vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
57848 / HA ZA 07-24723 januari 2008
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 58168 / HAZA 07-290
Vonnis van 27 februari 2008
[eiser in conventie],
wonende te Middelburg,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
procureur mr. J. Wouters,
[gedaagde in conventie],
wonende te Vlissingen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. B.H. Vader.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 12 september 2007;
het proces-verbaal van comparitie van 27 november 2007.
De feiten
De man en de vrouw hebben een relatie gehad en gedurende 21 jaar samengewoond. In november 2003 heeft de man de woning verlaten.
Partijen hebben in 1989, ieder voor de onverdeelde helft, een woning gekocht te Vlissingen aan de [adres]. Ter financiering hebben zij een hypothecaire lening afgesloten bij Nationale Nederlanden onder nummer [rekeningnummer] ad € 70.000,--.
Partijen hebben een polis bij Stad Rotterdam Verzekeringen onder nummer [po[polisnummer]]
Het geschil
De man vordert, na wijziging van eis zonder processueel bezwaar van de vrouw, bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de vrouw te veroordelen, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, tot betaling van € 30.675,-- plus € 593,44, zijnde € 31.268,44, vermeerderd met een samengestelde rente ad 4% over € 30.000,-- vanaf 1 december 2003 tot de dag der algehele voldoening, voorts vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 30.000,--, vermeerderd met de verschuldigde samengestelde rente met betrekking tot de gebruiksvergoeding, vanaf 1 december 2003 tot de dag der algehele voldoening, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vaststellen, waarbij de man wordt gevrijwaard van al zijn verplichtingen die samenhangen met de op de woning rustende hypotheek en de vrouw de woning en de daarop rustende hypotheek toebedeeld krijgt;
de polis bij Stad Rotterdam Verzekeringen onder nummer [polisnummer] van partijen toe te delen aan de man tegen de afkoopwaarde die Stad Rotterdam Verzekeringen zal aangeven, waarbij de man de helft van de afkoopwaarde van de polis verminderd met een bedrag van € 41,30 per maand vanaf 1 december 2003 tot de dag der toedeling aan de vrouw dient te voldoen;
met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.
De man legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. Hij heeft recht op de helft van de overwaarde van de woning. De woning heeft een waarde van € 155.000,--. Daarnaast vordert hij een gebruiksvergoeding van 4% van het kapitaal dat de vrouw in gebruik heeft (zijnde zijn deel van de overwaarde). De man wenst ook de polis bij Stad Rotterdam toegescheiden te krijgen. Ten slotte stelt hij zich op het standpunt dat, nu de vrouw ondanks aanmaningen geen betaling heeft verricht, de vrouw de door hem betaalde buitengerechtelijke incassokosten dient te vergoeden.
De vrouw verzet zich niet tegen een betaling van de overwaarde van de woning aan de man, maar stelt dat deze betaling beduidend lager dient te zijn. Zij is bovendien van mening dat de gemeenschap meer goederen omvat dan de man heeft gesteld. Ook deze goederen dienen nog verdeeld te worden.
De vrouw vordert, uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de gemeenschap conform haar wensen dan wel dat de akte van boedelverdeling zal worden opgemaakt met inachtneming van de door haar gedane voorstellen dan wel dat de rechtbank de verdeling zal vaststellen, met -zowel in conventie als in reconventie- veroordeling van de man in de kosten van het geding.
De man heeft verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen zal in het hierna volgende zo nodig worden ingegaan.
De beoordeling
Om organisatorische redenen wordt dit vonnis gewezen door een andere rechter dan die de comparitie van partijen heeft voorgezeten.
Partijen hebben ongehuwd samengewoond. Tussen hen bestaat een beperkte gemeenschap, die thans verdeeld dient te worden. Hoofdregel daarbij is dat ieder der partijen gerechtigd is tot de helft van de gemeenschappelijke zaken, tenzij anders overeengekomen is of de redelijkheid en billijkheid tot een afwijkende verdeling nopen.
Bij gelegenheid van de comparitie zijn partijen het erover eens geworden dat de waarde voor de woning € 145.000,-- bedraagt en dat de woning voor dat bedrag aan de vrouw zal worden toegescheiden. De hypothecaire lasten ad € 70.000,-- zullen door haar worden gedragen, waarvoor de man zal worden gevrijwaard. De man heeft recht op de helft van de overwaarde. Dat leidt tot de volgende rekensom: de overwaarde van de woning bedraagt € 145.000,-- -/- € 70.000,-- = € 75.000,--, waarvan de man recht heeft op de helft = € 37.500,--. Hij heeft reeds € 25.000,-- ontvangen, zodat resteert € 12.500,--.
De man heeft gesteld dat hij recht heeft op een vergoeding van het kapitaal dat door de vrouw in gebruik is. Hij raamt deze gebruiksvergoeding op 4% van de overwaarde die de vrouw nog aan hem verschuldigd is, zijnde 4% van € 30.000,-- per jaar, ingaande op 1 december 2003. De vrouw heeft hier geen (gemotiveerd) verweer tegen gevoerd. De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook toewijzen, met dien verstande dat uit wordt gegaan van de overwaarde van € 12.500,--. Dat betekent dat de man recht heeft op een verbruiksvergoeding van 4% x € 12.500,-- = € 500,-- per jaar, ingaande op 1 december 2003.
De man heeft zijn vordering vermeerderd met de wettelijke rente over € 30.000,--, alsmede over de gebruiksvergoeding, vanaf 1 december 2003. De vrouw betwist dat zij wettelijke rente is verschuldigd, nu zij nimmer is gesommeerd tot betaling. Indien al zou worden overgegaan tot betaling van de wettelijke rente, kan dat niet eerder ingaan dat het tijdstip van indiening van die vermeerderde eis.
Gesteld noch gebleken is dat de man de vrouw in gebreke heeft gesteld terzake de betaling van de overwaarde, dan wel de gebruiksvergoeding. Dat brengt met zich dat de vrouw niet in verzuim is (geweest). De rechtbank zal om die reden de wettelijke rente respectievelijk de samengestelde rente toewijzen met ingang van de datum waarop het eindvonnis wordt uitgesproken.
Ter comparitie heeft geen van partijen duidelijke stukken overgelegd om de totale waarde van de polis te kunnen bepalen. Partijen hebben bij gelegenheid van die comparitie, om verdere discussie over de waarde/peildatum/verrekening van na 1 november 2003 nog betaalde premies te voorkomen, de afspraak gemaakt dat de polis aan de man zal worden toegescheiden, onder de verplichting de aan de vrouw toekomende afkoopwaarde van € 3.200,-- te betalen waarbij de door de man betaalde premies niet zullen worden verrekend.
De man heeft na eisvermeerdering ook gevorderd dat de vrouw een bedrag van € 593,44 aan gemeentelijke lasten aan hem dient terug te betalen. De vrouw heeft hier geen verweer tegen gevoerd, zodat dit deel van de vordering toewijsbaar is.
De vrouw heeft gesteld dat de kosten van de verbouwing van de woning door haar zijn voorgeschoten. Zij heeft hiertoe een bedrag van € 7.500,-- van de en/of-spaarrekening (waar alleen zij geld op heeft gestort) gehaald. Zij stelt dat partijen de afspraak hadden dat dit bedrag volledig teruggestort zou worden op de rekening, nadat de aanvullende hypotheeklening was verstrekt. Tot op heden heeft de man een bedrag van € 2.400,-- terugbetaald, zodat zij nog recht heeft op de helft van € 5.100,-- = € 2.550,--.
Na betwisting door de man, heeft de vrouw bewijs van haar stelling aangeboden. Zij zal derhalve worden toegelaten tot bewijs van haar stelling dat zij € 7.500,-- heeft betaald en dat de man de helft hiervan zou terugbetalen. De rechtbank wijst er op voorhand op dat de vrouw niet in haar stelling kan worden gevolgd dat de man een bedrag van € 2.550,-- zou moeten terugbetalen. Immers, indien de vrouw slaagt in haar bewijs leidt dat er toe dat de man € 7.500,-- : 2 = € 3.750,-- -/- € 2.400,-- = € 1.350,-- dient terug te betalen.
De rechtbank sluit echter niet uit, gezien de over en weer nog bestaande verplichtingen, de tijd en de met de bewijslevering redelijkerwijs nog te verwachten kosten in deze procedure, dat partijen ervoor kiezen in overleg tot een minnelijke oplossing te komen. De vrouw wordt dan ook in de gelegenheid gesteld aan te geven of zij bewijs wenst te leveren.
De vrouw heeft gesteld dat zij ten behoeve van de man € 1.000,-- heeft betaald, die zij kan aantonen door middel van bankafschriften. De man heeft deze stelling onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat de rechtbank hiervan uit zal gaan. Dat brengt met zich dat de man dit bedrag aan de vrouw dient terug te betalen.
De vrouw heeft gesteld dat de premies voor deze Koersplannen altijd gemeenschappelijk zijn voldaan. De man heeft dit betwist en aangevoerd dat het zijn eigen plannen waren die niet voor verrekening in aanmerking komen. Subsidiair voert hij aan dat dit deel van de vordering is verjaard.
Uitgangspunt bij samenwoning is dat er geen gemeenschap van goederen is, tenzij het tegendeel blijkt. De vrouw heeft, na de betwisting door de man, op generlei wijze aangetoond dat de Koersplannen gemeenschappelijk zijn. Daar komt bij dat de polissen die overgelegd zijn slechts op naam van de man staan. De rechtbank zal deze plannen dan ook niet bij de verdeling betrekken.
De vrouw heeft gesteld dat de (geluids-)apparatuur, die de man heeft meegenomen bij zijn vertrek uit de woning, gemeenschappelijk was, zodat zij recht heeft op betaling van de helft van de waarde. Na de gemotiveerde betwisting door de man heeft zij haar stelling niet nader onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij zal gaan. De apparatuur zal dan ook niet bij de verdeling betrokken worden.
Buitengerechtelijke incassokosten
Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat de man die kosten daadwerkelijk is of zal worden verschuldigd. Aangenomen moet bovendien worden dat voor de aanvang van het geding geen andere of meer kosten zijn gemaakt dan die welke ter voorbereiding van een geding in het algemeen redelijk en noodzakelijk zijn. Die kosten moeten, nu een geding is gevolgd, worden aangemerkt als betrekking hebbende op verrichtingen waarvoor de in artikelen 237 en 239 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten.
De rechtbank komt tot de volgende samenvatting van de boedel:
Bezittingen:
De woning te Vlissingen € 145.000,--
Polis Stad Rotterdam [polisnummer] € 3.200,--
Spaarrekening vrouw PM
Schulden:
Hypothecaire lening nr [rekeningnummer] € 70.000,--
Aan de vrouw wordt toebedeeld:
- de woning € 145.000,--
onder de verplichting om de hypothecaire schuld van in totaal € 70.000,-- op zich te nemen, zodat resteert € 75.000,--. Zoals reeds in rechtsoverweging 4.3. is overwogen, zal zij in dit kader nog een bedrag van € 12.500,-- aan de man dienen te betalen.
Aan de man wordt toebedeeld:
- de polis Stad Rotterdam € 3.200,-- (waarbij het gehele
bedrag aan de vrouw toekomt)
Gelet op het hiervoor overwogene dient de vrouw nog een bedrag van € 9.300,-- aan de man te betalen, vermeerderd met de gebruiksvergoeding zoals in rechtsoverweging 4.4. is overwogen en de gemeentelijke lasten ad € 593,44 zoals in rechtsoverweging 4.8. is overwogen, verminderd met de door haar voor de man betaalde € 1.000,-- aan kosten.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 12 maart 2008 teneinde de vrouw in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten over hetgeen in rechtsoverweging 4.9. is overwogen;
iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Kuypers en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2008