordt afgewezen, wanneer in de periode van vier jaar direct voorafgaande aan het verzoek of de beslissing daarop, een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer is gelegd. Met de sanctie wordt bedoeld iedere
a. vrijheidsbenemende straf of maatregel
b. taak- of leerstraf
c. geldboete van € 453,78 of meer
d. transactie van € 453,78 of meer
e. transactie of geldboete van € 226,89 of meer, mits er in de periode van vier jaar direct voorafgaande aan het verzoek of de beslissing daarop, meerdere transacties of geldboeten van € 226,89 of meer zijn opgelegd of betaald, met een totaal van
€ 680,67 of meer.
De vierjaarstermijn kan in het kader van het openbare orde beleid worden aangemerkt als een rehabilitatietermijn, een periode waarin aanraking met politie en justitie dient te worden vermeden.
Voorts wordt een verzoek om naturalisatie afgewezen indien er serieuze verdenkingen bestaan dat de verzoeker een misdrijf heeft gepleegd waarop nog een sanctie kan volgen. Met sanctie wordt niet alleen bedoeld een straf (geldboete, taak- of gevangenisstraf) die door de strafrechter is opgelegd maar ook bijvoorbeeld transacties (door politie of Openbaar Ministerie opgelegde boetes).
3. Eiser, geboren op (datum), heeft de Marokkaanse nationaliteit en heeft op 20 februari 2007 een aanvraag ingediend om naturalisatie.
4. Bij arrest van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage van 29 oktober 2003 is eiser veroordeeld tot ontneming van een wederrechtelijk verkregen voordeel van 4000 euro. Evengenoemde veroordeling is op 7 december 2004 onherroepelijk geworden en het bedrag van 4000,- euro is op 7 april 2005 betaald.
5. Volgens verweerder moet ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel worden aangemerkt als een vermogenssanctie opgelegd door de strafrechter. In verband daarmee, alsmede het feit dat de datum waarop het bedrag van 4000 euro is betaald korter is dan vier jaar geleden, stelt verweerder zich op het standpunt dat er ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers verzoek primair op deze grond afgewezen. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat daarnaast nog een subsidiaire afwijzingsgrond in het besluit is opgenomen en wel de grond
dat eiser inmiddels bij beslissing van 26 oktober 2007 is gedagvaard door de Officier van Justitie in het arrondissement Middelburg wegens het handelen in strijd met het bepaalde in artikel 350, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
6. Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met de wet en het beleid zoals neergelegd in de handleiding. Volgens eiser geeft de Handleiding een uitputtende beschrijving van hetgeen onder een sanctie wordt verstaan en wordt de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel daarbij niet genoemd. Door de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan te merken als een sanctie wijkt verweerder ten nadele van hem af zijn beleid, aldus eiser. Geheel subsidiair voert eiser aan dat de omstandigheden die door hem in zijn brief van 7 december 2007 zijn aangevoerd zijn aan te merken als bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen af te wijken van het beleid.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
8. Zoals verweerder ter zitting heeft erkend wordt de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel niet genoemd in de in de Handleiding opgenomen gevallen wanneer sprake is van een sanctie. Volgens de toelichting in de Handleiding, opgenomen onder paragraaf 5, betekent het feit dat een bepaald verzoek niet onder de vastgestelde regels kan worden gebracht, niet dat dit verzoek moet worden toegewezen. Anders dan eiser stelt is dan ook geen sprake van een als limitatief bedoelde opsomming. Wel is in genoemde paragraaf opgenomen dat een dergelijk verzoek dan apart moet worden onderzocht en beoordeeld. Voor een dergelijk verzoek zal dan een oplossing moeten worden gevonden die aansluit bij de algemene uitgangspunten van het beleid en bij de wel in dit hoofdstuk van de Handleiding geregelde situaties. Een en ander neemt niet weg dat het voor de eenduidigheid, de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid van het grootste belang is dat niet snel van bovenstaande regels wordt afgeweken. Er moet zeer grote terughoudendheid worden betracht, aldus de Handleiding.
Het vorenstaande brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat verweerder in het onderwerpelijke geval, waarin sprake is van een situatie die niet onder de regels is te brengen, een verzwaarde motiveringsplicht heeft. Daaraan heeft verweerder niet voldaan, nu de enkele onderbouwing van verweerder is dat de ontnemingsbeslissing een met een geldboete vergelijkbare vermogenssanctie is. Een dergelijk standpunt over het karakter van de ontnemingsbeslissing vloeit niet zonder meer voort uit de opname van het toepasselijke artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht onder de Titel Maatregelen en de hierbij behorende parlementaire geschiedenis (TK 1989-1990, 21 504, nr 3). Het bestreden besluit kan dan ook geen stand houden wegens strijd met het motiveringsbeginsel.
9. Voor wat betreft het door verweerder ter zitting ingenomen standpunt dat de beslissing van de Officier van Justitie van 26 oktober 2007 om eiser wegens handelen in strijd met artikel 350, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht te dagvaarden voor de politierechter als subsidiaire afwijzingsgrond in het bestreden besluit is vermeld, overweegt de rechtbank dat zij dit standpunt niet deelt. De rechtbank wijst er in dit verband op dat verweerder het verzoek om aanhouding van de beslissing op bezwaar van eisers gemachtigde - zodat de uitslag van deze strafzaak kan worden meegenomen - heeft afgewezen en daarbij heeft overwogen dat eisers aanvraag reeds is afgewezen op grond van openbare orde en dat hierdoor het afwachten van de uitslag van de strafzaak niet kan leiden tot een ander oordeel dan afwijzing van het naturalisatieverzoek. De rechtbank is van oordeel dat uit het vorenstaande volgt dat dit feitencomplex geen zelfstandige grond vormt tot afwijzing van eisers naturalisatieverzoek.
10. Gelet op het voorgaande dient eisers beroep gegrond te worden verklaard en zal het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht worden vernietigd. Voorts ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,-, uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en van twee proceshandelingen.
III. Uitspraak
De Rechtbank Middelburg
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,- (honderddrieenveertig euro) vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiser begroot op
€ 644,- (zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2008
door mr. I. Dijkman, in tegenwoordigheid van W.J. Steenbergen, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Nota bene:
In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd.
Als de rechtbank daarbij gronden van uw beroep uitdrukkelijk heeft verworpen en u wilt daarin niet berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.
Afschrift verzonden op: 29 oktober 2008