ECLI:NL:RBMID:2008:BD5414

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
4 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
43729/HA ZA 04/354
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomsten en huurkoopkwalificatie in civiel recht

In deze zaak tussen Dexia Bank Nederland N.V. en [gedaagde in conventie] betreft het een geschil over effectenleaseovereenkomsten die zijn aangegaan op of omstreeks 26 april 1999. De rechtbank Middelburg heeft op 4 juni 2008 uitspraak gedaan in een incident waarin [gedaagde in conventie] verzocht om de zaak te verwijzen naar de sector kanton, stellende dat de overeenkomsten als huurkoop gekwalificeerd moeten worden. Dexia betwistte deze kwalificatie en voerde aan dat de effecten pas geleverd worden na volledige betaling van de koopsom. De rechtbank oordeelde dat de sector civiel recht bevoegd was en wees de vordering van [gedaagde in conventie] af. De rechtbank concludeerde dat de effecten voorafgaand aan de eigendomsoverdracht niet aan [gedaagde in conventie] zijn afgeleverd, waardoor de overeenkomsten niet als huurkoop konden worden gekwalificeerd. De rechtbank benadrukte dat de bepalingen in de Bijzondere Voorwaarden van toepassing waren, die stipuleerden dat de waarden op naam van Dexia geadministreerd blijven totdat aan alle verplichtingen is voldaan. De rechtbank heeft de vordering van [gedaagde in conventie] afgewezen en hem in de kosten van het incident veroordeeld.

Uitspraak

Uitspraak
vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
43729 / HA ZA 04/35428 mei 2008
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 43729 / HA ZA 04/354
Vonnis in incident van 4 juni 2008
in de zaak van
de naamloze vennootschap
DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
procureur mr. E.H.A. Schute,
advocaat mr. H. Post te Helmond,
tegen
[gedaagde in conventie]
wonende te Middelburg,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiser in reconventie in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
procureur mr. H.C. Struijk.
Partijen zullen hierna Dexia en [gedaagde in conventie] genoemd worden.
De procedure
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- tussenvonnis d.d. 24 oktober 2007;
- akte na tussenvonnis van 21 november 2007;
- zuivering verstek ter rolle van 21 november 2007;
- incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid teven conclusie van antwoord
in conventie en van eis in reconventie van 9 januari 2008;
conclusie van antwoord in het incident van 20 februari 2008;
antwoordakte producties van 19 maart 2008.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
De feiten in het incident
Dexia, rechtsopvolgster van Bank Labouchere N.V. vordert in de hoofdzaak veroordeling van [gedaagde in conventie] tot betaling aan haar van een bedrag van € 21.614,01, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 20.354,86 vanaf 5 maart 2004 tot de dag van voldoening en met veroordeling van [gedaagde in conventie] in de proceskosten.
Dexia stelt daartoe dat [gedaagde in conventie] in verzuim is doordat hij het nalaat aan Dexia twee door Dexia aan [gedaagde in conventie] verstuurde eindafrekeningen, opgemaakt na beëindiging door Dexia van de twee overeenkomsten die Dexia met [gedaagde in conventie] had gesloten, te voldoen.
Tussen Dexia en [gedaagde in conventie] zijn op of omstreeks 26 april 1999 een tweetal effectenleaseovereenkomsten tot stand gekomen met betrekking tot het product “Altijd-Doen-Plan” met contractnummers [nummers contracten]. Op deze overeenkomsten zijn, ingevolge artikel 8 van de overeenkomsten, naast de in de overeenkomsten vermelde bepalingen de Bijzondere Voorwaarden Labouchere Effecten Lease – verder De Bijzondere Voorwaarden – van toepassing.
[gedaagde in conventie] heeft op of omstreeks 17 april 2002 de effectenleaseovereenkomsten verlengd voor een ononderbroken periode van 36 maanden te rekenen vanaf de verlengingsdatum.
De overeengekomen leasesom bedroeg tijdens de verlenging € 29.010,96 per pakket.
Deze leasesommen moesten door [gedaagde in conventie] ingevolge de verlengingsovereenkomsten worden betaald in 36 maandelijkse termijnen van € 139,86 per pakket, een bedrag van € 50,-- per pakket te betalen op of omstreeks de 35e maand en een bedrag van € 23.926,-- per pakket te betalen aan het einde van de verlengingsovereenkomst. Dit laatste bedrag zou door Dexia in principe verrekend worden met de verkoopopbrengst van de waarden.
Ingevolge artikel 2 van de verlengingsovereenkomst blijven de bepalingen van de leaseovereenkomst, met uitzondering van artikel 8, en de daarop van toepassing zijnde Bijzondere Voorwaarden ongewijzigd van kracht, tenzij daarvan in de verlengingsovereenkomst wordt afgeweken.
De Bijzondere Voorwaarden luiden, voor zover van belang:
(…)
“10. Lessee zal niet om de uitlevering van de waarden vragen en stemt er mee in dat de
waarden op naam van de Bank geadministreerd blijven totdat de Bank conform
artikel 11 verplicht is tot levering van de waarden aan lessee. Bij tussentijdse ver-
koop als omschreven in artikel 6 eindigt de hierboven genoemde administratie
eveneens.
11. Indien lessee aan al zijn verplichtingen uit de overeenkomst heeft voldaan, zal de
Bank de waarden leveren aan de lessee, tenzij lessee alsdan mededeelt de voorkeur
te geven aan de verkoop van de waarden. De verkoopopbrengst zal in dat geval
door de Bank aan de lessee worden uitbetaald. Verkoop vindt plaats op de eerste
beursdag na opdracht daartoe.”
(…)
Het geschil in het incident
[gedaagde in conventie] vordert de zaak op de voet van artikel 71 lid 2 Rv ter verdere behandeling en beslissing naar de sector kanton van deze rechtbank te verwijzen. [gedaagde in conventie] stelt daartoe gemotiveerd dat de (verlengings)overeenkomsten leaseovereenkomsten zijn die overeenkomstig artikel 7A:1576h BW gekwalificeerd dienen te worden als huurkoopovereenkomsten. Er is sprake van een overeenkomst waarbij tussen partijen overeengekomen is dat de koopprijs in termijnen wordt betaald waarvan er twee of meer verschijnen nadat de verkochte zaak aan de koper is afgeleverd. Ingevolge artikel 1576 lid 5 is Titel 5A van boek 7A van overeenkomstige toepassing op vermogensrechten.
De effecten zijn ook afgeleverd. Dexia heeft in haar akte na tussenvonnis van 21 november 2007 aangegeven dat op basis van het door haar gehanteerde systeem eenvoudig te herleiden is welke aandelen voor welke cliënt door de bank zijn aangekocht. In de administratie van Dexia zijn de waarden dus te herleiden naar [gedaagde in conventie] en zal (voorwaardelijke) bijschrijving op zijn naam (naar analogie van art. 17 Wet giraal effectenverkeer – verder Wge-) hebben moeten plaatsvinden. Uit artikel 3 van de bijzondere voorwaarden volgt dat [gedaagde in conventie] het voor huurkoop kenmerkende gebruiksrecht van de waarden heeft verkregen. Hierdoor brengt volgens [gedaagde in conventie] de aard van het vermogensrecht mee dat de “zaak” in zijn macht is gesteld en Dexia ingevolge art. 7:9 lid 3 BW de “zaak” hiermee aan [gedaagde in conventie] heeft afgeleverd.
De artikelen 10 en 11 van de Bijzondere Voorwaarden waar Dexia zich op beroept hebben betrekking op levering van de waarden door het in stoffelijke vorm in de macht van [gedaagde in conventie] brengen van de waarden. Dit is voor juridische levering echter niet vereist.
In artikel 2 van de Bijzondere Voorwaarden is voorts bepaald dat de eigendom van de waarden op [gedaagde in conventie] overgaat door vervulling van de opschortende voorwaarde dat [gedaagde in conventie] aan al zijn verplichtingen uit hoofde van de (verlengings)overeenkomsten heeft voldaan.
Dexia betwist dat er sprake is van huurkoop en dat de zaak tot de competentie van de sector kanton behoort. Dexia beroept zich op hetgeen zij dienaangaande in haar akte van 21 november 2007 in de hoofdzaak heeft gesteld.
Dexia stelt dat een overeenkomst alleen als overeenkomst van koop op afbetaling kwalificeert indien is overeengekomen dat het onderwerp van de transactie voorafgaand aan het verschijnen van twee of meer termijnen van de koopsom zal worden afgeleverd.
De overeenkomst noch de Bijzondere Voorwaarden voorzien in het maken van een voorwaardelijke aantekening ex artikel 17 Wge. Integendeel, de voorwaarden laten er geen misverstand over bestaan dat aflevering niet eerder plaatsvindt dan nadat de koopsom volledig is voldaan. Dexia verwijst daartoe naar de artikelen 10 en 11 van de Bijzondere Voorwaarden.
Gelet op de expliciete bepaling dat de waarden met instemming van lessee op naam van de Bank geadministreerd blijven totdat de koopsom volledig is betaald en lessee niet om uitlevering van de waarden zal vragen, kan naar het oordeel van Dexia niet betoogd worden dat de Bijzondere Voorwaarden in enige vorm van aflevering voorzien voorafgaand aan de volledige betaling van de koopsom. Van aflevering door (voorwaardelijke) bijschrijving in de administratie is geen sprake en ook niet van eigendomsvoorbehoud.
Ter nadere onderbouwing van haar standpunt stelt Dexia voorts dat koop op afbetaling is gedefinieerd als een overeenkomst met betrekking tot een zaak terwijl overeenkomsten van effectenlease betrekking hebben op vermogensrechten. Bij effectenlease worden effecten pas afgeleverd nadat de koopprijs volledig is voldaan. Effectenlease strekt volgens Dexia bovendien niet tot verkrijging van de effecten door de lessee, maar tot het verrekenen van het koersverschil over de looptijd van de lease. Het vereiste dat de koopsom in twee of meer termijnen wordt voldaan ontbreekt bij veel van de door de Bank aangeboden effectenlease-overeenkomsten.
De beoordeling in het incident
Een overeenkomst dient gekwalificeerd te worden als een huurkoopovereenkomst indien deze voldoet aan de criteria van de artikelen 7A: 1576h jo. 7A: 1576 BW en is aangegaan bij authentieke of onderhandse akte die voldoet aan de bepalingen van artikel 1576 j.
Essentieel voor huurkoop is, op grond van het bepaalde in de artikelen 7A:1576 lid 1 jo 1576h lid 1, dat de waarden voorafgaand aan de eigendomsoverdracht aan de koper worden afgeleverd waarbij partijen overeenkomen dat de verkochte zaak niet door de enkele aflevering in eigendom overgaat, maar pas door vervulling van de opschortende voorwaarde van algehele betaling van wat door de koper uit hoofde van de koopovereenkomst verschuldigd is.
Hieraan is naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan. Een aandeel in een verzameldepot wordt ingevolge artikel 17 van de Wge geleverd door bijschrijving op naam van de verkrijger in het daartoe bestemde deel van de administratie van de aangesloten instelling. Uit artikel 10 van de Bijzondere Voorwaarden volgt dat partijen zijn overeengekomen dat de waarden op naam van Dexia, althans haar rechtsvoorgangster, geadministreerd blijven totdat zij overeenkomstig artikel 11 verplicht is tot levering van de waarden aan lessee.
Ingevolge artikel 11 is Dexia, althans haar rechtsvoorgangster, eerst gehouden de waarden aan lessee te leveren indien deze aan al zijn verplichtingen uit de overeenkomst heeft voldaan.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de effecten voorafgaand aan de eigendomsoverdracht niet aan [gedaagde in conventie] zijn afgeleverd en dus niet sprake is van een overeenkomst die als huurkoop gekwalificeerd kan worden.
Hetgeen [gedaagde in conventie] nog heeft aangevoerd ter nadere onderbouwing van zijn standpunt dat de aandelen geacht moeten worden te zijn geleverd kan niet tot een ander oordeel leiden.
Op grond van de omstandigheid dat, zoals door Dexia is aangegeven, gelet op het door haar gehanteerde systeem, eenvoudig te herleiden is welke aandelen voor welke overeenkomst, dus voor welke cliënt, zijn aangekocht kan nog niet aangenomen worden dat de aandelen ook geleverd zijn conform het in artikel 17 van de Wge bepaalde. Daarvan is, zoals vorenstaand overwogen, sprake indien een aandeel in een verzameldepot wordt bijgeschreven op naam van de verkrijger in het daartoe bestemde deel van de administratie van de aangesloten instelling.
Ook op grond van het feit dat [gedaagde in conventie] op grond van artikel 3 van de Bijzondere Voorwaarden, zoals de rechtbank in haar tussenvonnis van 24 oktober 2007 onder punt 3.2. heeft overwogen, het voor huurkoop kenmerkende gebruiksrecht heeft verkregen kan niet aangenomen worden dat de effecten dan ook aan [gedaagde in conventie] geleverd zijn nu daarvoor dient te zijn voldaan aan artikel 17 Wge.
Het betoog van [gedaagde in conventie] dat de artikelen 10 en 11 van de Bijzondere Voorwaarden zien op de stoffelijke levering van de effecten en dus de inhoud hiervan niet tot de conclusie kan leiden dat eerst nadat de lessee aan zijn verplichtingen heeft voldaan geleverd wordt omdat de effecten worden geleverd door bijschrijving op naam in de administratie wordt gepasseerd. Effecten in een verzameldepot worden giraal geadministreerd. De artikelen 10 en 11 van de Bijzondere Voorwaarden zien mitsdien niet op stoffelijke levering van de effecten.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de sector civiel recht bevoegd is om van het onderhavige geschil kennis te nemen. De vordering de zaak op de voet van artikel 71 lid 2 Rv ter verdere behandeling en beslissing naar de sector kanton bij deze rechtbank te verwijzen zal worden afgewezen.
De beslissing
De rechtbank
In het indicdent:
wijst de vordering af;
veroordeelt [gedaagde in conventie] in de kosten van het incident aan de zijde van Dexia begroot op een bedrag van € 452,-- ter zake van procureurssalaris.
In de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 16 juli 2008 voor het nemen van een conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie door Dexia.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2008