vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
zaaknummer / rolnummer: 58056 / HA ZA 07-272
1. [eiser sub 1],
wonende te Kerkwerve, gemeente Schouwen-Duiveland,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
COASTLINE PRODUCTS B.V.,
gevestigd te Kerkwerve, gemeente Schouwen-Duiveland,
eisers,
procureur mr. N.A. Koole,
[gedaagde],
wonende te Goes,
gedaagde,
procureur mr. C.J. IJdema,
advocaat mr. T.P. Hoekstra te Amsterdam.
Partijen zullen hierna als volgt worden aangeduid:
- eiser onder 1 als [eiser sub 1]
- eiser onder 2 als ‘CLP’;
- eisers gezamenlijk als ‘eisers’;
- gedaagde als [gedaagde]
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 juni 2007;
- de conclusie van antwoord van 1 augustus 2007;
- de conclusie van repliek van 26 september 2007;
- de conclusie van dupliek van 7 november 2007;
- de antwoordakte na producties aan de zijde van [eiser sub 1] van 21 november 2007.
2. De feiten
2.1. [eiser sub 1] was directeur en enig aandeelhouder van CLP in de periode waarin de transacties met de tractoren plaatsvonden.
2.2. Eisers hebben in februari 2000 van de heer [[L.M.H.] (hierna: [L.M.H.]) gekocht een tweetal John Deere tractoren, type 6510 en type 8200. Eisers hebben de eerstgenoemde tractor doorverkocht aan [L.M.B.J.] (hierna: [L.M.B.J.]) en de andere tractor aan de heer [N.] (hierna: [N.]). De tractoren bleken gestolen en zijn door de Franse eigenaren teruggevorderd van [L.M.B.J.] en [N.]. [L.M.B.J.] en [N.] hebben in een gerechtelijke procedure de koopsom van eisers teruggevorderd.
2.3. Eisers hebben zich eind september 2000 tot [gedaagde] gewend. [gedaagde] heeft in opdracht en voor rekening van eisers juridische werkzaamheden verricht, waaronder het voeren van verweer in de hoofdzaken en het instellen van een vordering in de vrijwaringsprocedures jegens [L.M.H.].
2.4. De procedure in eerste aanleg tussen [L.M.B.J.] en eisers is geroyeerd, nadat partijen een regeling hadden getroffen.
2.5. Eisers hebben in de procedure tegen [L.M.B.J.] [L.M.H.] in vrijwaring opgeroepen (hierna: de eerste vrijwaring). Bij vonnis van 19 juni 2002 heeft de rechtbank de vordering in vrijwaring afgewezen en eisers veroordeeld in de kosten van de procedure. De rechtbank heeft onder meer het volgende overwogen:
4.1. In de hoofdzaak is bij tussenvonnis [van] 27 maart 2002 de vordering van [L[L.M.B.J.]] B.V. tegen [eiser sub 1] afgewezen en voorts aan CLP te bewijzen opgedragen feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat zij niet wist en ook niet behoorde te weten dat de tractor gestolen was toen zij die tractor aan [L.M.B.J.] verkocht. (…)
4.2. Uit het bovenstaande volgt dat [eiser sub 1] geen belang [meer] heeft bij zijn onderhavige vordering. Die vordering zal dan ook worden afgewezen. Ten aanzien van CLP geldt, dat zij slechts belang zal hebben bij haar vordering indien in de hoofdprocedure wordt vastgesteld dat zij wist, althans had moeten weten dat de tractor was gestolen. Indien dat niet wordt vastgesteld zal zij immers niet tot enige betaling aan [L.M.B.J.] worden veroordeeld. In het geval wel wordt vastgesteld dat zij wist dan wel behoorde te weten dat de tractor gestolen was, zal [de] vordering in vrijwaring, die immers is gebaseerd op de stelling dat zij van die omstandigheid niet afwist en ook niet behoefde af te weten, al op grond van die vaststelling moeten worden afgewezen.
2.6. Bij vonnis van 6 maart 2002 heeft de rechtbank de vordering van [N.] jegens [eiser sub 1] afgewezen en CLP veroordeeld om de koopsom van de tractor, vermeerderd met rente en kosten, terug te betalen aan [N.]. Bij arrest van 12 februari 2004 heeft het hof het vonnis van de rechtbank zoals gewezen tussen [N.] en [eiser sub 1] vernietigd en [eiser sub 1] bij verstek veroordeeld tot betaling van dat deel van het bedrag dat [N.] niet meer op CLP kon verhalen. Het hof heeft onder meer het volgende overwogen:
6. [Het hof acht] de volgende omstandigheden van belang:
a. Uit het (…) proces-verbaal van bevindingen blijkt dat twee hoofdagenten van politie van het district Oosterscheldebekken op 16 februari 2000 onderzoek hebben ingesteld bij [eiser sub 1] en in zijn aanwezigheid.
b. Aanleiding tot het onderzoek was een bericht over een in Frankrijk ontvreemde tractor. Deze zou staan bij CLP. De hoofdagenten hebben [eiser sub 1] hiervan op de hoogte gesteld.
c. Het betrof (…) een vrijwel nieuwe tractor, bouwjaar 1999. De computer van de tractor gaf aan dat er circa 60 uren mee gewerkt was (…).
d. De hoofdagenten troffen de litigieuze tractor bij [eiser sub 1] in de schuur aan. [eiser sub 1] toonde hun een doos met daarin een nieuwe handgreep met slot ten behoeve van de linker cabinedeur van de tractor. Hierbij deelde [eiser sub 1] mee dat de sleutel van het contactslot niet op het huidige slot van de cabinedeur paste. Hij toonde daarbij een sleutel welke hij uit een opbergvak in de cabine pakte. [eiser sub 1] vertelde dat hij deze handgreep met slot bij aflevering van de tractor erbij had gekregen.
e. CLP is een groothandel in machines voor de landbouw en industrie (…).
f. [eiser sub 1] hield zich als enig aandeelhouder en directeur van CLP (…) niet alleen intensief bezig met de bedrijfsvoering en had als zodanig de volledige zeggenschap over CLP, maar [eiser sub 1] was aan de zijde van CLP zelf als enige betrokken bij zowel meergenoemd politieonderzoek op 16 februari 2000 als de verkoop en levering van de tractor door CLP aan [N.] 18 februari 2000.
7. Het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden [eiser sub 1] in strijd heeft gehandeld met de maatschappelijke zorgvuldigheid die hij jegens [N.] in acht behoorde te nemen en hem persoonlijk een verwijt treft voor de door [N.] geleden schade als gevolg van de wanprestatie van CLP. Mitsdien is het handelen van [eiser sub 1] onrechtmatig. [eiser sub 1], enig aandeelhouder en directeur van de rechtspersoon CLP, zijnde een groothandel in landbouwmachines, die de volledige zeggenschap heeft over CLP en vóór de verkoop en levering van een tractor weet dat die tractor object is van een politieonderzoek omdat de tractor waarschijnlijk gestolen is, handelt onrechtmatig door de rechtspersoon die tractor twee dagen later toch te (doen) verkopen en leveren, terwijl voor hem voorzienbaar was, althans hij redelijkerwijs had moeten begrijpen, dat de reële mogelijkheid aanwezig was dat de tractor inderdaad gestolen was met als gevolg dat – kort gezegd – CLP, wanprestatie jegens [N.] zou plegen omdat zij als verkoper de eigendom niet aan de koper, [N.] zou kunnen verschaffen.
8. Het hof kent daarbij in het bijzonder betekenis toe aan de omstandigheid dat [eiser sub 1] tussen het bezoek van de hoofdagenten op 16 februari 2000 en de verkoop en levering op 18 februari 2000 geen navraag heeft gedaan bij de hoofdagenten, zeker gezien het korte tijdsbestek. Zo het bezoek van de hoofdagenten al onduidelijkheden heeft achtergelaten bij [eiser sub 1] (…) lag het op de weg van [eiser sub 1] ter zake navraag te doen bij die agenten alvorens de betreffende tractor twee dagen later te verkopen. Dit geldt temeer nu [eiser sub 1] niet ontkent dat door hem aan de agenten mededelingen zijn gedaan omtrent een nieuwe handgreep met slot ten behoeve van de linker cabinedeur van de tractor, alsmede dat de sleutel van het contactslot niet op het huidige slot van de cabinedeur paste, de getoonde sleutel en het feit dat [eiser sub 1] vertelde dat hij deze handgrepen met slot bij aflevering van de tractor erbij gekregen had. Immers, zo het al niet een feit van algemene bekendheid is dat een en ander met een hoge mate van waarschijnlijkheid duidt op een van diefstal afkomstige tractor met alle gevolgen vandien, was voor een handelaar in landbouwmachines als [eiser sub 1] voorzienbaar, althans had hij redelijkerwijs (…) moeten begrijpen, dat de reële mogelijkheid bestond dat de tractor gestolen was. Dit geldt temeer nu het een vrijwel nieuwe tractor, bouwjaar 1999, betrof en de computer van de tractor aangaf dat er slechts circa 60 uren mee gewerkt was.
2.7. Eisers hebben ook in de procedure tegen [N.] [L.M.H.] in vrijwaring opgeroepen (hierna: de tweede vrijwaring). Bij vonnis van 11 december 2002 heeft de rechtbank de vordering in vrijwaring afgewezen en eisers veroordeeld in de kosten van de procedure. De rechtbank heeft onder meer het volgende overwogen:
3.1. [eiser sub 1] en CLP vorderen (…) dat [L.M.H.] zal worden veroordeeld om aan hen tegen kwijting te betalen ƒ 102.500,00 (€ 46.512,47), met veroordeling van [L.M.H.] in de kosten van de procedure, zowel in de hoofdzaak als in vrijwaring.
3.2. [eiser sub 1] en CLP stellen dat [L.M.H.] hen dient te vrijwaren, omdat hen bij de aankoop bij [L.M.H.] niet is gebleken dat het ging om een gestolen tractor.
(…)
4.1. Nu [eiser sub 1] in de hoofdzaak niet is veroordeeld en dus geen belang (meer) heeft bij zijn vordering in vrijwaring, zal de rechtbank zijn vordering afwijzen.
4.2. Nu CLP in de hoofdzaak tot betaling van een geldsom is veroordeeld, zal de rechtbank haar vordering in vrijwaring hierna beoordelen.
4.3. Als niet dan wel onvoldoende weersproken staat vast dat op 16 februari 2000, twee dagen voor de levering van de tractor aan [N.], verbalisanten aan [eiser sub 1], de directeur van CLP, hebben meegedeeld dat er een vermoeden bestond dat de tractor gestolen was. Dit blijkt overigens ook uit de verklaring die [eiser sub 1] ten overstaan van de politie heeft afgelegd, welke verklaring door [eiser sub 1] is ondertekend. Door de tractor twee dagen na deze mededelingen van de verbalisanten aan [N.] te verkopen, heeft CLP het risico genomen dat zij een gestolen tractor aan [N.] verkocht. Dit risico kan zij thans niet afwentelen op [L.M.H.] die buiten de verkoop stond.
4.4. Op grond van het voorgaande staat vast dat CLP wist, althans behoorde te weten, dat de tractor gestolen was. De rechtbank zal de vordering van CLP, die immers is gebaseerd op de stelling dat zij van die omstandigheid niet afwist en ook niet behoefde af te weten, daarom afwijzen.
2.8. Op 25 september 2001 heeft de politierechter [eiser sub 1] veroordeeld ter zake van tweemaal opzetheling en valsheid in geschrifte. Op 24 maart 2003 heeft het hof [eiser sub 1] in hoger beroep vrijgesproken van opzetheling, subsidiair schuldheling, en valsheid in geschrifte.
3. Het geschil
3.1. Eisers vorderen, samengevat, [gedaagde] te veroordelen bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- tot betaling van € 87.435,99, vermeerderd met de wettelijke rente over € 76.008,19 vanaf 1 maart 2000 tot aan de dag van betaling en de wettelijke rente over € 11.427,80 vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van betaling;
- in de kosten van de procedure.
Eisers stellen daartoe het volgende.
[gedaagde] heeft een beroepsfout gemaakt. Ten onrechte heeft hij geadviseerd in afwachting van het hoger beroep in de strafzaak geen stappen te ondernemen. [gedaagde] had eisers tijdig moeten informeren over de mogelijkheden van hoger beroep tegen en herroeping van de vonnissen in vrijwaring. Eisers betwisten dat zij in de eerste vrijwaring hadden besloten geen rechtsmiddel aan te wenden en pas in november 2002 hierop zijn teruggekomen. Voor wat betreft de tweede vrijwaring wist [gedaagde] dat eisers zich niet konden verenigen met de uitspraak en dat zij de schade op [L.M.H.] wensten te verhalen. Aldus heeft [gedaagde] niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht genomen en niet gehandeld zoals van een redelijk en bekwaam handelend advocaat mag worden verwacht.
Als gevolg van de fout van [gedaagde] hebben eisers schade geleden, waarvoor [gedaagde] aansprakelijk is. Als [gedaagde] wel rechtsmiddelen had aangewend, was [L.M.H.] waarschijnlijk veroordeeld tot terugbetaling van de koopsom aan eisers. Eisers betwisten dat [L.M.H.] geen verhaal zou hebben geboden.
In hoger beroep zou het hof primair hebben geoordeeld dat [L.M.H.] onrechtmatig heeft gehandeld jegens eisers door doelbewust gestolen tractoren aan hen te verkopen, dan wel dat [L.M.H.] aldus toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen op grond van de koopovereenkomst. [L.M.H.] heeft de opzetheling erkend en is hiervoor strafrechtelijk veroordeeld. Eisers waren ten tijde van de aankoop te goeder trouw. Dat blijkt uit de strafrechtelijke vrijspraak van [eiser sub 1] door het hof. De overwegingen van de rechtbank in de zaak tegen [N.] en van het hof in zijn arrest van 12 februari 2004 ten aanzien van de goede trouw zijn niet relevant, aangezien deze betrekking hebben op de situatie ná aankoop. De verklaringen van [L.M.H.] dat eisers te kwader trouw waren zijn onbetrouwbaar. Subsidiair zou [L.M.H.] zijn veroordeeld op grond van ongerechtvaardigde verrijking. Meer subsidiair hadden eisers een beroep op dwaling kunnen doen, omdat eisers de koopovereenkomst nooit hadden gesloten als [L.M.H.] een juiste voorstelling van zaken had gegeven. Tot slot zouden de vonnissen in vrijwaring ook naar redelijkheid en billijkheid niet in stand zijn gebleven. Het is apert onredelijk dat nietsvermoedende kopers met de schade blijven zitten en de opzethelende verkoper civielrechtelijk vrijuit gaat.
Na het verstrijken van de beroepstermijnen had [gedaagde] nog het rechtsmiddel van herroeping kunnen aanwenden. De vonnissen in vrijwaring zijn mede gebaseerd op door [L.M.H.] in de procedure gepleegd bedrog, te weten zijn stelling dat eisers wisten dat de tractoren gestolen waren.
De schade is hoofdelijk geleden en bestaat uit de koopsom van de tractoren, de gederfde winst uit de doorverkoop, de proceskosten van de vrijwaringen in eerste aanleg, de nodeloos gemaakte advocaatkosten en de extra kosten van een uitgebreid verhaalsonderzoek. [gedaagde] heeft het verhaalsonderzoek laten verrichten, terwijl [L.M.H.] rechtens niet meer aan te spreken was. Daarnaast maken eisers aanspraak op vergoeding van de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten.
3.2. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen, subsidiair tot toewijzing van de vorderingen zonder het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, althans tot toewijzing onder de voorwaarde dat eisers tot een bepaald bedrag zekerheid stellen, en tot veroordeling van eisers in de kosten van het geding, te vermeerderen met de nakosten. Hij voert hiertoe het volgende aan.
[eiser sub 1] is niet ontvankelijk in zijn vordering. In de beide vrijwaringen is de vordering van [eiser sub 1] afgewezen, omdat niet hij maar CLP partij zou zijn bij de aan- en verkoop van de tractoren. Voor zover [gedaagde] een beroepsfout heeft gemaakt, heeft [eiser sub 1] daardoor geen schade geleden.
[gedaagde] betwist allereerst dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld. Eisers hebben zelf het besluit genomen om niet te appelleren tegen het vonnis in de eerste vrijwaring; ze waren procesmoe. Pas medio november 2002 zijn eisers van mening veranderd. Voorts was het advies om niet door te procederen na het vonnis in de tweede vrijwaring niet verkeerd. [eiser sub 1] was op dat moment strafrechtelijk veroordeeld en civielrechtelijk was onweerlegbaar geoordeeld dat eisers te kwader trouw waren bij de doorverkoop. Een procedure zou daarom moeilijk, zo niet onmogelijk en onhaalbaar zijn geweest. De enkele vernietiging van het vonnis van de politierechter zou niet inhouden dat eisers een grote kans van slagen hadden gehad in het hoger beroep in de tweede vrijwaring.
[gedaagde] betwist daarnaast dat eisers door het niet-instellen van hoger beroep schade hebben geleden. Het staat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vast dat een door eisers ingesteld hoger beroep niet zou zijn geslaagd. Bovendien blijkt uit niets blijkt dat [L.M.H.] voldoende verhaal zou hebben geboden voor de gestelde schade.
Een vordering van eisers jegens [L.M.H.] uit onrechtmatige daad zou op het ontbreken van de goede trouw zijn afgestuit, net als de vorderingen op grond van dwaling of de redelijkheid en billijkheid. De strafrechtelijke vrijspraak is voor de vaststelling van de goede trouw niet van belang. Het hof, sector strafrecht, heeft niet bewezen geoordeeld dat [eiser sub 1] deze feiten niet heeft begaan. De afwezigheid van de goede trouw blijkt vooral uit de verklaringen van [L.M.H.] en het arrest van het hof, sector handelsrecht, van 12 februari 2004. Het hof heeft onder meer overwogen dat [eiser sub 1] bij aankoop van de tractor had moeten begrijpen dat de reële mogelijkheid bestond dat de tractor gestolen was. Eisers hebben geen nader onderzoek gedaan, hoewel op hen als professionele handelaren in landbouwmachines een verzwaarde onderzoekplicht rustte. Ook een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking zou zijn afgestuit op het feit dat eisers willens en wetens het risico hebben genomen dat samenhangt met de aankoop van gestolen goed. Voorts geldt in dit verband dat [L.M.H.] met een lager bedrag is verrijkt, nu uit zijn verklaring blijkt dat hij slechts heeft bemiddeld tussen verkoper Mirek en eisers.
Een vordering tot herroeping van het vonnis had geen kans van slagen gehad, nu geen sprake was van bedrog door [L.M.H.].
[gedaagde] betwist tot slot de omvang van de schade en concludeert tot afwijzing van de vordering ter zake van de buitengerechtelijke kosten.
4. De beoordeling
4.1. De rechtbank verwerpt het beroep van [gedaagde] op niet-ontvankelijkheid van [eiser sub 1]. In de beide vrijwaringen is de vordering van [eiser sub 1] afgewezen, omdat de vordering jegens [eiser sub 1] in de bijbehorende hoofdzaken was afgewezen. In het hoger beroep van de hoofdzaak tussen [N.] en [eiser sub 1] heeft het hof [eiser sub 1] echter alsnog veroordeeld. Om die reden staat niet op voorhand vast dat [eiser sub 1] in het geheel geen schade heeft geleden.
4.2. De rechtbank zal allereerst beoordelen hoe het hof op een tijdig ingesteld hoger beroep en de rechtbank op een tijdig ingestelde vordering tot herroeping hadden behoren te beslissen. Als komt vast te staan dat de rechtsmiddelen van hoger beroep en herroeping geen kans van slagen hadden gehad, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de beroepsfout.
4.3. In de eerste vrijwaring hebben eisers gevorderd [L.M.H.] te veroordelen tot betaling van datgene waartoe zij in de hoofdzaak zouden worden veroordeeld. In de hoofdzaak hebben [L.M.B.J.] en eisers een regeling getroffen. Eisers zijn dus niet veroordeeld een bedrag aan [L.M.B.J.] te betalen. Reeds om die reden zou het beroep tegen het vonnis in de eerste vrijwaring worden afgewezen. Voor zover [gedaagde] ten onrechte geen hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis in de eerste vrijwaring, heeft dit derhalve niet geleid tot de door eisers gestelde schade.
4.4. In het hoger beroep in de tweede vrijwaring zou de vraag centraal staan of eisers het risico dat zij een gestolen tractor aan [N.] hebben verkocht kunnen afwentelen op [L.M.H.]. Het hof heeft in de hoofdzaak – het hoger beroep in de zaak tussen [N.] en [eiser sub 1] – overwogen dat [eiser sub 1] de tractor aan [N.] verkocht, terwijl voor hem voorzienbaar was, althans hij redelijkerwijs had moeten begrijpen, dat de reële mogelijkheid aanwezig was dat de tractor gestolen was. Het hof baseert zich hiervoor onder meer op de mededelingen die [eiser sub 1] heeft gedaan over de nieuwe handgreep en het slot van de cabinedeur, en neemt in aanmerking dat [eiser sub 1] een handelaar in landbouwmachines is. Onder deze omstandigheden, waarop [gedaagde] zich in de onderhavige procedure beroept en die eisers niet hebben betwist, zouden eisers in hun hoger beroep in de tweede vrijwaring niet zijn geslaagd. Zij wisten dat zij een gestolen tractor van [L.M.H.] kochten. Eventuele schade die daardoor is ontstaan komt daarom voor hun eigen risico. Zij kunnen deze schade niet verhalen op [L.M.H.].
4.5. De vrijspraak van [eiser sub 1] door het hof, sector strafrecht, leidt niet tot een andere conclusie. In het civiele recht wordt een andere maatstaf aangelegd dan in het strafrecht. De enkele vrijspraak ter zake van opzetheling, subsidiair schuldheling, en valsheid in geschrifte betekent niet dat eisers de schade als gevolg van handel in gestolen goederen kunnen verhalen op een derde. In tegenstelling tot een strafrechtelijke veroordeling, welke dwingend bewijs oplevert van het feit dat de strafrechter bewezen heeft verklaard, vormt een strafrechtelijke vrijspraak slechts een indicatie van het tegendeel.
4.6. Naast het rechtsmiddel van hoger beroep hebben eisers gesteld dat [gedaagde] het rechtsmiddel van herroeping had moeten aanwenden. Eisers hebben echter geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit zou blijken dat de vonnissen berusten op bedrog door [L.M.H.] in het geding gepleegd. Een tijdig ingestelde vordering tot herroeping van de vonnissen in de beide vrijwaringen zou reeds om die reden zijn afgewezen.
4.7. Nu de rechtsmiddelen van hoger beroep en herroeping geen kans van slagen zouden hebben gehad, ontbreekt het causale verband tussen de gestelde beroepsfout en de gestelde schade ter zake van de koopsom van de tractoren, de gederfde winst en de proceskosten van de beide vrijwaringen. Voor zover de vordering op deze schadeposten betrekking heeft, zal de rechtbank de vordering afwijzen en komt zij niet toe aan de beoordeling of [gedaagde] dienaangaande een beroepsfout heeft gemaakt.
4.8. [gedaagde] heeft de stelling van eisers dat de kosten van het verhaalsonderzoek nodeloos zijn gemaakt onvoldoende gemotiveerd weersproken. Dit geldt temeer, nu [gedaagde] heeft gesteld dat hij een procedure tegen [L.M.H.] moeilijk, zo niet onmogelijk en onhaalbaar achtte. Door in deze situatie toch een verhaalsonderzoek te laten uitvoeren en de kosten hiervan in rekening te brengen heeft [gedaagde] niet als een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat gehandeld. De rechtbank zal daarom de vordering ter zake van de kosten van het verhaalsonderzoek, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2007, toewijzen. De vordering ter zake van de advocaatkosten zal worden afgewezen, nu eisers deze vordering niet met stukken hebben gestaafd.
4.9. De vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. Eisers hebben onvoldoende onderbouwd gesteld dat zij deze kosten daadwerkelijk hebben gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
4.10. De rechtbank zal eisers als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde] veroordelen, welke aan de zijde van [gedaagde] tot aan dit moment worden begroot op € 1.925,00 aan griffierecht en op € 1.788,00 aan procureurssalaris. De rechtbank zal tevens bepalen, anders dan [gedaagde] heeft gevorderd, dat als eisers de proceskosten van € 3.713,00 niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis hebben voldaan, zij vanaf dat moment wettelijke rente over dit bedrag zijn verschuldigd.
4.11. De rechtbank zal de gevorderde veroordeling in de nakosten op grond van
artikel 237 lid 4 Rv afwijzen.
4.12. [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat tussentijdse executie een reëel restitutierisico doet ontstaan. De rechtbank zal daarom het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren en hieraan niet de voorwaarde verbinden dat tot een bepaald bedrag zekerheid wordt gesteld.
5. De beslissing
De rechtbank
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser sub 1] en Coastline Products B.V. van € 1.440,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2007 over dit bedrag;
- veroordeelt [eiser sub 1] en Coastline Products B.V. in de kosten van het geding, welke aan de zijde van [gedaagde] tot aan dit moment worden begroot op € 1.925,00 aan griffierecht en op € 1.788,00 aan procureurssalaris, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na betekening van het vonnis voor zover voldoening niet binnen die termijn heeft plaatsgevonden;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers en in het openbaar uitgesproken op
16 april 2008.