ECLI:NL:RBMID:2008:BD3414

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
28 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
58024/HA ZA 07-265
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige handelingen met betrekking tot grafrechten en crematie van (groot)ouders

In deze zaak vordert eiser, de zoon van gedaagde, dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door de stoffelijke resten van de (groot)ouders op te graven en te cremeren zonder toestemming van de nabestaanden. Eiser stelt dat hij en zijn zuster, de enige andere nog levende nabestaande, niet op de hoogte waren van de opgraving en crematie. Gedaagde, die zich als rechthebbende op de grafrechten beschouwt, betwist dit en stelt dat hij de laatste wens van zijn vader heeft vervuld door de stoffelijke resten te verplaatsen. De rechtbank oordeelt dat gedaagde gerechtigd was om de stoffelijke resten te verplaatsen, aangezien de grafrechten op naam van zijn vader stonden en hij als erfgenaam deze rechten heeft overgenomen. De rechtbank concludeert dat gedaagde niet onrechtmatig heeft gehandeld, ook al was het zorgvuldiger geweest om de nabestaanden op de hoogte te stellen van zijn voornemen. De vorderingen van eiser worden afgewezen en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Uitspraak
vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
58024 / HA ZA 07-26528 mei 2008
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 58024 / HA ZA 07-265
Vonnis van 28 mei 2008
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser,
procureur mr. M.P. Kapteijn,
advocaat mr. E.A.M. Raaijmaakers-Rottier te Bergen op Zoom
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
procureur mr. C.M. Koole.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 29 augustus 2007;
het proces-verbaal van comparitie van 16 oktober 2007;
de akte in het geding brengen producties van eiser;
de antwoordakte van gedaagde;
de antwoordakte producties gedaagde van eiser.
De feiten
Eiser is een zoon van [gedaagde] en [echtgenote]. Beide ouders zijn overleden. Naast eiser zijn kinderen van deze ouders de heren [W] en [J.Th.] en mevrouw [G]. Gedaagde is een zoon van de op 17 april 2006 overleden [J.Th.]. [W] is eveneens overleden.
De ouders van eiser – grootouders van gedaagde – (hierna: de (groot)ouders) waren begraven op de R.K. Begraafplaats Mastendreef te Bergen op Zoom, in hetzelfde graf. Het Reglement voor het beheer van de R.K. Begraafplaats Bergen op Zoom luidt onder meer:
“Artikel 18
Het bestuur zal uiterlijk één jaar voor het verstrijken van een termijn, waarvoor grafrechten zijn verleend en die kunnen worden verlengd, de rechthebbende schriftelijke attenderen op het aflopen van de grafrechten en de voorwaarden bekend maken, waaronder deze grafrechten kunnen worden verlengd voor een termijn van tien jaar. (…)”
Gedaagde heeft de stoffelijke resten van de (groot)ouders laten opgraven en cremeren, en de urnen vervolgens laten bijzetten in het graf van zijn vader. De namen van de (groot)ouders zijn op de grafsteen van zijn vader aangebracht.
Het geschil
Eiser vordert – samengevat –, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat gedaagde door zijn vorenomschreven gedragingen onrechtmatig heeft gehandeld;
gedaagde te bevelen binnen zeven dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis voor zijn rekening de Burgemeester van de gemeente Bergen op Zoom te verzoeken toestemming te geven voor het (doen) opgraven van de uren van de (groot)ouders uit het graf waarin deze zich bevinden;
gedaagde te bevelen binnen 7 dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis de gemeente Bergen op Zoom respectievelijk de R.K. Begraafplaats Mastendreef opdracht te geven de urnen te plaatsen in het graf waarin betrokkenen voorheen begraven lagen en vervolgens dit graf in de oude staat terug te laten brengen;
gedaagde te bevelen binnen 14 dagen nadat het gestelde onder 3 is gerealiseerd de steen van het graf van [J.Th.] voor zijn rekening zodanig te laten wijzigen dat de namen van zijn grootouders daarop niet meer voorkomen;
te bepalen dat gedaagde een dwangsom verbeurt voor iedere dag gedurende welke hij in gebreke blijft een bevel als genoemd onder 2, 3 of 4 na te komen;
gedaagde te veroordelen binnen zeven dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis aan eiser ten titel van immateriële schade te voldoen een bedrag ad € 5.000,--
gedaagde te veroordelen in de proceskosten.
Eiser stelt hiertoe dat gedaagde jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld. Gedaagde heeft zich ten onrechte voorgedaan als gemachtigde van de nabestaanden. Eiser en zijn zuster, de enige andere nog levende nabestaande, waren niet op de hoogte van het verzoek tot opgraving en crematie van de stoffelijke resten van de (groot)ouders. Gedaagde kan ook niet worden aangemerkt als rechthebbende op de grafrechten nu de grafrechten zijn betaald uit de nalatenschap van de moeder van eiser, grootmoeder van gedaagde. Gedaagde heeft opzettelijk het graf van de (groot)ouders, wetende dat eiser dit trouw bezocht en verzorgde, doen vernietigen, nota bene met verbranding van de stoffelijke resten. Beide (groot)ouders waren verklaard tegenstander van crematie. Eiser heeft hierdoor psychische schade geleden.
Gedaagde betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld. Door het verplaatsen van de stoffelijke resten van de (groot)ouders, heeft hij enerzijds de laatste wens van zijn vader in vervulling laten gaan en anderzijds voorkomen dat de overschotten op een zogenaamd “knekelveldje” terecht zouden komen wanneer de grafrechten niet zouden worden verlengd. Hij stelt dat hij tot het verplaatsen gerechtigd was nu hij de grafrechten van zijn vader had overgenomen en als rechthebbende bevoegd was tot het nemen van beslissingen hieromtrent. Hij heeft de formulieren met het verzoek tot opgraving en crematie dan ook ondertekend als rechthebbende en niet als gemachtigde van de nabestaanden. Bovendien heeft hij eiser van zijn voornemen op de hoogte gebracht bij brief van 19 juni 2006 en hierop geen reactie ontvangen. Er is gekozen voor crematie gelet op de beperkingen die gelden voor een tweepersoonsgraf. Daarnaast stelt gedaagde dat hij bijna twintig jaar bij zijn grootouders heeft ingewoond en nooit iets heeft vernomen over hun vermeende afkeuring van crematie. Gedaagde betwist dat hij het oogmerk heeft gehad eiser immateriële schade toe te brengen.
De beoordeling
In deze procedure staat als niet weersproken vast dat de begraafplaats de nota’s voor de kosten van verlenging van de rechten van het graf van de (groot)ouders naar de vader van gedaagde, [J.Th.], heeft gezonden. Hij heeft deze nota’s ook betaald. Hieruit blijkt dat de begraafplaats de vader van gedaagde als rechthebbende op het graf van de (groot)ouders heeft aangemerkt conform artikel 18 van het Reglement voor het beheer van de R.K. Begraafplaats Bergen op Zoom. Dit blijkt ook uit de als productie 18 bij de dagvaarding overgelegde brief van de gemeente Bergen op Zoom, gericht aan de advocaat van eiser. Gedaagde mocht er derhalve na het overlijden van zijn vader, gerechtvaardigd op vertrouwen dat hij als erfgenaam van zijn vader (gesteld noch gebleken is dat er andere erfgenamen zijn) rechthebbende was geworden op de rechten van het graf, wat er ook zij van de (door eiser betwiste) echtheid van de als productie III bij antwoordakte door gedaagde overgelegde laatste wilsbeschikking en volmacht van [J.Th.]. Ook kan dan in het midden blijven of de eerste betaling van de grafrechten uit de nalatenschap en dus door alle nabestaanden is gedaan.
Een rechthebbende op grafrechten is bevoegd om een verzoek tot verplaatsing en crematie van de stoffelijke resten in het betreffende graf te doen. In zoverre kan derhalve niet worden gezegd dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiser. Wel is het zorgvuldig wanneer een rechthebbende van het graf de nabestaanden op de hoogte brengt van het voornemen tot verplaatsen en cremeren. Volgens gedaagde heeft hij eiser op de hoogte gebracht, terwijl eiser dit ontkent. Voor de beoordeling van het onderhavige geschil kan echter in het midden blijven of dit daadwerkelijk is gebeurd. Indien gedaagde eiser niet op de hoogte heeft gesteld, is dit weliswaar niet zorgvuldig, maar niet dermate onzorgvuldig dat hierdoor sprake is van onrechtmatig handelen jegens eiser.
De vorderingen van eiser worden derhalve afgewezen. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van gedaagde.
De beslissing
De rechtbank
- wijst de vorderingen van eiser af;
- veroordeelt eiser in de proceskosten, aan de zijde van gedaagde tot op heden begroot op € 251,-- aan griffierecht en € 1.130,-- aan procureurssalaris.
Dit vonnis is gewezen door mr. T. van de Poll en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2008.