ECLI:NL:RBMID:2008:BD3268

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
20 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
52389/HA ZA 06-201
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van koopovereenkomst en dwangsom bij geschil over eigendom grond

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Middelburg, ging het om een vordering tot nakoming van een koopovereenkomst die op 20 maart 2001 was gesloten. Eiseres, [eiseres] Zeeland B.V., vorderde dat gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], zouden voldoen aan hun verplichtingen uit de koopovereenkomst, die betrekking had op een met grind verharde parkeerplaats en een inrit. De rechtbank oordeelde dat gedaagden niet in staat waren het bewijs te leveren dat zij aan eiseres hadden medegedeeld dat de inrit zich gedeeltelijk op hun grond bevond. Dit bewijs was cruciaal voor de verdediging van gedaagden, maar de rechtbank vond de verklaring van getuige [V.R.] niet voldoende onderbouwd, vooral omdat deze niet werd ondersteund door andere getuigen. De rechtbank concludeerde dat eiseres tijdig had aangegeven dat de geleverde zaken niet overeenkwamen met de overeenkomst.

De rechtbank veroordeelde gedaagden tot volledige nakoming van de koopovereenkomst en gaf hen een termijn van zes maanden om de nog niet geleverde delen van het terrein aan eiseres te leveren. Tevens werd een dwangsom van € 1.000 per dag opgelegd voor het geval gedaagden in gebreke bleven. Daarnaast werd gedaagden een bedrag van € 590,- toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente, ter compensatie van kosten die eiseres had gemaakt voor de vaststelling van de aansprakelijkheid. De proceskosten werden eveneens aan gedaagden opgelegd, aangezien zij als in het ongelijk gestelde partij werden beschouwd. Dit vonnis werd uitgesproken op 20 februari 2008.

Uitspraak

Uitspraak
vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
52389 / HA ZA 06-20116 januari 2008
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 52389 / HA ZA 06-201
Vonnis van 20 februari 2008
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te Uden,
eiseres,
procureur mr. E.H.A. Schute,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
2. [gedaagde sub 2],
beiden wonende te Kruiningen, gemeente Reimerswaal,
gedaagden,
procureur mr. C.J. IJdema.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 25 april 2007
het proces-verbaal van getuigenverhoor van 21 augustus 2007 aan de zijde van [gedaagden] c.s.
het proces-verbaal van contra-enquête van 30 oktober 2007 aan de zijde van [eiseres].
De verdere beoordeling
2.1. Bij tussenvonnis van 25 april 2007 zijn [gedaagden] c.s. toegelaten om te bewijzen
dat [V.R.] in oktober/november 2001 aan [eiseres] heeft kenbaar gemaakt dat de inrit zich (gedeeltelijk) op de grond van [V.R.] bevindt. [gedaagden] c.s. hebben daartoe op 21 augustus 2007 [V.R.] laten horen. Op 30 oktober 2007 heeft [eiseres] haar directeur [T.G.J.M.] in contra-enquête laten horen.
2.2. De getuige [V.R.] verklaart dat hij in oktober/november 2001 in het bijzijn van makelaar Roefs met [eiseres] heeft gesproken en tijdens dat gesprek zou hebben gezegd: “Uw hek staat gedeeltelijk op mijn grond”. Het gesprek zou hebben plaatsgevonden op het kantoor van Roefs, naar aanleiding van een mogelijke verkoop van grond gelegen naast het perceel van [eiseres], omdat [eiseres] daarop een hotel zou kunnen vestigen.
2.3. Vervolgens verklaart getuige [eiseres] in contra-enquête dat hij in oktober/november 2001 geen gesprek heeft gehad met Roefs en [V.R.]. Verder verklaart hij dat hij Roefs nog heeft gesproken en dat Roefs hem zei zich geen gesprek te kunnen herinneren met hem en [V.R.] gezamenlijk.
Getuige [eiseres] verklaart voorts, dat hij het hek ongeveer in maart 2002 heeft geplaatst, namelijk ongeveer een half jaar na de levering. Dit tijdstip komt niet overeen met het door [V.R.] genoemde tijdstip, te weten oktober/november 2001.
Ten slotte verklaart getuige [eiseres] pas in 2004 voor het eerst contact met [V.R.] te hebben gehad, toen de mogelijkheid ontstond om een hotel te plaatsen na de totstandkoming van de horecastructuurvisie van de gemeente omstreeks juni 2003. De gang van zaken was volgens hem, dat hij begin 2004 naar aanleiding daarvan een verzoek bij de gemeente heeft ingediend, dat hij vervolgens door [V.R.] werd gebeld, dat [V.R.] hem in dat telefoongesprek mededeelde dat de inrit gedeeltelijk van hem was en dat hij toen notariskantoor Van Mourik en De Bie te Schaijk heeft gebeld met het verzoek dat voor hem uit te zoeken. Als productie 6 bij dagvaarding bevindt zich een brief van dat notariskantoor van 4 mei 2004, welke zowel ten aanzien van de datum als met betrekking tot de inhoud aansluit op dit deel van de verklaring van getuige [eiseres]. In deze brief staat – voor zover van belang -:
“De heer [V.R.], voormalig eigenaar van het horeca-pand [adres] te Uden, heeft aan [eiseres] te kennen gegeven dat de kadastrale grens tussen het terrein van het restaurant en het aangrenzende, bij [V.R.] nog in eigendom zijnde perceel, niet overeenstemt met het feitelijke gebruik zoals dat tot nu toe wordt gebezigd. Volgens [V.R.] heeft het restaurant thans te veel grond in gebruik.”
2.4. Nadat Roefs niet is verschenen bij de enquête hebben [gedaagden] c.s. ervan afgezien hem als getuige te horen. De verklaring van [V.R.] wordt derhalve niet door een andere getuigenverklaring ondersteund. Wel wordt de verklaring op verschillende punten ontkracht door de gedetailleerde verklaring van getuige [eiseres], die op het cruciale punt – het moment van de mededeling van [V.R.] aan [eiseres] – wordt gestaafd met de brief van het notariskantoor van 4 mei 2004. Op grond van voorgaande overwegingen komt de rechtbank dan ook tot de slotsom dat [gedaagden] c.s. niet zijn geslaagd in het leveren van het benodigde bewijs.
2.5. Hieruit volgt dat het ervoor moet worden gehouden dat [eiseres] binnen bekwame tijd nadat zij heeft ontdekt dat het door [gedaagden] c.s. aan haar geleverde niet beantwoordt aan de overeenkomst, [gedaagden] c.s. daarvan kennis heeft gegeven. Op grond daarvan en gelet op hetgeen is overwogen in het tussenvonnis van 25 april 2007 wijst de rechtbank de primaire vordering tot nakoming van de op 20 maart 2001 gesloten koopovereenkomst daarom toe.
2.6. Met betrekking tot de gevorderde dwangsom overweegt de rechtbank dat het haar ambtshalve bekend is dat [gedaagden] c.s. [V.R.] in vrijwaring hebben opgeroepen. De door [gedaagden] c.s. te leveren strook grond is volgens hun stellingen op zijn beurt niet door [V.R.] aan [gedaagden] c.s. geleverd. [gedaagden] c.s. hebben de levering binnen de gevorderde vier weken na betekening van onderhavig vonnis derhalve niet helemaal zelf in de hand. Zij zullen met [V.R.] tot een vergelijk moeten komen, dan wel de vrijwaringsprocedure moeten vervolgen. De rechtbank ziet hierin aanleiding de termijn waarop [gedaagden] c.s. moeten voldoen aan de veroordeling tot nakoming, te stellen op 6 maanden na betekening van onderhavig vonnis. De dwangsom wordt toegewezen tot een maximaal te verbeuren bedrag van € 10.000,--.
2.7. De rechtbank zal de vordering ter zake van de kosten die [eiseres] heeft gemaakt ter vaststelling van de aansprakelijkheid (de kadastrale meting) ad € 590,--, te vermeerderen met de niet weersproken wettelijke rente vanaf 11 december 2006, toewijzen.
De weigering door [eiseres] om mee te werken aan de eerder door [V.R.] geïnitieerde gemeentelijke meting is niet onredelijk, nu zij daarvan niet tevoren op de hoogte was gesteld en [eiseres] twijfel mocht hebben omtrent de waarde van een gemeentelijke meting in een gerechtelijke procedure ten opzichte van een kadastrale meting.
2.8. [gedaagden] c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 71,32
- vast recht 248,-
- salaris procureur 1.582,- (3,5 punten × tarief € 452,-)
Totaal € 1.901,32
De beslissing
De rechtbank:
veroordeelt [gedaagden] c.s. tot volledige nakoming van de op 20 maart 2001 gesloten koopovereenkomst en gebiedt [gedaagden] c.s. om aan [eiseres] Zeeland B.V. binnen 6 maanden na betekening van dit vonnis te leveren het nog niet aan [eiseres] geleverde gedeelte van het met grind verharde parkeerterrein en de inrit, welke feitelijk in gebruik zijn bij [eiseres] Zeeland B.V. en als zodanig visueel deel uitmaken van het door [eiseres] Zeeland B.V. gekochte restaurant, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag of gedeelte van de dag, dat [gedaagden] c.s. handelen in strijd met dit gebod;
veroordeelt [gedaagden] c.s. tot betaling aan [eiseres] Zeeland B.V. van € 590,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 december 2006 tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [gedaagden] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] Zeeland B.V. tot op heden begroot op € 1.901,32, te vermeerderen met wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2008