RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
zaak/reknr: 62305 / JE RK 08-439
beschikking d.d. 13 mei 2008
De Directie Justitieel Jeugdbeleid, Afdeling Juridische en Internationale zaken, van het Ministerie van Justitie, belast met de taak van Centrale Autoriteit als bedoeld in artikel 4 van de Wet van 2 mei 1990 (Stb. 202), (hierna: de Centrale Autoriteit), gevestigd te 2511 EX ‘s-Gravenhage, Schedeldoekshaven nr. 100, verzoekster, optredend voor zichzelf
[verzoeker] (hierna: de vader),
wonende te Brooklyn (New York) Verenigde Staten van Amerika,
in deze zaak uitdrukkelijk woonplaats kiezende ten kantore van de Centrale Autoriteit.
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
[verweerster] (hierna: de moeder),
wonende te [woonplaats],
verweerster,
advocaat: mr. J.A.M. Schoenmakers.
1.1 De Centrale Autoriteit heeft op 3 april 2008 een verzoekschrift met bijlagen ingediend, strekkende tot teruggeleiding van na te noemen minderjarige naar de plaats van zijn gewone verblijf in de Verenigde Staten van Amerika.
1.2 Per telefaxberichten d.d. 25 april 2008 en d.d. 28 april 2008 zijn aanvullende stukken overgelegd door mr. Schoenmakers.
1.3 Per telefaxbericht d.d. 28 april 2008 zijn aanvullende stukken overgelegd door de Centrale Autoriteit.
1.4 Op 29 april 2008 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank Middelburg de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn:
- de Centrale Autoriteit, vertegenwoordig door mevrouw mr. A.M.E. Guiliano;
- de vader, bijgestaan door mevrouw P.C.A. Kenters-Verdonk in haar hoedanigheid van tolk in de Engelse taal;
- de moeder, bijgestaan door haar raadsman mr. J.A.M. Schoenmakers, advocaat te Breda.
2.1 De vader en de moeder zijn op 12 april 2004 te Brooklyn (New York), Verenigde Staten van Amerika gehuwd.
2.2 De vader is burger van de Verenigde Staten van Amerika, de moeder heeft de Nederlandse nationaliteit.
2.3 De vader en de moeder hebben het navolgend minderjarig kind:[[naam]], geboren te Brooklyn (New York), Verenigde Staten van Amerika, op [,,,] 2007.
2.4 De minderjarige is burger van de Verenigde Staten van Amerika en heeft tevens de Nederlandse nationaliteit.
2.5 De minderjarige verbleef vanaf zijn geboorte tot 24 november 2007 in Brooklyn (New York), Verenigde Staten van Amerika.
2.6 Naar het recht van de Verenigde Staten van Amerika hebben de vader en de moeder gezamenlijk gezag over de minderjarige. Bij uitspraak van de Family Court of the State of New York d.d. 26 februari 2008 is het eenhoofdig gezag over de minderjarige tot 26 maart 2008 toegekend aan de vader en is de moeder bevolen de minderjarige terug te brengen naar de Verenigde Staten van Amerika. De Centrale Autoriteit heeft ter terechtzitting aangegeven dat dit tijdelijk eenhoofdig gezag van de vader inmiddels is verlengd tot juni 2008.
2.7 Op 24 november 2007 is de moeder met de minderjarige voor familiebezoek naar Nederland vertrokken. De moeder en de minderjarige zouden aanvankelijk op 8 december 2007 terugkeren naar de Verenigde Staten van Amerika. Nadat de moeder op 6 december 2007 telefonisch aan de vader te kennen heeft gegeven dat zij langer in Nederland zou willen blijven, hebben partijen afgesproken dat het verblijf van de moeder en de minderjarige in Nederland zou worden verlengd tot 23 december 2007. Op 20 december 2007 heeft de moeder de vader telefonisch bericht dat zij niet met de minderjarige zou terugkeren naar de Verenigde Staten van Amerika. De vader was het hier niet mee eens.
2.8 Bij brief d.d. 26 februari 2008 heeft de Centrale Autoriteit de moeder verzocht vrijwillig mee te werken aan de terugkeer van de minderjarige naar zijn gewone verblijfplaats in de Verenigde Staten of een poging te doen om met de vader alsnog tot een minnelijke regeling over de verblijfplaats van de minderjarige te komen. Mr. Schoenmakers heeft bij brieven d.d. 11 maart 2008, d.d. 19 maart 2008 en d.d. 25 maart 2008 aan de Centrale Autoriteit kenbaar gemaakt dat de moeder met behulp van mediation met de vader tot een oplossing wenst te komen. De Centrale Autoriteit heeft bij brieven d.d. 13 maart 2008, d.d. 21 maart 2008 en d.d. 25 maart 2008 aan mr. Schoenmakers medegedeeld dat mediation niet mogelijk is gebleken, nu de vader daarin niet wil participeren. De Centrale Autoriteit heeft in laatstgenoemde brief medegedeeld dat zij het verzoek tot terugkeer van de minderjarige aan de rechtbank voor zal leggen.
3.1 De Centrale Autoriteit heeft de rechtbank verzocht op basis van het Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen, ’s-Gravenhage 25 oktober 1980 (HKOV) met toepassing van de artikel 13 van de Uitvoeringswet bij de Verdragen inzake internationale ontvoering van kinderen de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige te bevelen, althans de terugkeer van de minderjarige voor een door de rechtbank te bepalen datum te bevelen dan wel te bevelen – indien de moeder weigert hem binnen de bepaalde termijn terug te brengen naar Brooklyn (New York), Verenigde Staten van Amerika - dat de moeder de minderjarige aan de vader dient af te geven, zodat hij de minderjarige mee terug kan nemen naar zijn gewone verblijfplaats.
3.2 Door en namens de moeder is verweer gevoerd het verzochte. De moeder verzoekt de rechtbank de Centrale Autoriteit niet ontvankelijk te verklaren in het verzoek dan wel het verzochte af te wijzen en voert hiertoe, zakelijk weergegeven, het navolgende aan. Er is geen sprake van ongeoorloofde overbrenging van de minderjarige in de zin van artikel 3 HKOV. De Centrale Autoriteit heeft niet, althans onvoldoende, voldaan aan de verplichtingen die op grond van artikel 7 HKOV op haar rusten. De weigeringsgrond genoemd in artikel 13 sub b HKOV doet zich voor nu de minderjarige bij zijn terugkeer zal worden blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand zal worden gebracht. De Centrale Autoriteiten van Nederland en de Verenigde Staten van Amerika hebben de beginselen van fair trial en van een goede procesorde geschonden.
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van het verzochte van belang, hierna ingegaan.
4.1 Namens de moeder is gesteld dat het verzoek buiten behandeling moet worden gesteld dan wel moet worden afgewezen omdat de Centrale Autoriteit onvoldoende heeft ondernomen om tot een minnelijke regeling tussen partijen te komen. Voorts is namens de moeder aangegeven dat de Centrale Autoriteit ten onrechte de beslissing van de Family Court niet aan de moeder bekend heeft gemaakt, waardoor is gehandeld in strijd met de behoorlijke procesorde.
De Centrale Autoriteit heeft aangegeven dat haar pogingen om tot een minnelijke regeling tussen partijen te komen niet zijn geslaagd, omdat de vader herhaaldelijk heeft aangegeven niet aan mediation deel te willen nemen. Voorts heeft de Centrale Autoriteit aangevoerd dat zij geen partij is bij nationale procedures. Uit het oogpunt van privacybescherming was zij bevoegd noch verplicht om de moeder te informeren over de beslissing van de Family Court.
4.2 De rechtbank is van oordeel dat, in het licht van hetgeen het HKOV eist, voldoende is getracht tot een minnelijke regeling te komen. Het enkele feit dat de pogingen van de Centrale Autoriteit zonder resultaat zijn gebleven, leidt niet tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek. De Centrale Autoriteit dient weliswaar te trachten tot een minnelijke regeling tussen partijen te komen, maar op haar rust niet de verplichting om een minnelijke regeling af te dwingen of op andere wijze te doen slagen. Ook de stelling van de moeder dat de Centrale Autoriteit de beginselen van een goede procesorde heeft geschonden door de moeder niet te informeren over de (civiele) procedures die de vader in de Verenigde Staten van Amerika aanhangig heeft gemaakt en derhalve niet-ontvankelijk moet worden verklaard, wordt door de rechtbank niet gevolgd. De Centrale Autoriteit stelt terecht dat zij niet betrokken is bij de civiele procedures die de vader in de Verenigde Staten aanhangig (heeft) (ge)maakt en was dan ook bevoegd noch verplicht om de moeder hierover te informeren.
Inhoudelijke beoordeling van het verzochte
4.3 Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen, volgt dat de minderjarige onmiddellijk voorafgaand aan de overbrenging naar Nederland zijn gewone verblijfplaats in de Verenigde Staten van Amerika had en dat de vader en de moeder, op grond van het recht van de Verenigde Staten van Amerika, ten tijde van de overbrenging gezamenlijk gezag over de minderjarige hadden.
4.4. De Centrale Autoriteit heeft aangevoerd dat de moeder de uitdrukkelijke instemming van de vader behoefde om de verblijfplaats van de minderjarige te wijzigen van de Verenigde Staten van Amerika naar Nederland. Nu de moeder de minderjarige zonder instemming van de vader vanaf 23 december 2007 in Nederland achterhoudt, stelt dat Centrale Autoriteit dat de moeder ongeoorloofd heeft gehandeld in de zin van artikel 3 HKOV. Namens de moeder is gesteld dat er geen sprake is van ongeoorloofde overbrenging of het ongeoorloofd niet doen terugkeren van de minderjarige in de zin van voormeld artikel.
4.5. De rechtbank is van oordeel dat het door de moeder zonder toestemming van de andere gezaghebbende ouder, in casu de vader, en in strijd met de tussen partijen gemaakte vakantieafspraak niet doen terugkeren van de minderjarige in strijd is met het gezamenlijk gezag van de ouders en derhalve ongeoorloofd is in de zin van artikel 3 HKOV.
4.6. Door en namens de moeder is gesteld dat er sprake is van een weigeringsgrond in de zin van artikel 13 lid 1 sub b HKOV. De moeder heeft hiertoe het navolgende aangevoerd. Van de moeder kan niet gevergd worden dat zij samen met de minderjarige naar de Verenigde Staten van Amerika terugkeert. De moeder vreest namelijk dat de minderjarige door de procedures die de vader in gang heeft gezet, waaronder de gezagsprocedures bij de rechtbank in New York en de inschakeling van de FBI, bij terugkeer direct van haar zal worden gescheiden. De terugkeer van de minderjarige zal volgens de moeder derhalve nimmer kunnen leiden tot een situatie die vergelijkbaar is met de situatie van voor de overbrenging van de minderjarige naar Nederland. Zij stelt dat er daarentegen een ernstig risico bestaat dat de minderjarige door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan lichamelijke en geestelijke gevaren en bovendien in een ondraaglijke toestand wordt gebracht. Een eventuele scheiding van de minderjarige van zijn moeder, de primaire opvoeder van de minderjarige sinds zijn geboorte, kan niet in het belang van de minderjarige worden geacht. Bovendien is onduidelijk wie de zorg voor de minderjarige na zijn terugkeer zal voortzetten, aangezien zij de vader daartoe niet in staat acht.
4.7. Door en namens de vader is aangegeven dat er voor de moeder geen belemmeringen bestaan om met de minderjarige terug te keren naar de Verenigde Staten van Amerika. Hij stelt dat hij in de Verenigde Staten van Amerika geen aangifte van ontvoering heeft gedaan. De vader stelt uitsluitend civiele regelingen te hebben getroffen om de terugkeer van de moeder en de minderjarige te bevorderen. Wanneer de moeder met de minderjarige terugkeert naar de Verenigde Staten van Amerika, is de vader bereid deze procedure te beëindigen. Het tijdelijk eenhoofdig gezag van de vader zal dan vervallen en het gezamenlijk gezag van partijen zal herleven. De vader heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij bereid is de voor de terugkeer van de moeder en de minderjarige benodigde tickets te betalen en de Centrale Autoriteit heeft aangegeven dat zij alles in het werk zal stellen om een veilige terugkeer van de moeder en de minderjarige te bewerkstelligen. De vader stelt voorts dat hij vanaf de geboorte van de minderjarige eveneens zorg heeft gedragen voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige en derhalve in staat is zijn taak als verzorger en opvoeder van de minderjarige te dragen.
4.8. De rechtbank overweegt als volgt. De weigeringsgrond van artikel 13 lid 1 sub b HKOV dient restrictief te worden toegepast. Zij laat in deze zaak daar of de situatie waarin een kind van de moeder wordt gescheiden bij terugkeer naar zijn gewone verblijfplaats (en zijn vader) een risico en een gevaar is als bedoeld in genoemd artikel. Zij stelt vast dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat er daadwerkelijk een scheiding tussen moeder en kind onafwendbaar is. De vrees van de moeder dat de minderjarige direct na terugkeer in de Verenigde Staten van Amerika van haar zal worden gescheiden en dat zij zelf zal worden vervolgd, is immers met name gebaseerd op uitlatingen die de vader zou hebben gedaan en niet op concrete daden van vervolging. Nu de vader en de Centrale Autoriteit ter zitting, gestaafd met een schriftelijke verklaring van de FBI, hebben aangegeven dat er geen aangifte is gedaan of strafrechtelijke stappen zijn ondernomen jegens moeder, is het bestaan van vorenbedoeld ernstig risico niet aannemelijk geworden. Door de moeder is voorts onvoldoende aannemelijk gemaakt dat van haar niet gevergd kan worden dat zij met de minderjarige mee terugkeert, noch dat het voor haar feitelijk onmogelijk is om de met de minderjarige mee terug te keren naar de Verenigde Staten van Amerika. De rechtbank is derhalve van oordeel dat niet, althans onvoldoende, is gebleken dat sprake zou zijn van de weigeringsgrond zoals geformuleerd in artikel 13 lid 1 sub b HKOV.
4.9. Gelet het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat sprake is van ongeoorloofde overbrenging in de zin van artikel 3 HKOV en dat er geen sprake is van één van de in artikel 13 HKOV genoemde weigeringsgronden, zodat de rechtbank de terugkeer van de minderjarige zal bevelen. Tegelijkertijd zal de rechtbank bevelen dat indien de moeder nalatig blijft hieraan te voldoen, de minderjarige [naam] aan de vader zal worden afgegeven.
4.10. De Centrale Autoriteit heeft de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige verzocht, althans de terugkeer van de minderjarige voor een door de rechtbank te bepalen datum. De moeder heeft verzocht een eventuele teruggeleiding niet eerder te bevelen dan 1 augustus 2008. Nu zij dit verzoek niet nader heeft onderbouwd, zal de rechtbank de termijn voor terugkeer stellen op een naar het oordeel van de rechtbank redelijke termijn van 20 mei 2008.
beveelt dat de minderjarige [minderjarige], geboren te Brooklyn (New York), Verenigde Staten van Amerika, op [...] 2007, vóór 20 mei 2008 door de moeder wordt teruggebracht naar de plaats van zijn gewone verblijf in de Verenigde Staten van Amerika;
beveelt dat de minderjarige aan de vader wordt afgegeven indien de moeder nalatig blijft aan bovengenoemd bevel te voldoen, zodat de vader de minderjarige alsdan mee kan nemen naar de plaats van zijn gewone verblijf;
stelt vast dat deze beslissing van rechtswege uitvoerbaar is bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beslissing is gegeven te Middelburg door mrs. T. van de Poll, R.J. Daalman en F.C.J.E. Meeuwis, kinderrechters, in tegenwoordigheid van J.J. Visser-Hendriks als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 mei 2008.
Voorzover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn genomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door tussenkomst van een procureur binnen twee weken na de dagtekening van deze eindbeschikking bij het gerechtshof in ’s-Gravenhage.