ECLI:NL:RBMID:2008:BD2529

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
5 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
60969/KG ZA 08-4
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontslag uit hoofdelijke aansprakelijkheid na echtscheiding en vaststellingsovereenkomst

In deze zaak vordert eiser, die op huwelijkse voorwaarden is gehuwd met D.H., dat gedaagde zorgdraagt voor zijn ontslag uit hoofdelijke aansprakelijkheid met betrekking tot leningen bij verschillende banken. Eiser en D.H. hebben hun echtscheiding geregeld in een convenant, dat onderdeel uitmaakt van een beschikking van de rechtbank Utrecht. In 2004 hebben eiser, D.H. en gedaagde een vaststellingsovereenkomst ondertekend, waarin zij afspraken maken over de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Eiser stelt dat gedaagde zich heeft verplicht om ervoor te zorgen dat hij wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de leningen, maar gedaagde betwist dit en stelt dat er slechts sprake is van een inspanningsverbintenis. De voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg heeft de vordering van eiser afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs is dat gedaagde zich heeft verplicht tot het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. De rechter oordeelt dat de kwestie van de vaststellingsovereenkomst en de verplichtingen van gedaagde nader onderzoek vereist, wat betekent dat een bodemprocedure noodzakelijk is. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Uitspraak
vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
60968KG ZA 08-360968KG ZA 08-323 januari 2008
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 60969 / KG ZA 08-4
Vonnis van 5 februari 2008
in de zaak van
[eiser],
wonende te Hellevoetsluis,
eiser,
procureur: mr. C.J. de Wit,
advocaat: mr.E.G. Karel,
tegen
[gedaagde],
wonende te Hulst,
gedaagde,
procureur: mr. J.E.S. de Rechter.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
De procedure.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding met producties;
- het telefaxbericht d.d. 24 januari 2008 van mr. De Rechter met producties;
- de mondelinge behandeling op 29 januari 2008;
- de pleitnotities van mr. Karel
- de pleitnotities van mr. De Rechter.
De feiten.
2.1. [eiser] is op 3 juni 1988 te Willemstad, thans gemeente Moerdijk, op huwelijkse voorwaarden gehuwd met[D.H.] (hierna: [D.H.]).
2.2. [eiser] en [D.H.] hebben de gevolgen van de ontbinding van hun huwelijk geregeld in een echtscheidingsconvenant. Dit convenant maakt deel uit van de beschikking van 15 oktober 2003 van de rechtbank te Utrecht waarbij de echtscheiding tussen [eiser] en [D.H.] is uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 29 oktober 2003 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Moerdijk.
2.3. In artikel 10 van het echtscheidingsconvenant heeft [D.H.] zich verplicht het haar in eigendom toebehorende perceel grond in Spanje te verkopen om vervolgens de verkoopsom aan te wenden voor de aflossing van een aantal gemeenschappelijke schulden, teneinde de hoofdelijke aansprakelijkheid van [eiser] met betrekking tot deze gezamenlijke schulden op te heffen.
2.4. Op 30 mei 2004 / 3 juni 2004 hebben [eiser], [D.H.] en [gedaagde] een schriftelijk stuk ondertekend met het opschrift “vaststellingsovereenkomst”.
Onder het kopje “in aanmerking nemende dat:” wordt gerelateerd dat er op grond van gewijzigde omstandigheden aanleiding is het echtscheidingsconvenant op enkele punten aan te passen en is na het vierde gedachtestreepje het volgende opgenomen:
“- de man en de vrouw wensen de gevolgen van de genoemde wijziging van omstandigheden te regelen in de onderhavige vaststellingsovereenkomst en zijn daartoe het navolgende overeengekomen.”
Vervolgens staat onder het kopje “verklaren als volgt te zijn overeengekomen terzake de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap c.q. de huwelijkse voorwaarden:
1. De vrouw ([D.H.]) zal de lopende termijnen bij de ING Bank onder contractnummer [nummer contract] thans [nummer bank] (I), bij de Fortis Bank onder contractnummer [nummer bank] (II) en bij de Interbank onder contractnummer [nummer bank] (III) maandelijks blijven aflossen/betalen. De vrouw zal geen extra gelden opnemen van het doorlopend krediet afgesloten bij de ING Bank (I) en de Fortis Bank (II) onder genoemde contractnummers.
2. [gedaagde] zal er (mede) voor zorgdragen dat de man ([eiser]) uiterlijk binnen zes maanden na het tijdstip van de ondertekening van de onderhavige vaststellingsovereenkomst uit de hoofdelijke aansprakelijkheid terzake de leningen bij de ING Bank (I), de Fortis Bank (II) en Interbank (III) met de contractnummers genoemd in het vorige punt zal zijn ontslagen”.
2.5. De voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam heeft bij vonnis van 31 maart 2005 [eiser] in zijn vorderingen ten aanzien van [gedaagde] niet ontvankelijk verklaard. De vordering van [eiser] strekkende tot nakoming van het echtscheidingsconvenant en van de vaststellingsovereenkomst is ten aanzien van [D.H.] toegewezen.
2.6. Op [D.H.] werd inmiddels van toepassing verklaard de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen.
2.7. [eiser] is inmiddels door twee van de schuldeisers gedagvaard op grond van zijn hoofdelijke aansprakelijkheid.
3. Het geschil.
3.1. De vordering van [eiser] strekt ertoe [gedaagde] te gebieden er zorg voor te dragen dat [eiser] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid terzake van de hiervoor onder 2.4. genoemde contracten bij de ING Bank (I), Fortis Bank (II), en Interbank (III), zulks onder verbeurte van een dwangsom ad € 1.000,-- per dag, met een maximum ad € 150.000,--, en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. Aan zijn vordering legt [eiser] nakoming door [gedaagde] van de vaststellingsovereenkomst ten grondslag. Uit de inhoud van deze vaststellingsovereenkomst blijkt helder en duidelijk dat [gedaagde] zich heeft verbonden er zorg voor te dragen dat de hoofdelijke aansprakelijkheid van [eiser] zou worden opgeheven. Het gaat hier om een resultaatsverbintenis en niet, zoals [gedaagde] stelt, om een inspanningsverbintenis. [eiser] heeft dringend behoefte aan een spoedeisende voorziening, nu hij inmiddels door twee van de schuldeisers is gedagvaard op grond van zijn hoofdelijke aansprakelijkheid. Het primaire beroep van [gedaagde] op niet-ontvankelijkheid wordt gemotiveerd betwist.
3.2. [gedaagde] doet primair een beroep op de niet-ontvankelijkheid van [eiser]. Aan de -onherroepelijke- beslissing van de voorzieningenrechter te Rotterdam liggen immers dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag als [eiser] thans in onderhavige procedure naar voren brengt.
Ten aanzien van de aan de vordering van [eiser] ten grondslag gelegde vaststellingsovereenkomst heeft [gedaagde] tegengeworpen dat hij zich nimmer tot een resultaatsverbintenis heeft verplicht en dat er slechts sprake is van een inspanningsverbintenis. Het is nooit de bedoeling geweest van [gedaagde] om zich eenzijdig te verplichten tot het betalen van schulden die niet door hem zelf zijn aangegaan. Uit de considerans van de vaststellingsovereenkomst blijkt niet het tegendeel, noch uit de wijze waarop zijn verplichting verder in de vaststellingsovereenkomst is geformuleerd. De uitleg van de vaststellingsovereenkomst op het punt van de verplichting van [gedaagde] leent zich niet voor behandeling in kort geding. [gedaagde] concludeert dan ook tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], zulks met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding.
4. De beoordeling van het geschil.
4.1. Het beroep op niet-ontvankelijkheid wordt verworpen. De voorzieningenrechter overweegt daartoe het volgende. Het gaat om de vraag of de eerdere beslissing van de voorzieningenrechter te Rotterdam van 31 maart 2005 in de weg staat aan behandeling van de onderhavige vordering. Bij beantwoording hiervan gaat het erom of aan die eerdere beslissing gezag van gewijsde toekomt, waarop [gedaagde] zich kennelijk wenst te beroepen.
Bij vonnis van 31 maart 2005 is [eiser] ter zake van de vordering op [gedaagde] niet ontvankelijk verklaard. Hierdoor is de rechtbank niet toegekomen aan een inhoudelijke beslissing op de rechtsbetrekking in geschil. [eiser] is derhalve ontvankelijk in zijn vordering.
4.2. Ten aanzien van de vaststellingsovereenkomst overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Het is in de eerste plaats, gelet op de considerans als aangehaald onder 2.4. en hetgeen partijen daaromtrent thans stellen, de vraag of en in hoeverre [gedaagde] partij is bij de vaststellingsovereenkomst tussen de gewezen echtgenoten [eiser] en [D.H.]. Partijen twisten vervolgens over de vraag hoe de in artikel 2 van de vaststellingsovereenkomst opgenomen verplichting van [gedaagde] om (mede) te bewerkstelligen dat [eiser] ontslagen wordt uit de hoofdelijke aansprakelijkheid moet worden gelezen. Is er sprake van een resultaatsverbintenis, zoals [eiser] stelt, of heeft [gedaagde], zoals door hem gemotiveerd is aangevoerd, zich alleen maar verplicht tot een inspanningsverbintenis. Het handelt hier dus om een kwestie van uitleg.
Weliswaar zijn partijen, zoals [eiser] heeft aangevoerd, bij het sluiten van een vaststellingsovereenkomst in hoge mate autonoom, het is zelfs mogelijk om af te wijken van regels van dwingend recht, maar dit laat onverlet dat ook de vaststellingsovereenkomst uitleg behoeft. Daarbij komt het aan op de zin die partijen redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en hetgeen zij op grond hiervan van elkaar mochten verwachten. Een oordeel hieromtrent kan in het kader van dit kort geding niet worden gegeven. Een nader onderzoek -waarin wellicht getuigen dienen te worden gehoord- is noodzakelijk. Een bodemprocedure is daarvoor de aangewezen weg. Bij deze stand van zaken kan er, gegeven de uitdrukkelijke betwisting door [gedaagde], in dit kort geding niet zonder meer vanuit worden gegaan dat [gedaagde] zich heeft willen verplichten tot betaling van schulden die voortvloeien uit een vroegere familierechtelijke betrekking tussen [eiser] en [D.H.]. Op zijn minst zal eerst moeten komen vast te staan wat partijen voor ogen stond bij het aangaan van de overeenkomst.
Gelet op het vorenstaande zal de vordering van [eiser] worden afgewezen.
4.3. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
5. De beslissing.
De voorzieningenrechter:
5.1. wijst de gevorderde voorziening af;
5.2. veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 251,-- wegens griffierecht en € 1.054,-- wegens procureurssalaris.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2008.