ECLI:NL:RBMID:2008:BF0505

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
10 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/951
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afstemmingsverordening in het kader van de WWB en de verplichtingen tot arbeidsinschakeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 10 september 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. H. Klein Hesselink, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van 15 augustus 2007, waarbij zijn bezwaar ongegrond was verklaard. De zaak betreft de toepassing van de Wet werk en bijstand (WWB) en de Afstemmingsverordening, die regels stelt voor het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het verlagen van bijstandsuitkeringen.

De rechtbank overwoog dat verweerder eiser had verweten dat hij door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid had behouden, wat volgens de Afstemmingsverordening zou leiden tot een maatregel van verlaging van de bijstandsuitkering. Eiser betwistte deze kwalificatie en voerde aan dat zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder een ernstige psychiatrische ziekte en een lange geschiedenis van middelenmisbruik, niet in aanmerking waren genomen. De rechtbank oordeelde dat de verplichting om arbeid te behouden niet expliciet in de WWB is opgenomen en dat het bestreden besluit op een ondeugdelijke wettelijke grondslag rustte.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat de gemeente Terneuzen het door eiser betaalde griffierecht moest vergoeden. Tevens werden de proceskosten aan de zijde van eiser vastgesteld op € 644,-. De rechtbank benadrukte dat verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan naar de omstandigheden van eiser en dat hij niet adequaat was gehoord voorafgaand aan de maatregel. De uitspraak biedt belangrijke inzichten in de toepassing van de WWB en de rechten van belanghebbenden in het kader van bijstandsverlening.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
AWB nummer: 07/951
uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[A],
wonende te [B],
eiser,
gemachtigde mr. H. Klein Hesselink, advocaat te Terneuzen,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen,
verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2006 heeft verweerder - voor zover van belang - aan eiser meegedeeld dat zijn uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) gedurende de periode van 22 november 2006 tot 22 december 2006 met 100% wordt verlaagd.
Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 15 augustus 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het beroep is op 1 juli 2008 behandeld ter zitting. Eiser is verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. G.A.A.M. de Kort en M.A. van Waesberghe.
II. Overwegingen
1. Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de WWB stemt het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. In het tweede lid van artikel 18 van de WWB is, voor zover van belang, bepaald dat indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit deze wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt het college de bijstand verlaagt overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b.
Artikel 8, eerste lid, van de WWB luidt:
De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot:
a. het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a;
b. het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid;
c. het verhogen en verlagen van de norm, bedoeld in artikel 30.
Per 1 juni 2006 geldt de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand (hierna: de Afstemmingsverordening).
Ingevolge artikel 9 van de Afstemmingsverordening, voorzover hier van belang, leidt het niet of onvoldoende nakomen van een verplichting op grond van artikel 9 van de wet tot een maatregel, waarbij onder andere de volgende categorie wordt onderscheiden:
1. Eerste categorie:
(…)
b. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB, voor zover hier van belang, is de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid,
onderdeel a, te verkrijgen en deze te aanvaarden.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser nalatig is geweest doordat hij door eigen toedoen passende arbeid niet heeft behouden. Op grond van de Afstemmingsverordening leidt deze gedraging tot verlaging van de bijstandsuitkering voor de duur van één maand met 100%. Volgens verweerder is er geen sprake van het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid van de kant van eiser, op grond waarvan van de voorgeschreven maatregel had moeten worden afgezien.
3. Eiser kan zich met dit standpunt niet verenigen. Hij is van mening dat verweerder hem gezien zijn persoonlijkheid en gezien zijn specifieke problematiek niet zo maar in het vrije bedrijfsleven aan het werk had mogen sturen. Eiser meent dat uit een psychiatrisch rapport van J. Zandbergen en een voorlichtingsrapport van de reclassering, beide van 2002, deze problematiek blijkt. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom hij deze rapportages terzijde heeft gelegd. Uit het recente psychiatrische rapport van W.J. Canton blijkt dat eiser met diverse problemen kampt. Gezien die problemen, zijn beperkte opleiding en zijn leven op straat gedurende vele jaren kan niet van eiser verwacht worden dat hij zonder enige aanvullende begeleiding, training en opleiding aan het werk gezet wordt. Voorts is eiser van mening dat het verlies van werk hem niet valt aan te rekenen om welke reden ten onrechte een maatregel van 100% korting van zijn uitkering is opgelegd. Aldus is ten onrechte geen gebruik gemaakt van de hardheidsclausule, zoals bedoeld in artikel 16 van de Afstemmingsverordening. Tot slot is eiser van mening dat hij ten onrechte niet is gehoord voorafgaan aan het opleggen van de maatregel. Daardoor is de maatregel deels met terugwerkende kracht opgelegd, terwijl volgens artikel 7 van de Afstemmingsverordening de maatregel pas in had kunnen gaan de maand volgend op de maand waarin de beslissing is genomen.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
5. Verweerder heeft de aan eiser verweten gedraging, te weten het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, gekwalificeerd als het niet nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 9 van de WWB. Op grond daarvan en met toepassing van artikel 9 in combinatie met artikel 10 van de Afstemmingsverordening heeft verweerder een maatregel aan eiser opgelegd.
6. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat de eiser verweten gedraging niet te kwalificeren is als het niet nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 9 van de WWB. De rechtbank acht dienaangaande het navolgende van belang.
Artikel 9 van de WWB handelt over de plicht tot arbeidsinschakeling. Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB bestaat voor eiser de plicht om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. In dit artikel is niet opgenomen de plicht om algemeen geaccepteerde arbeid te behouden.
7. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit op een ondeugdelijke wettelijke grondslag rust en in strijd is met WWB. De rechtbank is van oordeel dat de aard van dit gebrek zodanig is dat het zich niet met toepassing van artikel 6:22 van de
Algemene wet bestuursrecht laat repareren. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd.
8. De rechtbank overweegt voorts nog het volgende.
9. Verweerder is op grond van de rapportage van 12 december 2006 tot de conclusie gekomen dat eiser door eigen toedoen zijn arbeid niet heeft behouden. Blijkens evengenoemde rapportage zal uitzendbureau Manpower geen gebruik meer maken van eisers diensten, omdat hij vanwege zijn houding en het niet uitvoeren van opdrachten niet meer terug hoeft te komen bij een opdrachtgever. Blijkens het verhandelde ter zitting is door verweerder geen navraag gedaan naar de feitelijke gang van zaken en de omstandigheden waaronder het contract is beëindigd. De rechtbank acht dit onzorgvuldig, met name ook omdat eiser geen gelegenheid heeft gehad om zijn zienswijze te geven op de verlaging van zijn uitkering, terwijl het uitgangspunt in verweerders Afstemmingsverordening is dat een belanghebbende wordt gehoord alvorens tot afstemming wordt overgegaan.
10. Voorts acht de rechtbank het door verweerder ingenomen standpunt dat uit de rapportage van 16 november 2002 en 18 augustus 2007 niet blijkt dat eiser niet in staat is om te werken niet zonder meer houdbaar. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat uit beide rapportages blijkt dat bij eiser sprake is van een ernstige psychiatrische ziekte en van een lange geschiedenis van middelenmisbruik. Tegen deze achtergrond had het op de weg van verweerder gelegen om nader onderzoek te doen naar de vraag of het verlies van werk eiser is aan te rekenen. Dat de psychiatrische rapportages zijn opgemaakt ten behoeve van een ander doel en niet zien op de periode waarin eiser zijn werk heeft verloren, maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Met betrekking tot verweerders standpunt dat eiser eerder ook in staat is gebleken om werkzaamheden te verrichten, merkt de rechtbank op dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat eiser in de periode 1999 tot en met 2001, net als in het onderhavige geval, steeds zeer korte periodes werkzaam is geweest.
11. In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,-, uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en van twee proceshandelingen.
III. Uitspraak
De Rechtbank Middelburg
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
bepaalt dat gemeente Terneuzen aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 39,- (negenendertig euro) vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiser begroot op
€ 644,- (zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door gemeente Terneuzen aan de griffier.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2008
door mr. G.J.A. van Unnik, als voorzitter en mr. G.H. Nomes en mr. I. Dijkman als leden, in tegenwoordigheid van W.J. Steenbergen als griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Nota bene:
In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd.
Als de rechtbank daarbij gronden van uw beroep uitdrukkelijk heeft verworpen en u wilt daarin niet berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.