RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[eisers 1],
[[X],
[eiseres 3] (eiseres 3),
[eisers 4],
[eiser 5] [Y],
wonende te [ZZZ],
eisers,
aanvankelijk verschenen bij gemachtigde, later allen in persoon,
de gemeenteraad van de gemeente Borsele,
verweerder.
Eisers hebben op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) een verzoek ingediend om in aanmerking te komen voor vergoeding van geleden planschade.
Bij besluiten van 1 septe[eisers 1]oeken van [eisers 1, 2 en 3] afgewezen. Bij besluit van 6 oktober 2005 heeft verweerder besloten het verzoek van [eisers 4] af te wijzen en het verzoek van [eiser 5] toe te wijzen en hem een schadevergoeding toe te kennen van
€ 7.000,-. Tevens heeft ver[X]n [X[Y] niet-ontvankelijk in hun verzoek te verklaren.
Tegen deze besluiten hebben eisers bezwaar gemaakt.
Bij afzonderlijke besluiten van 2 maart 2006 heeft verweerder de bezwaren van [eisers 1] ongegrond verklaard, het bezwaar van[X] niet-ontvankelijk verklaard voor zover het [X] betreft en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard, het bezwaar van De Koster-Vermue ongegrond verklaard, het bezwaar van [eisers 4] ongegrond verklaard en het bezwaar van [eiser 5] en [Y] niet-ontvankelijk verklaard voor zover het [Y] betreft en voor het overige ongegrond verklaard.
Tegen deze besluiten hebben eisers gezamenlijk beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het beroep is op 6 december 2006 behandeld ter zitting. Van de zijde van eisers zijn daar verschenen de [een aantal eisers] en [eiser 5]. Tevens is verschenen [A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde J.A.M. Koolen. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
Bij uitspraak van 19 december 2006 heeft de rechtbank het onderzoek heropend teneinde nader advies in te winnen bij Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB).
Op 27 april 2007 heeft StAB advies uitgebracht. Zowel eisers als verweerder hebben van de gelegenheid gebruik gemaakt hun reactie op dit advies te geven. Op verzoek van de rechtbank heeft StAB in de vorm van een aanvullend verslag haar reactie hierop gegeven.
Op 4 september 2007 is aan partijen bericht dat mr. I. Dijkman de opvolgend rechter van mr. N.C.W. Haesen is wegens haar vertrek bij deze rechtbank.
Op 19 november 2007 heeft de rechtbank verweerder verzocht nadere stukken aan het dossier toe te voegen. Verweerder heeft bij brief van 26 november 2007 aan het verzoek voldaan. Hierbij heeft verweerder van de gelegenheid gebruik gemaakt haar standpunt nader te verduidelijken. Zowel eisers als StAB zijn in de gelegenheid gesteld hun reactie hierop te geven, van welke mogelijkheid zij gebruik hebben gemaakt. Verweerder heeft bij brief van 10 december 2007 gereageerd op het aanvullende verslag van StAB. Eisers hebben bij brief van 14 december 2007 hun reactie gegeven op het aanvullende verslag van StAB.
Op 18 april 2008 is aan partijen meegedeeld dat mr. G.H. Nomes opvolgend rechter is in verband met het vertrek bij deze rechtbank van mr. T. Damsteegt.
Op 29 april 2008 heeft verweerder en bij brief van 25 april 2008 hebben eisers toestemming gegeven om een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank heeft daarna het onderzoek gesloten.
1. Op grond van het bepaalde in artikel 49, aanhef en onder a, van de WRO, zoals dit artikel gold ten tijde van het verzoek van eisers om de door hen geleden planschade te vergoeden, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2. Eisers bewonen woningen aan de voormalige rand van het dorp [ZZZ], gemeente Borsele. Deze rand werd gevormd door de Kraaiendijk. Van deze woningen is er één aan de Kraaiendijk gelegen. Deze woning is met de voorzijde gericht op de Kraaiendijk en het aangrenzende gebied dat voorheen agrarisch werd gebruikt. De andere woningen liggen ten westen van de Kraaiendijk aan de Jacob Valckestraat, welke straat parallel aan de Kraaiendijk ligt. Deze woningen zijn aan de achterzijde gericht op de Kraaiendijk en het aangrenzende gebied.
3. Eisers stellen planschade te leiden als gevolg van de totstandkoming van het bestemmingsplan “[ZZZ], gedeelte Over de Dijk, fase II”, welk plan op 15 mei 2003 door de gemeenteraad van de gemeente Borsele is vastgesteld, op 18 november 2003 door Gedeputeerde Staten is goedgekeurd en onherroepelijk is sinds 25 augustus 2004. Het bestemmingsplan vervangt het bestemmingsplan “Landelijk Gebied”, zoals dat door de gemeenteraad op 5 februari 1998 is vastgesteld, alsmede een deel van het bestemmingsplan “Kern [ZZZ] 1998”, zoals dat op 5 november 1998 is vastgesteld. Het bestemmingsplan “[ZZZ], gedeelte Over de Dijk, fase II” voorziet in woningbouw in het gebied dat ligt ingeklemd tussen de Kraaiendijk, Clara’s Pad, de Drieweg en de bebouwing van de eerste fase “Over de Dijk”.
4. Verweerder heeft de verzoeken van eisers voorgelegd aan ODplus B.V., welk bureau is overgenomen door Sargas Kenniscentrum voor Overheid en Bestuur B.V (verder: Sargas). Sargas heeft op 12 april 2005 advies uitgebracht. Verweerder heeft dit advies ten grondslag gelegd aan de besluiten van 1 september 2005 dan wel 6 oktober 2005, welke besluiten bij besluit van 2 maart 2006 zijn gehandhaafd.
5. Van de zijde van eisers is aangevoerd dat Sargas de situatie ter plaatse slechts vanaf de Kraaiendijk heeft opgenomen en niet heeft beoordeeld welk uitzicht op het plangebied bestond vanuit de woningen en tuinen van eisers. Om die reden is het onderzoek onvoldoende zorgvuldig geweest. Verweerder had de besluiten dan ook niet op dit onderzoek mogen baseren. Voorts is aangevoerd dat Sargas teveel rekening heeft gehouden met de feitelijke aanwezigheid van bomen en struiken tussen de percelen van eisers en het plangebied, alsmede dat het feit dat de Kraaiendijk verkeersluw is gemaakt ten onrechte als een planologisch voordeel wordt aangemerkt. Tenslotte is van de zijde van eisers betoogd dat op relatief korte afstand van de woningen van [enkele eisers] en [eiser 5] de bestemming “bijzondere woonvormen” is opgenomen. Uit de adviezen van Sargas volgt onvoldoende dat Sargas zich bewust was van de planologische nadelen die voortvloeien uit deze bestemmingswijziging.
De rechtbank overweegt het volgende.
6. Verweerder heeft de bezwar[X]s [X[Y] niet-ontvankelijk verklaard op grond van hetgeen in de besluiten van 2 maart 2006 nader is uiteengezet. Deze eisers hebben tegen die niet-ontvankelijkverklaring geen beroepsgronden ingediend. Bij gebrek aan relevante gronden kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de beroepen van deze eisers iedere grond missen. Deze beroepen zijn dan ook ongegrond.
Voor zover hierna gesproken wordt over eisers of overige eisers wordt door de rechtbank daarbij gedoeld op de eisers [eisers 1 en 2], [eiseres 3], [eisers 4 en 5]
De door eisers geformuleerde beroepsgronden zal de rechtbank verder vanwege hun onderlinge samenhang gezamenlijk bespreken.
7. Bij de beoordeling van een verzoek om vergoeding van planschade dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is wat betreft het oude planologische regime niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Slechts wanneer realisering van de maximale mogelijkheden van het planologische regime met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan daarin aanleiding worden gevonden om te oordelen dat van voormeld uitgangspunt afgeweken moet worden.
8. De kern van het geschil tussen partijen is in hoofdzaak terug te voeren op de aanwezigheid van de Kraaiendijk en de betekenis die dat heeft voor de beoordeling van de vraag of en zo ja, in hoeverre, eisers planschade lijden.
Van de zijde van verweerder is bij de beoordeling van de verzoeken van eisers om planschadevergoeding tot uitgangspunt genomen dat de Kraaiendijk het zicht op het plangebied wegneemt. Hierbij heeft verweerder in de eerste plaats erop gewezen dat die dijk ingevolge het bepaalde in het bestemmingsplan mag worden verhoogd en dat het verschil tussen de gronden van eisers en de kruin van de dijk 2,50 meter kan bedragen. Eisers hebben dit gemotiveerd weerlegd en betoogd dat van de feitelijke situatie dient te worden uitgegaan. Die situatie is aldus dat een vrij zicht op het gebied achter de dijk bestaat en dat dat zicht thans ontnomen wordt door de in het nieuwe plan voorziene bebouwingsmogelijkheden.
9. De Kraaiendijk had onder het bestemmingsplan “Kern [ZZZ] 1998” de bestemming “verkeersdoeleinden”. In het nieuwe bestemmingsplan heeft de dijk de bestemming “verkeers- en verblijfsdoeleinden” gekregen. De dijk is ingericht als weg voor langzaam verkeer en wandeldijk. Uit de stellingen van verweerder is niet af te leiden dat die bestemming zal worden gewijzigd en nog minder is daaruit af te leiden dat een verhoging van die dijk naar de toegestane hoogte om andere reden, zoals bijvoorbeeld ter uitvoering van waterkerings- of dijkverzwaringswerkzaamheden, is voorzien. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom de conclusie gewettigd dat realisering van de maximale mogelijkheden op grond van het bestemmingsplan, gelet op de huidige functie en inrichting van de Kraaiendijk, met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uitgesloten is te achten.
Verweerder is bij de planologische vergelijking daaraan ten onrechte voorbijgegaan.
De bestreden besluiten, gebaseerd op de planologisch maximaal mogelijke situatie, ontberen daarom een feitelijk juiste grondslag en dienen om die reden te worden vernietigd. Aan een bespreking van de vraag hoe hoog de Kraaiendijk maximaal mag zijn en welke status het door verweerder gepresenteerde dwarsprofiel daarbij heeft komt de rechtbank aldus niet toe.
10. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich, gelet op de door eisers ter zitting overgelegde foto’s, ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de Kraaiendijk voor eisers 1 tot en met 4 het zicht op het plangebied wegneemt. Uit deze foto’s blijkt voldoende duidelijk dat zowel vanuit de tuin als vanuit de woningen zicht op het plangebied bestaat.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat Sargas zich bij de beoordeling van de planologische verslechtering ten onrechte niet heeft georiënteerd vanuit de woningen en tuinen van genoemde eisers.
Dit geldt temeer omdat naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer gesteld kan worden dat, wanneer slechts vanuit de bovenverdieping zicht op het plangebied is, er geen sprake is van een planologische verslechtering. De bovenverdieping maakt immers deel uit van de woning en het staat de betreffende eigenaren vrij deze woning naar eigen goeddunken (als slaapplaats, als werkplek of een combinatie van beide) in te richten. Dat in een bovenverdieping in het algemeen slechts wordt geslapen mag naar het oordeel van de rechtbank zonder verdere op een individueel geval toegesneden toelichting niet bij de beoordeling van een planschadeverzoek worden betrokken.
Het advies is dan ook onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen en verweerder had de bestreden besluiten in zoverre dan ook niet op dit advies kunnen baseren. Ook op deze grond komen de bestreden besluiten voor vernietiging in aanmerking.
11. Verweerder neemt verder tot uitgangspunt dat de ontsluitingsstructuur van de Kraaiendijk in het nieuwe bestemmingsplan wordt verbeterd. De dijk krijgt slechts een beperkte functie voor gemotoriseerd verkeer en wordt aldus verkeersluwer gemaakt en als wandeldijk ingericht. Een en ander brengt voor eisers een verbeterde situatie mee met betrekking tot de verkeersoverlast en verweerder verbindt daaraan het gevolg dat het woongenot van eisers door de nieuwe verkeersluwe functie niet negatief wordt beïnvloed, doch eerder wordt verbeterd ten opzichte van de oude functie.
12. De rechtbank overweegt dat, zoals in rechtsoverweging 9 is weergegeven, de bestemming van de Kraaiendijk niet in belangrijke mate is gewijzigd. Dat de dijk verkeersluw is, is het resultaat van een verkeersbesluit en dit is naar het oordeel van de rechtbank dan ook ten onrechte in positieve zin bij de beoordeling van de nieuwe planologische situatie betrokken.
13. Bij de beoordeling van de verzoeken om planschadevergoeding heeft verweerder, het advies van Sargas volgend, belangrijke waarde gehecht aan de planologisch vastgelegde groenvoorziening in het nieuwe bestemmingsplan. Deze groenvoorziening waarborgt volgens verweerder een niet bebouwbare zone tussen de nieuwe woonwijk en de woningen van eisers.
14. Met betrekking tot het geschil van partijen omtrent de betekenis in de oude en de nieuwe situatie van het in dit proces als “groenvoorziening” aangeduide plandeel is de rechtbank van oordeel dat de aanwezigheid van een groenstrook wel bij de beoordeling van de verzoeken van eisers mag worden betrokken. De aanwezigheid en grootte van een groenstrook bepaalt immers de afstand tot de te realiseren bebouwing. Aan de inrichting van de groenstrook komt in dit opzicht geen betekenis toe en die kan - anders dan verweerder klaarblijkelijk meent - geen planologisch voordeel voor eisers opleveren.
15. Voor zover van de zijde van eisers is aangevoerd dat in de door verweerder overgenomen adviezen van Sargas onvoldoende naar voren komt dat de maximaal ingevulde nadelige gebruiksmogelijkheden van de bestemming “bijzondere woonvormen” in de planvergelijking zijn meegenomen, en de besluiten op dit punt onvoldoende zijn gemotiveerd, overweegt de rechtbank het volgende.
Het plangebied had voorheen een agrarisch karakter, waarbinnen zich één agrarisch bedrijf bevond. Het gebied was bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven, eventueel met een tak glastuinbouw ten behoeve van de veeteeltondersteuning. Binnen een zone van 100 meter van het woongebied van eisers was nieuwvestiging van agrarische bedrijven niet toegestaan. Thans is het gehele gebied bestemd tot woongebied, met woningen en bijzondere woonvormen. Zoals eerder overwogen is het plangebied vanuit de tuinen en woningen van eisers zichtbaar en met eisers is de rechtbank van oordeel dat uit de bestreden besluiten, noch uit de daaraan ten grondslag gelegde adviezen, in afdoende mate valt af te leiden dat met deze nadelige gevolgen van de bestemmingsplanwijziging rekening is gehouden. De bestreden besluiten ontberen op dit onderdeel dan ook een deugdelijke motivering.
16. Gelet op het voorgaande zijn de bestreden besluiten in strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2, 3:49 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht tot stand gekomen. De beroepen zijn gegrond en de bestreden besluiten zullen worden vernietigd.
17. In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 322,-, uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en van een proceshandeling (indiening beroepschrift).
verklaart de beroepen ongegrond;
ten aanzien van de overige eisers:
verklaart de beroepen gegrond;
vernietigt de besluiten van 2 maart 2006;
draagt verweerder op nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
bepaalt dat de gemeente Borsele aan eisers het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,-- (honderdéénenveertig euro) vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eisers begroot op
€ 322,- (driehonderdtweeëntwintig euro), te betalen door de gemeente Borsele aan eisers.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2008 door mr. W.M.P. van Alphen als voorzitter en mr. G.H. Nomes en mr. I. Dijkman als leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H.Y. Snoeren-Bos als griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Nota bene:
In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd.
Als de rechtbank daarbij gronden van uw beroep uitdrukkelijk heeft verworpen en u wilt daarin niet berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.