RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
meervoudige kamer
Parketnummers: 12/715055-08 en 12/715245-07 (TUL)
Datum uitspraak: 14 april 2008 (bij vervroeging)
Tegenspraak
------------------------------------------------
Datum inverzekeringstelling: 30 januari 2008
Datum voorlopige hechtenis: 1 februari 2008
------------------------------------------------
van de rechtbank Middelburg, meervoudige kamer voor strafzaken, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
wonende te [adres],
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid West - Huis van Bewaring Torentijd te Middelburg, Torentijdweg 1,
ter terechtzitting verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting verschenen mr. E.G.M. Smit, advocaat te Middelburg.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 april 2008.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.B. Smeenk en van hetgeen door en/of namens de verdachte naar voren is gebracht. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, onder de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht. Voorts heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 4 juli 2007 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 19 dagen.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging luidt als volgt.
Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 30 januari 2008 te Middelburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een mes, althans met een schroevendraaier, in elk geval met een scherp voorwerp (in de rug en/of in een been) heeft gestoken, en/of met een
mes, althans een schroevendraaier in elk geval een scherp voorwerp in zijn, verdachtes, handen met die [slachtoffer] heeft gevochten en/of in een worsteling is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 1 telastgelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 30 januari 2008 te Middelburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een mes, althans met een schroevendraaier, in elk geval met een scherp voorwerp, (in de rug en/of in
een been) heeft gestoken, en/of met een mes, althans een schroevendraaier in elk geval een scherp voorwerp in zijn, verdachtes, handen met die [slachtoffer] heeft gevochten en/of in een worsteling is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe dat uit de letselomschrijving en de verklaring van het slachtoffer is gebleken dat het slachtoffer na de worsteling met verdachte drie verwondingen had, namelijk twee steekwonden, waarvan een in de rug en een in het bovenbeen, en een kras/ontvelling op de schouder. Verdachte heeft verklaard dat hij tijdens de worsteling eenmaal in het bovenbeen van het slachtoffer heeft gestoken en niet in diens rug of schouder.
Van een dergelijke steekwond in het bovenbeen kan niet worden gezegd dat die levensbedreigend is omdat het gevaar op beschadiging van vitale delen ontbreekt. Ook de politiearts heeft tegenover de politie verklaard dat geen van de steken dodelijk konden zijn.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de beide overige tenlastegelegde verwondingen heeft toegebracht.
Het slachtoffer droeg een blauw t-shirt dat echter niet is doorboord of beschadigd. Voorts is niet gebleken dat het slachtoffer op enig moment tijdens de worsteling met de rug naar de verdachte toegekeerd is geweest. Denkbaar is dat het slachtoffer tijdens de worsteling in een voorover gebogen positie kwam waarbij zijn rug werd ontbloot. In die situatie zou de verdachte het slachtoffer in de rug hebben kunnen steken zonder zijn t-shirt te doorsteken. Er is echter geen enkele verklaring over een dergelijke situatie tijdens de worsteling. Daarentegen is door [getuige 1] verklaard dat het slachtoffer voorafgaand aan de worsteling tegen de verdachte riep: “Ik ben een Barees” en “Ik steek jou.” Het slachtoffer is geboren in Bari en het is niet mogelijk dat [getuige 1] dit heeft geweten. Daarom gaat de rechtbank uit van de verklaring van [getuige 1] op dit punt, die overeenstemt met die van de verdachte. Ook hij heeft verklaard dat het slachtoffer riep: “Ik steek jou, donder op.” De verdachte heeft bovendien verklaard dat het slachtoffer hierbij een van zijn handen op zijn rug hield. Wanneer men van een en ander uitgaat is het heel wel denkbaar dat het slachtoffer zichzelf met een mes in zijn rug heeft verwond dat hij achter zijn rug en onder zijn t-shirt hield. Hierbij past dat die steekwond niet erg diep was. Tenslotte is het niet geheel uit te sluiten dat een derde, [getuige 1] of [getuige 2], in de rug gestoken heeft. Vast staat dat [getuige 1] zich tijdens de worsteling wel achter het slachtoffer heeft bevonden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank er niet van overtuigd dat verdachte het slachtoffer in de rug heeft gestoken en op de schouder heeft verwond.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan met dien verstande dat:
subsidiair:
hij op 30 januari 2008 te Middelburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in
een been heeft gestoken, en met die [slachtoffer] heeft gevochten en/of in een worsteling is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier bewezen is verklaard, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bij medisch onderzoek is vastgesteld dat de aangetroffen letsels, gezien de scherpe randen, passen bij verwondingen door een mes, Bij technisch onderzoek aan de kleding is komen vast te staan dat de scherprandige beschadigingen aan de broeksband, de broekriem en het boxershort passen bij het doorsteken van de stof met een scherprandig voorwerp en niet met een schroevedraaier. De conclusie is dat verdachte de steek in het bovenbeen heeft toegebracht met een mes.
Hieruit volgt dat de verdachte om een of andere reden niet de waarheid verklaart over het hanteren van een mes, terwijl hij wel toegeeft het slachtoffer te hebben gestoken in het bovenbeen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
subsidiair:
Poging tot zware mishandeling.
De raadsman van verdachte heeft gesteld dat verdachte een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt.
De rechtbank is van oordeel dat het voldoende aannemelijk is geworden dat de verdachte in noodweer heeft gehandeld. Gebleken is dat de verdachte het latere slachtoffer heeft aangesproken op diens gedrag, toen deze de winkelbediende van de belwinkel uitschold. Hij heeft daarmee de winkelbediende tegen agressie willen beschermen. Gebleken is dat het slachtoffer zich vervolgens tegen de verdachte keerde. De verklaringen over hetgeen er vervolgens in korte tijd zeer snel achtereen gebeurde lopen sterk uiteen. Zoals reeds overwogen gaat de rechtbank uit van de waarheid van de verklaringen van [getuige 1] en de verdachte dat het slachtoffer riep: “Ik steek jou.” Aannemelijk is dat het slachtoffer daarbij een van zijn handen op zijn rug hield. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het slachtoffer hem vervolgens met de andere hand bij de keel greep. Weliswaar heeft de verdachte op de dag van het voorval hier niets over verklaard, maar de getuige [getuige 2] heeft daar op die dag wel over verklaard. Daarom acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat het slachtoffer de verdachte met een hand bij de keel greep, terwijl hij de andere op de rug hield. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij van het slachtoffer een duw en vervolgens een stomp op zijn kaak kreeg. Dit punt is onduidelijk gebleven. Maar het is overigens niet ondenkbaar dat verdachte eerst bij de keel is gegrepen en in een later stadium op de kaak is geduwd en gestompt door het slachtoffer.
De officier van justitie heeft geopperd dat de verdachte het mes van het slachtoffer heeft afgepakt en het slachtoffer daarmee heeft gestoken. Zij vindt daarvoor steun in de verklaring van [getuige 3] die het slachtoffer later op straat heeft horen zeggen: “Je moet mij dat mes teruggeven.” De rechtbank is echter van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het slachtoffer dat heeft gezegd tegen de verdachte en/of [getuige 1]. Voorts is er geen dwingende reden om aan te nemen dat er maar één mes in het spel is geweest. De verdachte houdt in strijd met de waarheid vol met een schroevendraaier gestoken te hebben. De reden van deze leugen is de rechtbank niet duidelijk geworden. Deze leugen is echter onvoldoende om aan te nemen dat de verdachte hiermee wil verbergen dat hij het mes van het slachtoffer heeft afgepakt. Er zijn ook andere verklaringen mogelijk. Wellicht wil hij degene beschermen die hem het mes heeft aangereikt tijdens de worsteling met het slachtoffer.
De officier van justitie heeft voorts gewezen op de verklaring van de getuige [getuige 2], inhoudende dat hij ineens een mes in de hand van de verdachte zag, dat iedereen toen losliet, dat het slachtoffer bleef staan en dat de verdachte toen op het slachtoffer toestapte, waarna ze weer gingen vechten. De officier van justitie is van oordeel dat er in die situatie niet meer van noodweer mag worden gesproken.
De rechtbank is er echter niet van overtuigd dat de verdachte het slachtoffer pas ná deze episode in het bovenbeen heeft gestoken. De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij toen niet echt stekende bewegingen heeft gezien van de verdachte naar het slachtoffer. De rechtbank acht het veeleer aannemelijk dat de verdachte het slachtoffer reeds vóór deze episode in het bovenbeen heeft gestoken. [getuige 2] heeft eerder geen mes gezien in de hand van de verdachte omdat er een worsteling was, waarbij het slachtoffer de verdachte eerst bij de keel en later bij de nek vast hield en waarbij [getuige 1] en [getuige 2] hen vastpakten om hen uit elkaar te trekken.
Aangenomen wordt dat de verdachte in die situatie het slachtoffer in het bovenbeen heeft gestoken.
Samengevat is het aannemelijk dat verdachte heeft gestoken nadat het slachtoffer zich tegen hem had gekeerd en hem met een hand bij de keel had gegrepen, terwijl hij zijn andere hand achter de rug hield en had geroepen: ”Ik ben een Barees. Ik steek jou.” Verdachte mocht hieruit redelijkerwijs afleiden dat het slachtoffer hem met een mes ging steken. In die situatie mocht de verdachte ter verdediging van zijn kant een mes gebruiken.
De rechtbank zal verdachte terzake van het bewezenverklaarde feit ontslaan van alle rechtsvervolging.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van 4 juli 2007 heeft de politierechter te Middelburg de verdachte terzake van:
diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming,
veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 19 (negentien) dagen, met een proeftijd van 2 (twee) jaar onder meer onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit.
Deze proeftijd liep nog ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat er geen termen zijn om de gevorderde tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling te honoreren, nu verdachte ten aanzien van het thans bewezenverklaarde feit wordt ontslagen van rechtsvervolging.
De vordering zal dan ook worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op 41, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt.
Zij verklaart niet bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Zij verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven heeft begaan.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Zij bepaalt dat het subisidiair bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Zij verklaart de verdachte ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Zij wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter
d.d. 4 juli 2007 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 19 dagen.
Zij heft het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op, zulks met onmiddellijke ingang.
Dit vonnis is gewezen door: mr. M.J.M. Klarenbeek, voorzitter, mrs. K.M. de Jager en I.J.M. Woltring, rechters,
in tegenwoordigheid van A.S. Heberlein-Guiran als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 april 2008.